de nieuwe ramp, op de mogelijkheid waarvan hij werd voorbereid, te berekenen, zoo mede de gevolgen daarvan voor hem in de eerste plaats.
‘Je leven loopt voor het oogenblik gevaar, man, 't zij de Prins kome of niet! Je kunt hier blijven. Niemant zal je hier zoeken en ik zal er voor zorgen, dat niemant je hier ziet.’
Mylord had iets heesch in zijn stem. Hij wilde een fluitjen aan de lippen brengen.
‘Nog een enkel woord, Mylord, voor ge iemant roept,’ zei Semeyns haastig. ‘Dat papier heb ik terug te ontvangen en naar een drukker in Londen te brengen.’
‘Versta mij goed!’ klonk het andwoord zacht maar op strengen toon. ‘Ge bracht niets; ik ontving niets.’
‘Maar dat kan niet...’
‘Dat moet. Is je hoofd zoo los van zijn romp dat het er van scheiden wil?’
Zonder verder andwoord af te wachten riep hij den getrouwen Tom, dien hij last gaf den vreemdeling naar de spijskamer te brengen en het hem daar aan niets te laten ontbreken. ‘De man is doodmoê,’ zoo hoorde Tom zich toespreken; ‘hij is van nacht op zee geweest en had noodweer. Laat hem dus goed uitslapen. We krijgen weer een jongen Vlaamschen hengst op stal.’
De vreemdeling was dus een paardenkooper. ‘Geloove dat, wie dat kan en wil,’ dacht Tom.
Toen Mylord alleen was, zegelde hij haastig het ontvangen geschrift, dat hij achter een der vele boeken wierp,