Joan Woutersz.
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
Personen.
| |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
Eerste tooneel.
Het vertrek van het Tweede Bedrijf.
alonzo, dirk sonoi.
sonoi.
'k Verklaar mij 't raadsel niet, 'k geloof niet aan zijn schuld,
Hij heeft in 's Prinsen dienst, altoos zijn plicht vervuld,
Meer dan zijn plicht gedaan... Hij heeft met ons geleden,
Zijn goed en bloed gewaagd, steeds als een leeuw gestreden.
Een klove scheidt het goede en 't kwade van elkaâr,
En plotsling wordt de held geen lage moordenaar.
De Prins heeft niets ontwaard; wien moet men nu gelooven?
Wij hoorden wel een schot, en toen wij binnenstoven,
Hield ook des Hopmans hand het moordgeweer omklemd,
Maar 't is 't bewijs nog niet, dat alles klaar bestemt.
Zoo ík hier rechter waar', zou 'k spoedig onderscheiden.
'k Weet niet wie schuldig is, maar zeker één van beiden;
Híj heeft een Hollandsch oog bij 't Nederduitsch gewaad;
Gíj hebt bij 't Hollandsch pak een echt Spanjoolsch gelaat.
alonzo.
Zijn hand grijpt in het wambuis.
Ik! durft gij?
sonoi.
Durven! o Sonoi durft alles zeggen,
Ja hij gebiedt u zelfs dat wapen af te leggen,
Dat gij, naar Spaansche wijze, in 't kleed verborgen houdt.
| |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
(Hij treedt naar hem toe, en ontrukt hem een dolk.)
'k Gebruik het wél zoo goed als gij 't gebruiken zoudt.
alonzo.
Mensch! gij beleedigt mij... gij waagt me iets aan te tijgen?
'k Verdedig hier mij niet... 'k Zal op uw aanklacht zwijgen.
Maar zoo gij niet bewijst hetgeen gij hebt gezegd,
Verg ik u achting af, en 'k eisch het als een recht.
sonoi.
Wat hooge toon... mijn Vriend! zijt ge ook een Grande uit Spanje?
Of meer dan zulk een mensch, ja meer nog dan Oranje?
Die toon voegt niet aan 't kleed... ja klaar bemerk ik thans,
Dat zich een schelm verbergt in 't kleed eens braven mans.
alonzo.
't Valt licht met overmacht een vijand te bedwingen,
Het vastgestrikte ros de breidels in te wringen.
Gij hebt de macht Sonoi! beleedig mij... maar weet,
Dat ik uw handelwijs voor 't minst een laagheid heet.
'k Verdraag uw lompe scherts; ik wacht op beetre tijden:
Dan zullen wij elkaâr op effen grond bestrijden;
Dan vraag ik rekenschap, vergelding met mijn zwaard.
'k Daag u ten kamp... al zijt ge ook zulk eene eere onwaard.
(Hij wil gaan; sonoi plaatst zich voor hem.)
sonoi.
Blijf, blijf mijn trotsche held! Híer moogt ge uw gramschap uiten;
Het doet mij leed, zoo lomp u d' uitgang af te sluiten.
Maar 't is des Prinsen wil, waar ik me als schild meê dek,
Uwe Edelheid is vrij, maar blijft in dit vertrek.
| |||||||||||
Tweede tooneel.
de vorigen, reinier kant en de gekommitteerden.
kant.
Men waagde een aanslag...
sonoi.
Op des Prinsen kostbaar leven.
| |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
kant.
En werd de Prins gedeerd? ...
sonoi.
Hij is gespaard gebleven.
Wel stuwde een Spaansche buks den kogel hem naar 't hoofd,
Maar 's moordnaars oog was dof en de arm van kracht beroofd.
De God van Nederland beschermde Neêrlands Vader.
kant.
De schuldige is gevat? Kent men den landverrader?
sonoi.
Een dienaar van den Prins nam men gevangen... doch
Een wonderbaar geheim verbergt de waarheid nog.
Ik ben in 't voorvertrek... naauw knalt het schot me in de ooren,
Of 'k ijl den Prins ter hulp, en waan hem reeds verloren.
Ik vlieg naar de opperzaal. Ik zoek den moordenaar.
Ik vind twee mannen, beide in 't krijgskleed. 'k Grijp ze, maar
Mijn oog herkent in d' een den hopman Woutersz. ‘Schuldig’
Dit woord ontvalt zijn mond... toen zwijgt hij... en geduldig
Laat hij zich boeien... hij! ... hij, die zoo menigmaal
Zijn bloed heeft veil gehad voor Hollands zegepraal.
(op alonzo wijzende)
Díe man stond naast hem... Ziet, zou hij onschuldig wezen?
'k Heb in dien sluwen blik, 't woord misdaad kunnen lezen.
alonzo,
nader tredende.
't Woord misdaad...
sonoi.
Wees bedaard.. Beef voor 't bespiedend oog,
Dat elk verrader schuwt, geen huichlaar ooit bedroog.
De Prins komt herwaarts... hij zal zelve u ondervragen.
| |||||||||||
Derde tooneel.
willem en charlotte, de vorigen.
kant.
Mijn Prins! gij zijt gered, ontsnapt aan Spanjes lagen.
| |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
willem.
De Heer beschermde mij...
sonoi.
Verijdelde Alvaas list.
charlotte.
Een ander treft het doel, dat deze heeft gemist.
De booswicht is gevat, op heeter daad gegrepen,
Een tweede heeft misschien den moordpriem reeds geslepen;
Gelooft ge aan 't wonder, mijn Gemaal! om t'elken keer
't Gevaar te ontsnappen? Prins, vertrouw geen menschen meer.
't Verraad hinkt aan uw zij, en wie u vroeger dienden,
Verkoopen u voor geld. Oranje heeft geen vrienden,
Nu Flips den moord betaalt en adelt... want het goud
Breekt elken vriendschapsband, maakt alle harten koud.
willem.
Charlotte! zulk een taal voegt niet aan de edelaarde
De fijne en kiesche vrouw. Gij loochent menschenwaarde!
Schoon één zijn eed en plicht zoo laag vergeten mocht,
Voor goud en adelbrief aan Spanje zich verkocht,
Daarom verdenk ik niet de trouw, den moed van allen...
En waar' 't mijn toekomst ook door muichelmoord te vallen...
charlotte.
Versteend zij dan dit hart, gebroken zij dit oog;
Dat, zoo gíj sterven moet, ik vóór u sterven moog.
willem.
Charlotte! spreek zoo niet.. wat kwaad me ook mocht bejegenen,
Zoo 't goed voor Neerland waar', zou ik mijn sterfuur zegenen.
sonoi.
Prins! Woutersz. is gevat, maar 't is nog ongewis,
Of die gevangne wel de ware schuldige is.
Als uw Doorluchtigheid beveelt...
charlotte.
Geliefde Gade!
Niet waar? gij straft dien man, gij schenkt hem geen genade.
| |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
willem.
Daalt tot in 't hart der vrouw de lage wraakzucht af?
charlotte.
Ja zulk een gruwbre daad eischt ook een gruwbre straf.
Zoek niet het vrouwlijk hart tot zachtheid meer te neigen.
De heete dorst naar wraak is zelfs den zwaksten eigen;
Als 't liefste wordt belaagd, dorst ze ook naar 's vijands bloed:
De vrouw wordt tijgerin, wanneer ze vreezen moet.
Vaarwel, denk aan dien droom, mijn Willem!
| |||||||||||
Vierde tooneel.
de vorigen, zonder charlotte.
willem,
naar kant en de gekommitteerden tredende.
Trouwe Raden!
's Lands koffers zijn geleêgd... ik zelf met schuld beladen...
En ieder legerknecht vraagt morrend zijn soldij.
kant.
Neem geld, neem have en goed... ja alles offren wij.
| |||||||||||
Vijfde tooneel.
de vorigen, een dienaar van den prins.
de dienaar.
't Gerucht van d' aanslag, Prins! deed jong en oud vergâren;
't Is de algemeene beê der saamgevloeide scharen,
Den aangebeden Vorst, door 't moordend lood ontzien,
Hun welgemeenden groet, hun heilwensch aan te biên.
willem.
De trouwe burgers! ga, terstond lei men ze binnen.
(Dienaar af)
sonoi.
Straks kon men 't onderzoek naar 't snood komplot beginnen.
| |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
Zesde tooneel.
de vorigen.
De deur op den achtergrond wordt geopend; pierre causeur, maarten floriszoon en andere soudeniers, burgers en burgeressen van Enkhuizen vullen den achtergrond; zij blijven op den drempel staan.
allen.
Leve onze Prins! ...
willem.
Ik dank u, goede burgerij.
maarten.
Wie is de moordenaar?
causeur.
Wie is uw redder?
willem,
op alonzo wijzende.
Hij.
Bij 't knallen van het schot mijn woning ingedrongen,
Heeft hij van allen 't eerst den moordenaar besprongen.
sonoi.
Hij geeft het voor ten minste, of hij geloof verdient
Zal later blijken.
alonzo.
Dit beweer ik niet, mijn vriend!
'k Beweerde 't nooit... 'k Vraag Uw Doorluchtigheid verschooning.
'k Betrok de wachtpost aan de hoofddeur uwer woning,
Toen ik een schot vernam, en door den galm geleid,
IJlde ik de gangen door, naar Uw Doorluchtigheid.
'k Drong voort, de schrik in 't hart, met uitgetogen degen;
Een dikke pulverdamp woei me uit uw hofzaal tegen.
Bij d' ingang leunde een man, of hij uw moordenaar,
Of, zoo als ik, misschien uw vriend, uw redder waar',
Beslis ik niet. Wel noem ik hem te groot en te edel
Voor zulk een euveldaad. Steeds heeft zijn zwaard uw schedel
Beschermd voor elk gevaar, en thands zou de eigen hand
Den Prins, dien hij aanbad, het heil van Nederland,
| |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Vermoorden! ..
maarten,
den drempel overschrijdende.
Maar die stem klinkt mij bekend in de ooren.
causeur,
alonzo nader tredende.
Die man... 'k herken hem nu.. Eens heeft hij zich doen hooren.
In 't wachthuis aan de poort..
(tot den Prins)
Verjaag hem uit uw huis.
Een Spanjaart in zijn hart...
alonzo,
verbleekend.
Wat revelt dat gespuis? ..
maarten.
Verrader! dat gespuis heeft eenmaal u doen beven;
Het had u 't woord Spanjool misschien voor 't hoofd geschreven,
En met den hellebaard, had Woutersz. 't niet belet,
Op uw getaand gelaat een Hollandsch merk gezet.
willem,
streng.
Vergeet ge, waar gij zijt?
causeur.
Doorluchtigheid! wij dronken
Een teuge op Hollands heil; de kroes was vol geschonken,
Toen hij, nadat zijn kroes ten boorde was gevold,
Een dronk aan Spanje wijdde en u verrader schold.
Ik, toen in woede ontvlamd, dorst elk gevaar braveeren;
Hij greep pistool en dolk; te zwak, om me af te weren,
Was hij mijn prooi geweest, genepen in die vuist,
Die als de moker op het aanbeeld, splintert, gruist,
Wat weêrstand biedt, had ons de hopman niet geboden,
Ten haven op te gaan... toen is hij wis ontvloden;
De hopman Woutersz. scheen..
willem.
De hopman Woutersz.?
sonoi,
causeur een pistool vertoonend.
Vriend!
Herkent gij dit geweer?
| |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
causeur.
't Heeft dien Spanjool gediend.
maarten,
fluisterend tot causeur.
Ga niet te ver..
willem tot alonzo.
Hoe nu.. gij blijft hem andwoord schuldig?
Verdedigt ge u niet meer?
alonzo.
'k Verdraag hun hoon geduldig.
(op sonoi wijzende)
Want hij kocht ze allen om... geniet uw zegepraal;
Ik zwijg, ik andwoord nooit op vuige lastertaal.
willem.
Bewijs dien laster eerst... en andwoord op 't gevraagde;
Een weinig minder trots voegt beter d' aangeklaagde.
(hem aanstarend)
Gij zijt een vreemdling? niet van Nederlandschen stam?
Uw naam is? ..
alonzo.
Arteveld... na Alvaas intocht kwam
Ik herwaarts... 'k wilde, als gij, den Spaanschen beul bevechten,
En 'k trad voor 't eerst in dienst bij 't vendel Fransche knechten.
causeur.
De leugenaar! .. want, Prins! nog gistren..
alonzo.
Was ik vrij.
(den Prins een brief aanbiedend)
Zie mijn getuigschrift... Ik kwam hier... 't gelukte mij,
Een vreemdling in de stad, dus zonder voorspraak, heden
Bij 't dappre Duitsche volk, in Staatsche dienst te treden.
willem.
Doe onderzoek, Sonoi! ... De brief is van Poyet.
(tot causeur)
Beef voor de straf, zoo gij, door wraakzucht aangezet,
Dien man belasterd hebt.
| |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Zevende tooneel.
de vorigen, maria ijlt naar den Prins en knielt voor hem neer.
maria.
Ik werp mij voor u neder.
'k Wacht troost en hulp van u, geef mij den dierbre weder,
Mijn Prins! gij werdt gewis door valschen raad misleid,
Voorkom eene euveldaad, eene onrechtvaardigheid.
willem.
Rijs op, mijn kind! Waarom het stil vertrek verlaten?
maria.
'k Zag Woutersz. voortgestuwd, te midden der soldaten
Gesmaad, gehoond, gevloekt, geboeid aan pols en voet;
Prins! loont het Vaderland alzóó den heldenmoed?
willem.
De hopman Woutersz. is u dierbaar, was u waardig...
maria.
Hij was 't, hij is 't niet meer? o, Gij zijt onrechtvaardig! ...
willem.
'k Vergeef u, deerne! ga...
maria,
hem aanstarend.
Het wordt mij bang te moê.
willem.
Vertrek... ík breng u niet de diepe wonde toe.
maria,
angstig.
Verklaar 't mij, Prins! ... uw blik gaat van een onheil zwanger,
Uw voorhoofd rimpelt.. Spreek, om Gods wil! Zwijg niet langer.
Wat wordt hem aangetijgd? ..
willem.
Hij wordt.. een vreeslijk woord!
Verzamel al uw kracht... beticht van Vorstenmoord.
maria,
waggelend.
Hij!
| |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
willem.
't Breekt mij 't hart.. mijn kind!
maria.
Van d' aanslag op uw leven?
Hij? ... o, 't is logentaal! ... Prins! kunt gij 't mij vergeven?
Ik voer een vrije taal, meer dan 't der deerne past,
Maar ik vergeet me als vrouw, als híj wordt aangetast.
Steeds was hij de edelste van Hollands soudenieren,
Hij kocht voor zweet en bloed de zuiverste eerlaurieren.
Geen zelfzucht dreef hem 't staal in de al te strijdbre hand,
Neen! liefde voor Oranje en 't bloedend Nederland;
Toen ieder beefde en kromp, niet één den strijd dorst wagen,
Heeft hij met u, voor u, de krijgsbanier gedragen,
Met Spanjes overmacht geworsteld en den vloed
Van Merwe en Maas en Rijn doen zwellen van zijn bloed.
Ook zíjn beleid, zíjn moed ontrukte Brielle aan Spanje,
En plantte op Veeres muur den standert van Oranje,
Oranje bleef zijn leuze in ieder krijgsgevaar,
En toch men noemt díen man Oranjes moordenaar.
willem.
Hij zelf bekent zijn schuld...
maria.
Hij zelf! .. Kunt gij 't gelooven?
Al sprak tot mij een stem, een zendling van daar boven,
Die mij bezweren kwam, dat híj zijn Prins verried...
Ik boog me in demoed neer, maar ik geloofde 't niet.
sonoi.
Hij heeft het míj bekend...
maria.
Hij is van ons gescheiden,
Weerspreken kan hij 't niet.. Prins! doe hem herwaarts leiden,
Dat hij 't geheim verklaar... dat hij mijn vonnis vell',
Eén woord en 't is genoeg, want hém geloof ik wel.
| |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
Achtste tooneel.
de vorigen, een dienaar van den prins.
de dienaar.
Men bracht den hopman hier... de rechtbank gaat vergaderen,
Zoo Uw Doorluchtigheid...
maria
tot den Prins.
Laat mij den dierbre naderen.
Één blik, één woord van hem... uit medelij... verkort
De gruwbre onzekerheid, die mij ondraaglijk wordt.
In aller somber oog meen ik zijn schuld te lezen...
Schier wank ik in 't geloof.. neen! 't kan niet mooglijk wezen!
Hij kome, Prins! ... die beê werd niemand ooit ontzeid...
't Geldt meer dan 't leven hier, het geldt mijn zaligheid.
willem.
Ik geef uw beê gehoor... mocht zij u nooit berouwen.
maria.
'k Ontmoet den dierbre?
willem.
Ja, gij zult hem hier aanschouwen.
(tot den Dienaar)
Ga, leid hem herwaarts..
(alonzo zoekt heen te sluipen.)
sonoi
dit bemerkende.
Blijf.. wat spoedt ge u haastig voort!
't Is of gij zelf begrijpt, dat gij niet t'huis behoort
In dezen kring...
alonzo.
'k Ben vrij... niet waar? ik zal vertrekken,
Wanneer het mij behaagt...
willem.
Blijf... veel moet men ontdekken
Wat gij geheim houdt..
| |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
causeur.
Dacht ge u vrij, Spanjool? .. gewis...
Uw vriend was 't gistren ook, die straks gehangen is.
| |||||||||||
Negende tooneel.
de vorigen, joan geboeid met Hellebaardiers; het volk op den achtergrond wijkt met afschuw terug, wanneer hij nadert.
maria
naar hem toeijlend.
Geliefde! ik zie u weêr, maar thands in band geslagen...
Niet waar? de boei weegt zwaar, die Holland u doet dragen.
Spreek, dierbre Vriend! het is mij beter als gij spreekt.
(hem aanstarend)
Mijn God! wat strakke blik! .. mijn krimpend harte breekt.
o Nederland was te arm, om u met goud te loonen,
Het weegt u ijzer toe... 't wil toch zich dankbaar toonen.
Gij vraagt den lauwerkrans, verdienste en deugd beloofd,
't Vergeldend Vaderland drukt u een doorne' op 't hoofd.
o, Dat de booswicht vrij den hoon, de schande tarte,
Alleen verdácht te zijn, verscheurt het edel harte.
Joan! ... Joan! ... de smart maakt hem waanzinnig...
(zich voor den Prins plaatsend, in wanhoop)
Heer!
Geef, wat ge mij ontnaamt, geef mij mijn Gade weer.
willem.
Mijn dochter... matig u... Bid God om leedverzachting;
Hem, dien ge u Gade noemt, verwierf eenmaal mijne achting.
Ja, dierbaar was hij mij en kostbaar blijft zijn bloed...
Ik ween een heeten traan, zoo 'k hém verdoemen moet.
Mocht God - ik smeek het Hem - dit bitter woord verhoeden!
(tot joan)
Gij weet wat mij versterkte in 't opgevat vermoeden.
Uw zonderling gedrag... 't blijve allen onbekend.
(op alonzo wijzende)
| |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
Kent gij dien man?
joan
ontzet bij den aanblik zijns Vaders.
Neen...
willem.
Zijt gij schuldig?
(joan huivert - zielestrijd)
maria
angstig.
Spreek!
joan
op doffen toon.
Ik ben 't!
maria.
Gij... gij... onmooglijk... Neen! de Algoede zij geprezen!
Gij zuivre, reine ziel! gij kunt geen duivel wezen.
Spot niet, bedrieg mij niet... herroep... nog is het tijd,
Geen deugd bestaat op aard', wanneer gíj schuldig zijt.
joan.
Maria! ... ga van mij... verlaat me... uit mededoogen!
Zoek in uw woning troost, en bid daar, neêrgebogen
Voor Hem, die stierf op aard, maar thands daar boven leeft,
Dat 'k lijden, strijden moge, als Híj gestreden heeft.
maria.
Gij rijt mij 't hart van een... Mijn denkkracht is bezwemen,
Schoon gij 't mij rooven wilt, nog kunt gij 't niet me ontnemen
't Geloof aan uwe deugd! ... maar andwoord mij... beslis...
'k Bezweer het u, bij 't geen ons beiden 't heiligste is.
Weet, dat ik haten kan, wat ik heb aangebeden...
'k Vergat, zoo gij uw plicht met voeten hadt getreden,
In mij de minnares... Mariaas liefde en trouw
Deed onder voor den wrok der Nederlandsche vrouw.
joan
omhoog blikkende.
Maria! nog eens... ga... Gij vult den lijdensbeker
Ten boorde. Had háár beeld me omzweefd... voorzeker
Ware ik terug gedeinsd... 'k Duld willig hoon en spot,
'k Verdraag den vloek eens volks, maar niet háár haat, mijn God!
| |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
willem.
Joan! gij hebt bekend... Gij, werktuig van den Koning!
Breng thands bewijzen bij, kan 't wezen, tot verschooning.
maria.
Joan! 'k bezweer u... spreek... zoo gij mijn lijden wist...
sonoi.
(op alonzo wijzende)
Verlokte u deze man door goud, misschien door list?
De Spanjaart koopt den mensch maar al te menigvuldig!
maria.
Gij zwijgt? ...
joan.
Die man is rein... want ík alleen ben schuldig.
maria.
(zij waggelt... sonoi ondersteunt haar)
Mijn God! ...
joan.
(tot sonoi.)
Vaart allen wel... breng straks mijn groet aan haar.
Maria! vloek mij niet...
maria,
plotseling zich opheffende.
Ik haat u, moordenaar!
Einde van het Derde Bedrijf. |
|