Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw
(1976)–Harry Schillings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||
Komische voordrachten en toneelwedstrijdenSedert de zestiger jaren van de 19e eeuw kwam in Limburg nog een bijzonder soort van amateurtoneel voor, dat men zou kunnen samenvatten onder de naam komische voordrachten. Deze voordrachten zouden beschouwd kunnen worden als een voortzetting of herleving van de tafelspelen van de Rederijkers van de 16e en de 17e eeuw. Deze tafelspelen waren gewoonlijk berijmde dialogen tussen twee personages. Zij ontwikkelden zich echter ook tot een dramatische monoloog, een alleenspraak van kramers, zotten, dronken boeren, kwakzalvers, landsknechten, enzovoorts. In deze dramatische monologen vinden we allerlei opmerkingen die het optreden van het type in- en uitluiden; allerlei spel met het publiek en van de speler met zich zelf. Een genre op zich was de z.g. ‘sermon joyeux’, het spelen van een bepaalde rol, in dit geval die van predikant, waarbij de kracht van het sermon vooral gelegen was in de parodie (in de tekst zelf) en minder in de acteerkwaliteiten van de speler. In de teksten zelf zijn dan ook weinig of geen aanwijzigingen te vinden voor ondersteunende gebaren of mimiek. Het tafelspel was duidelijk een gelegenheidsstukje, oorspronkelijk wellicht bestemd voor de opluistering van een maaltijd, waarop ook de naam in feite duidt. Het zal meestal bij wijze van voordracht zijn vertoond bij feestelijke gelegenheden, bruiloften, vastenavond en kermissen. Tafelspelen waren niet noodzakelijk komisch. Er zijn evengoed ernstige als komische, met de nodige mengvormen. Met carnaval waren bijvoorbeeld satirische tafelspelen in zwang die maatschappelijke toestanden hekelden (bespotting van de maatschappelijke zeden, sociale aanklacht tegen de baldadigheid der soldaten) of zelfs ten tijde van de reformatie de spot dreven met kerk en geloof (Twee sotten)Ga naar eind27. Na het midden der 19e eeuw ontmoeten we in Limburg regelmatig avonden met komische voordrachten, solo-schertsen, voordrachten van luimige aard, soirée comique, soirée amusante, komieke voordrachten of hoe deze avonden op verschillende plaatsen dan ook genoemd worden. Dergelijke avonden werden gehouden te Maastricht (1842), Roermond | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||
(1861), Herten (1870), Echt (1889), Roermond (1890, '94, '96), Venray, Helden (1902), Venlo (1903), Heerlen (1905), Horn (1906), Heythuisen (1907) om er maar een aantal te noemen, willekeurig verspreid over de provincie. De activiteiten op dit gebied traden in de tweede helft van de 19e eeuw weliswaar nog niet sterk op de voorgrond, maar zij vonden niettemin plaats en leidden rond 1900 zelfs tot het organiseren van wedstrijden in komische voordrachten, waarvan de eerste in 1900 werd gehouden te Maastricht op initiatief van ‘De Lauwerkrans’: de Dramatische voordrachtwedstrijd voor komische voordrachten. Dat was het begin van een omvangrijke reeks wedstrijden van deze soort, die ook buiten Maastricht tot rond 1930 bij het publiek zeer in de smaak vielen. Op 8 december 1907 organiseerde de Harmonie ‘L'Union’ te Heythuisen een wedstrijd in komische voordrachten, waaraan medewerkten ‘alle met den eersten prijs bekroonde komieken’. Hieraan namen deel o.a. Pfennings, Sittard; Grein, Heer; Dings en Koolen, Heythuisen. De heer Koolen behaalde de prijs te Heerlen in 1905 met ‘Een muzikaal mispunt’. Het gevolg was dat op de Nationale Wedstrijd in Komieke Voordrachten, door de ‘Schmookers’ in oktober 1908 te Roermond georganiseerd, een onderscheid werd gemaakt in twee divisies: voor bekroonde en niet-bekroonde dilettanten. De voordrachtwedstrijd in januari 1910 te Roermond was daarentegen weer uitsluitend voor deelname van ‘bekroonde komieken’ opengesteld. De lange lijst overziende van wedstrijden, die in heel de provincie - jaren in het zuiden van Limburg treffen we een aantal bekende namen van de deelnemers kan men concluderen, dat er zich een aantal liefhebbers op deze evenementen hadden toegelegd en de plaatsen afreisden, waar deze werden gehouden. De deelname aan de wedstrijd in Heythuisen in 1907 bewijst zulks. Bij de voordrachten en duettenwedstrijden in het begin van de twintiger jaren in het Zuiden van Limburg treffen we een aantal bekende namen uit de latere amateurswereld aan: Backbier, Bemelmans, Ermens, Kusters, Malherbe, Meurden, Moonen, Van Ogtrop, Riedel, Schaffers, Schillings. Ongetwijfeld hebben deze wedstrijden - waar in felle naijver om de lauwerkrans gestreden werd - een bijdrage geleverd aan de vorming van de amateurtoneelspeler; de wedstrijden duurden soms drie of meer zondagen en de overwinnaars werden met geldprijzen, f 25, - voor de eerste en f 15, - voor de tweede prijs, medailles, lauwerkransen en diploma's beloond. Bij de beoordeling van de voordracht werden een aantal facetten onder de loupe genomen door de jury: taal (uitspraak), mimiek, muziek (zang), | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||
uitdrukking en zegging. Het totaal te behalen aantal punten bij de wedstrijd was meestal 75 punten, verdeeld als volgt: taal 15 punten, mimiek 15 punten, muziek 15 punten, uitdrukking en zegging 30 punten. Voorts werden apart toegekend de karakterprijs wegens de beste karakteruitbeelding, de grimeprijs (de deelnemers schminkten zich zelf) en om aan de verlangens van het publiek tegemoet te komen: de publieksprijs. De wedstrijden werden - zoals overigens ook bij de toneelvoorstellingen het geval was - door alle mogelijke verenigingen en organisaties georganiseerd voor de meest uiteenlopende doeleinden. Een greep uit de in de maanden januari-maart 1924 georganiseerde wedstrijden in Zuid-Limburg illustreert zulks: de organisatie geschiedde door ‘RK Toneelver. Kunst en Vermaak’ te Hoensbroek; de schutterij ‘St. Bavo’ te Nuth (ten bate van de noodlijdende Duitse geestelijkheid); door de ‘Fanfare St. Blasius’ te Cadier en Keer; door de ‘Kurkapel Falcobergia’ te Valkenburg; door ‘Heerlerheide's Belang’; door de RK. Toneelver. ‘Vereenigde Vrienden’ te Amby enz. Tot in de twintiger jaren namen aan de ‘komische voordrachtwedstrijden’ uitsluitend heren deel, hetgeen betekent dat de vrouwenrollen steeds in travestie werden vervuld. Een van de meest bekende en meest opgevoerde was het komische duet ‘A en Z’, waarvan de tekst gemeengoed was van het grote publiek:
Optredende personen: De Baker en een heer.
De tekst luidde als volgt:
Zij:
Wanneer er 'n nieuwe mensch verschijnt
Dan help ik.
Hij:
En als die mensch dan weer verdwijnt
Dan help ik.
Zij:
Leg 'k het schaapje in de luren
schreeuwt het somstijds vele uren.
Hij:
'n Klant van mij zegt ba noch boe
Wel 'n bewijs, hoe goed ik 't doe.
Samen:
Ja, zij zijn de A en Z
Van het levens alphabet.
Ik/zij de A en hij/ik de Z
Van 's levensalphabet.
Muziek en zang was blijkens de partituur ‘Moderato’, die echter alegretto moderato was bij het nu volgende couplet:
Zij:
Kom jij thuis van 't bidderen.
Hij:
Kom jij thuis van 't bakeren,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||
Gaan we net als twee parkietjes
Ons aan de liefde blakeren.
Zij:
Ik geef jou mijn kuische kussen.
Hij:
In mijn armen zal ik je sussen.
Zij:
Ik noem jou mijn suikerdotje.
Hij:
Ik noem jou mijn honingpotje.
Zij:
Dan naar ons nestje, jij voorop.
Hij:
'k Zie jou al met je nachtmuts op.
Zij:
Kom, kom, Keesjelief.
Hij:
Kom, kom, Treesjelief.
Samen:
Laten we kirrend, koerend paren
of we twee tortelduifjes waren.
Zij:
Kom, kom, Keesjelief.
Hij:
Kom, kom, Treesjelief.
Samen:
Laten we doen zeg, jij met mij,
Net als de vinkjes in Mei.
De wedstrijd in 1924 te Cadier en Keer werd gewonnen door het dames-duo (Mej. Prevaes en Mej. Partoens te Eijsden) met ‘Wedergevonden’. Het repertoire herinnert sterk aan de behandelde onderwerpen van de tafelspelen der Rederijkers. De ‘Comische solo-voordrachten’ voeren meestal uitgesproken ‘typetjes’ ten tonele, zoals de naam van een aantal van deze voordrachten uitdrukkelijk aangeeft: ‘De ambtenaar van de burgerlijke stand’, ‘De bedroefde recruut’, ‘Een schoolmeester van Zwammerdam’, ‘De verliefde boer’, ‘De veelbeminde meid’, ‘De schoenlapper’, ‘Mop, de Visscher’, ‘Willy, de Zigeuner’, ‘De gekke Nelis’, ‘De politieke dorpskleermaker’. Zoals reeds eerder werd opgemerkt, werd de travestierol algemeen aanvaard door het publiek, wat uiteraard bij voorgaande teksten tot dolkomische situaties aanleiding kon geven. De komische duetten zoeken het meest in komische verwikkelingen, waarbij het militarisme, de medische stand, de boeren alsmede de liefde veelvuidig behandelde onderwerpen blijken te zijn: ‘Sergeant en Recruut’, ‘Algemeene Dienstplicht’, ‘Nol Reupzaot in de Kazerne’, ‘Op Medisch Advies’, ‘Het mislukte consult’, ‘Naor de mert gewest’, ‘Geert en Teun van het platteland’, ‘Hannes zoekt een vrouw’, ‘Vrijage op commando’, ‘Als de Kat van Huis is’, ‘De samenzweerders’. Satirische spotzucht komt om de hoek kijken in: ‘Twee candidaten voor den Gemeenteraad’. Het genre ontwikkelt zich nog verder voor Trio's, voor 3 Dames, voor 3 Heeren, voor 2 Dames en 2 Heeren, voor een onbepaald aantal | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||
Heeren, voor een onbepaald aantal Dames, voor een onbepaald aantal personen, waarmee tevens de ondergang van het genre is ingeluid. Rond 1928 is de hausse voorbij, al blijft de komische voordracht op feestavonden geliefd.
Er werden niet alleen wedstrijden georganiseerd op het terrein van de komische voordrachten, maar ook op het gebied van het amateurtoneel. In België was deze ontwikkeling reeds in de tweede helft van de 19e eeuw begonnen. Zo werden er in 1853 toneelwedstrijden in Leuven gehouden en in 1873 in Brussel; daaraan nam ook de ‘Société Dramatique de Ruremonde’ deel. Aan de Internationale Toneelwedstrijd te Gent (1888-1889) nam het Maastrichtse gezelschap ‘Kunst en Vermaak’ deel met het werk van een Nederlands dichter op het repertoire: W.J. Hofdijk ‘Trouw en Ontrouw’, drama in verzen in 3 bedrijven. Met de opvoering te Gent op 27 januari 1889 behaalde het gezelschap voor het eerst in haar - overigens nog korte - bestaan de eerste prijs voor drama en de eerste prijs voor blijspelen met de uit het Duits bewerkte eenakter ‘Hij is niet jaloersch’. De triomf was volledig door de bekroning als beste acteur van J. Reinders. Op de Internationale Wedstrijd te Antwerpen in 1890 werden dezelfde werken opgevoerd; toen werd wederom met het blijspel de eerste prijs behaald. ‘Trouw en Ontrouw’ viel buiten de prijzen, zij het dat de eerste acteursprijs (drama) werd behaald door G. Olterdissen als Ormur Svaars, stedehouder in Kennemerland. Ook in Limburg begon men met het organiseren van toneelwedstrijden. In de winter van 1882/83 organiseerde de toen juist opgerichte toneelafdeling van de Societeit ‘Momus’ te Maastricht een ‘Grote wedstrijd in de Nederlandse Toneelkunde’. ‘Een koene gedachte’ - aldus de jury in haar verslag van 5 mei 1883 - ‘daar het niets minder gold dan in eene stad, waar tot dusverre het Fransch in den Schouwburg de onbeperkte heerschappij voerde, den handschoen op te nemen voor de rechten der achteruitgeschoven en verwaarloosde vaderlandsche taal en vaderlandsche kunst!’ De belangstelling voor het gebeuren was enorm groot. Niet minder dan negentien toneelgezelschappen uit noord en zuid streden met elkaar gedurende negentien zondagen om de hoogste eer. In die dagen reeds vond het eerste grote Tournooi der Lage Landen plaats. Het verslag der jury merkte het navolgende op: ‘Even als in lang vervlogen dagen de Rederijkers ten Landjuweel, zoo stroomden van heinde en ver, van Noord en Zuid, van de oevers der Schelde en de boorden van het Y, de kunst- en letterlievende genootschappen in het geopende strijdperk om elkander den palm der eere te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||
betwisten; gedurende het gansche winterseizoen volgde, om zoo te zegge voorstelling op voorstelling en altijd grepen deze plaats voor eene eivolle zaal, voor een steeds belangstellend, vaak met geestdrift bezield publiek uit alle rangen der maatschappij. Eene schoone belooning voorwaar voor zooveel moeite en inspanning!’Ga naar eind28 Van de mededingende maatschappijen kwamen er twaalf uit België en zeven uit Nederland, waarvan twee uit Limburg. Dat het aantal deelnemende gezelschappen uit België zo groot was - in vergelijking met Limburg - was toe te schrijven aan de omstandigheid, dat er in die tijd in België reeds zeer frequent wedstrijden werden georganiseerd. Van de deelnemers-maatschappijen waren er vier uit Brussel, drie uit Antwerpen, een uit Schaerbeek, een uit Gent, een uit Hasselt, een uit Tongeren en een uit Borgerhout afkomstig. De Nederlandse bijdragen leverden Den Haag, Amsterdam, Utrecht, Breda, Delft en voor Limburg Roermond en Echt. Zoals te doen gebruikelijk in die dagen bestond de opgave voor elk gezelschap hierin, dat opgevoerd diende te worden een drama in meer bedrijven en een blijspel in één bedrijf in de Nederlandse taal. Het navolgende overzicht geeft een indruk van de optredende gezelschappen alsmede van hun repertoire:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||
Aangezien het jury-rapport van deze wedstrijd het eerste document is uit de 19e eeuw, dat ons meer uitvoerige inlichtingen verschaft over het spelen door amateurs - en dan nog wel van gezelschappen uit zo verschillende delen van de Nederlanden - lijkt ons een meer uitgebreide beschouwing van dit rapport zeer leerzaam. De jury bestaande uit de heren G.D. Franquinet, D. Delcroix, J. van Halen, J. Vercoullie en H.J. Eymael, beoordeelden achtereenvolgens | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||
a) de keuze van het stuk; b) de toneelschikking en de samenhang; c) de rolkennis en voordracht; d) de taal en uitspraak; e) de kleding en typering, waarbij aan elk der rubrieken twintig punten kon worden toegekend. Hun uitgangspunt bij de beoordeling was, dat elke dramatische voorstelling en dus a fortiori iedere toneelwedstrijd tot doel heeft de bevordering en ontwikkeling van de Nederlandse toneelkunst. ‘Ontbreekt deze hoogere wijding aan het streven der tooneelmaatschappijen, moeten hunne opvoeringen slechts dienen om den vertooners streelende zelfvoldoening, den toeschouwers aangename tijdverkorting te bezorgen, dan vervallen ze onvermijdelijk in de fouten hunner voorgangers, de rederijkerskamers der zestiende en de Dicht- en Letterlievende Genootschappen der achttiende eeuw; dan bederven zij den smaak van het volk in plaats van hem op te heffen en te veredelen en zijn veeleer eene ramp dan een zegen voor de nationale letterkunde. (pag. 8) Geleid door dit beginsel was de jury van meening, dat zij aan de opvoering geene andere eischen stellen mocht, dan aan eene voorstelling door acteurs van beroep in den openbaren schouwburg’. | |||||||||||||||||||||||||
a) Keuze van het stukDe jury betoogde, dat het een punt van langdurige discussie had uitgemaakt, of zij bij de beoordeling van de voorstelling ook de keuze van het stuk zou betrekken. Zij somde vervolgens een aantal bezwaren op tegen de mede-beoordeling van de keuze van het stuk.
Aangezien echter de jury van mening was dat - ofschoon Nederland niet over een rijke toneelliteratuur beschikt - voldoende stukken te vinden waren - zij het vertaald - van goed dramatisch gehalte, en wier mise-en-scène ‘de krachten eener flinke maatschappij volstrekt niet te boven gaan’, werd de keuze van het stuk toch bij de beoordeling betrokken. Als zijnde zowel van letterkundige als dramatische waarde beschouwde de jury ‘een stuk, dat niet enkel de ogen bekoort en de zenuwen schokt, maar ook de edelste roerselen der menselijke ziel in beweging brengt; een stuk, dat verre van lage hartstochten te strelen, het gemoed | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||
der toeschouwers doet blaken voor wat schoon, groot en goed is. Vooral geldt dit voor het drama; wat het blijspel betreft, daar dit een minder verheven doel beoogt, heeft het aanspraak op groter toegevendheid. Zo echter overdreven preutsheid hier niet op haar plaats is en zelfs strijdig met de goedlachse aard van ons volkskarakter, het platte, triviale en bepaald onkiese dient ook hier met alle macht geweerd te worden’. Over de opgevoerde werken had de jury bepaald geen gunstig oordeel. De helft der drama's b.v. konden op weinig kunstwaarde aanspraak maken; enkele zelfs mochten met het volste recht tot het genus draken gerekend worden. Het had de jury vaak leed gedaan te moeten zien, hoe overigens verdienstelijke acteurs en actrices met hun rollen worstelden en ondanks hun pogingen er niet in slaagden de voorstelling te redden. Ook de eisen der taal waren, vooral wat de vertalingen betreft, soms schromelijk verwaarloosd; gehele volzinnen kwamen er in voor, zo letterlijk uit het Frans overgenomen, dat zij voor het grote publiek volstrekt onverstaanbaar waren en geletterden tot ergernis strekten. | |||||||||||||||||||||||||
b) Toneelschikking en samenhangDe jury was niet ontevreden over dit aspect, aangezien zelden hierin minder dan de helft der punten werd toegekend. Opmerkingen waren er echter duidelijk. ‘Toch waren de groepen niet altijd behoorlijk geformeerd of gingen niet natuurlijk genoeg van de eene in de andere over; de plaatsveranderingen, wendingen en buitengewone gebaren der spelers waren niet altijd van te voren berekend en gaven daardoor wel eens aanleiding tot eene momentaneele verwarring. Ook wisten sommige acteurs, wanneer ze voor het ogenblik niet rechtstreeks in de handeling betrokken waren, niet een met den toestand overeenkomende houding aan te nemen en schenen soms meer belang te stellen in het publiek der loges en galerijen dan in hetgeen op het tooneel voorviel’. | |||||||||||||||||||||||||
c) Rolvastheid en voordrachtDe jury was niet karig met haar lof. Niet alleen kenden de acteurs en actrices hun rollen goed van buiten, maar de meesten gaven daarenboven blijk van ernstige studie en door oefening ontwikkelde aanleg. ‘Wat het gebarenspel betreft, kunnen wij’, aldus de jury, ‘niet genoeg op soberheid aandringen: daar zijn nog steeds acteurs welke meenen, dat elke zinsnede noodwendig van het een of andere gebaar moet vergezeld gaan. Dit is noch noodig, noch natuurlijk: men zorge slechts voor ongedwongen houding en stand en gebruike gebaren enkel daar, waar zij uit het gesprokene voortvloeien of daaraan werkelijk kleur en kracht bijzetten’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||
d) Taal en uitspraakHet is buitengewoon interessant kennis te nemen van de beoordelingsnorm van de jury bij deze zo gemêleerde toneelwedstrijd omtrent taal en uitspraak. ‘Bij de beoordeling’, aldus wederom het jury-rapport, ‘van dit gewichtige punt werd niet alleen gelet op de pronunciatie, maar ook op de juistheid van taal en toon, duidelijkheid en welluidendheid van het gesprokene, daling en verheffing der stem, kortom op alles, wat tot de zuiverheid van zeggingswijze behoort. Verder heeft bij de jury de mening voorgezeten, dat geen spreekwijze, noch uit de Noordelijke noch uit de Zuidelijke provinciën, om haar zelve, de voorkeur verdient en dat een zuivere en beschaafde uitspraak, zoals elke Nederlander zich bij ernstige wil en aanhoudende oefening eigen kan maken, het enige richtsnoer van de beoordeling moest zijn. Zo dus het merendeel der Vlaamse maatschappijen hierin bij hunne Noordelijke medebroeders ten achter stonden, moeten zij zulks niet wijten aan een vooringenomenheid der jury met de zoogenaamde Noord-Nederlandse uitspraak, maar in hun minder gekuiste, met de geschreven taal zo weinig overeenkomende pronunciatie. De oorzaak hiervan zal wel daarin gelegen zijn, dat men in Zuid-Nederland meestal in de gewone conversatie het dialect in plaats van de hoofdtaal spreekt en zich, waar het er op aankomt beschaafd te schrijven, van de fransche taal bedient. Wil men echter werkelijk de nationale taal en kunst bevorderen, men breke dan met die hebbelijkheid; men eise op de scholen grondig onderwijs in onze heerlijke moedertaal en trachte door, zowel binnen als buiten den familiekring, werkelijk nederlands te spreken, tot een zuivere en beschaafde uitspraak te geraken’. | |||||||||||||||||||||||||
e) Kleding en typeringDe jury was vol lof over de kleding. ‘Geen gedeelte van de wedstrijd gaf meer stof tot tevredenheid dan wel dit. Het is echter niet genoeg’, aldus de jury, ‘wanneer men b.v. vorstelijke personages voor te stellen heeft, zich in een rijke en historisch getrouwe kleding te vertoonen: houding, gang en gebaren moeten daarmede in volkomen overeenstemming zijn’. De kunst van zich te grimeren werd door sommige acteurs eveneens uitnemend verstaan. Anderen echter hadden bij het aanbrengen van rimpels enz. wel wat te veel op de verzachtende kracht van het gaslicht gerekend. Een zeer hinderlijke indruk maakte het soms, dat aan het benedenste gedeelte van het toilet niet de behoorlijke zorg was besteed; slijklaarzen maakten in een salon nu juist geen gedistingeerde vertoning. | |||||||||||||||||||||||||
BekroningenDe prijzen vielen vervolgens voor het drama ten deel aan: 1e prijs ‘Jan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||
Beers’ (Utrecht) met 86 punten (gouden medaille en 500 gulden), 2e prijs ‘Vrij Vooruit’ (Schaerbeek) met 81 punten (zilveren medaille en 250 gulden), 3e prijs ‘Vreugdendal’ (Breda) en de ‘Jonge Tooneelliefhebbers’ (Brussel) elk 78 punten (verguld zilveren medaille en 100 gulden). Voor het blijspel: 1e prijs ‘Vreugdendal’ (Breda) met 81 punten (gouden medaille en 250 gulden), 2e prijs ‘De Vlaamsche Kring’ (Tongeren) en ‘Jan van Beers’ (Utrecht) met 79 punten (verguld zilveren eerepenning met 160 gulden), 3e prijs ‘St. Cecilia’ (Hasselt) met 77 punten (verguld zilveren eerepenning met 75 gulden). Voorts was er een menigte prijzen voor de individuele prestaties: voor de beste uitspraak, voor de beste acteur, voor de beste actrices, zowel in het drama als in het blijspel, en dan ook nog onderverdeeld voor dilettanten en spelers van beroep. Reeds eerder werd opgemerkt dat het meespelen van beroepsactrices in amateurgezelschappen veelvuldig voorkwam. Aan deze wedstrijd werkten ondermeer de navolgende beroepsactrices mee: Mevr. Frenckel-Bouwmeester (‘Vreugdendal’, Breda), Mevr. Beersmans (‘Cecilia’, Hasselt), Mevr. van Sandt (‘Vrij Vooruit’, Schaerbeek), Mevr. de Somme (‘Dramatisch Gezelschap’, Roermond en ‘Oefening Baart Kunst’, Echt). Ruim tien jaren later, in de winter 1893/94, organiseerde ‘Momus’ wederom een toneelwedstrijd te Maastricht, de ‘Groote Eere-Wedstrijd voor Nederlandsche Toneelkunde’. Interessant is, dat de jury in haar rapport een vergelijking maakt met de wedstrijd van 1882/83:Ga naar eind29 ‘Wanneer wij deze toneelwedstrijd’, aldus de jury, ‘met de vorige vergelijken, zo mogen wij met voldoening op een paar lichtpunten, op vooruitgang in twee opzichten wijzen: onzes erachtens toch is de keuze der stukken in het algemeen gelukkiger te noemen en is de uitspraak der Zuid-Nederlanders niet weinig verbeterd. Verder pleit het voor het gezond verstand der mededingers, dat daar, waar het drama of blijspel een bijzonder, ja buitengewoon talent eiste, zij hun toevlucht tot toneelspelers van beroep genomen hebben. Het is verkieslijker zijn onmacht te bekennen dan te bezwijken in de worsteling met zijn rol en zich door waanwijsheid of zelfvertrouwen aan de spotlust bloot te stellen. Op een paar uitzonderingen na waren de drama's vrij van die heftige tonelen, waar de toeleg is “de frapper fort plutôt que de frapper juste”, waar het dramatische meer gezocht wordt in de handeling, met “fracas” gepaard gaande, dan in de bevallige aaneenschakeling van treffende, roerende tonelen, in den rustige en gezette ontleding der hartstochten, in de bedaarde, maar zekere opwekking der gemoedsbewegingen. Hetzelfde geldt van de blijspelen, waar het comische niet ligt in het platte | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||
of triviale, in grappen van twijfelachtig allooi, in lichaamsbewegingen en manieren van hansworst of kwakzalver, maar in het fijne spel, in geestige gezegden, in het belachelijke der toestanden, het bespottelijke der karakters. Ook tegen dit gebrek hebben zich de verenigingen vrij wel weten te behoeden’. ‘In de tweede plaats was verbetering in de uitspraak bij de Vlamingen op te merken. Afgezien van enkele hebbelijkheden, waarvan ook Noord-Nederlanders niet geheel vrij waren, kenmerkte zich de uitspraak der Belgische maatschappijen door beschaafdheid en zuiverheid en wij constateren met genoegen, dat zich een ernstig streven in Zuid-Nederland openbaart om in deze met hun Noordelijke broeders te wedijveren. Ook de taal kan in het algemeen de toets ook ener strenge critiek doorstaan en de gallicismen werden veelal zorgvuldig vermeden’. Bij de inleiding op het jury-rapport van deze ‘Groote Eere-Wedstrijd’ bestemd voor toneelmaatschappijen die reeds bij vroegere voorname prijskampen met hoofdprijzen bekroond werden, en waaraan zes Noord-Nederlandse en vier Belgische gezelschappen deelnamen, voegde de jury als haar algemene indruk hieraan toe: ‘Al was het nu een ere-wedstrijd, die ons het beste der beste gezelschappen zou vertonen, zo is wellicht de uitslag voor hen, die hun verwachtingen te hoog spanden en uit het oog verloren, dat wij in ieder geval dilettanten te aanschouwen kregen, een teleurstelling geweest, omdat verscheidene maatschappijen aan geen strenge eisen beantwoordden en enige zelfs beneden het middelmatige bleven. Doch ook hier was soms een kern, nu eens uit twee, dan uit drie personen bestaande, die blijk gaf begrip te hebben en studie te maken van de toneelspeelkunst, zodat het geduld der toeschouwers niet op een te harde proef gesteld werd. Andere verenigingen daarentegen behoefden geen beroep op de welwillendheid van het publiek te doen; zij wisten van het begin tot het einde te boeien en zijn in hun streven om iets goeds te leveren, ten volle geslaagd’. Een nader inzicht in de prestaties van de diverse deelnemende - reeds eerder bekroonde - toneelgezelschappen en in de beoordeling daarvan verkrijgt men uit een vergelijking van het rapport van de Maastrichtse jury uit het jaar 1894 met het rapport van de jury, die in hetzelfde jaar de prestaties beoordeelde van de aan de Internationale Toneelwedstrijd te Hasselt, georganiseerd door de Koninklijke Toneelmaatschappij ‘De Ware Vrienden’ aldaar, deelnemende gezelschappenGa naar eind30. Want liet de Maastrichtse jury zich zelfs lovend uit over uitspraak en taal, de jury van de Hasseltse wedstrijd daarentegen heeft over de uitspraak heel wat kanttekeningen te maken. ‘Ofschoon men in gemoede’, aldus de jury, ‘het iemand niet tot grief kan aanrekenen, dat men uit zijn spraak kan op- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||
maken, waar hij grootgebracht is, mag men toch vaststellen, dat iedere plaatselijke toon eerder als een onvolmaaktheid moet beschouwd worden. Deze onvolmaaktheid was aan bijna alle Maatschappijen eigen en bij de spelers van minder belangrijke rollen zelfs bepaald hinderlijk. Verwonderlijk is dit niet, als men bedenkt, dat vele dier liefhebbers hoegenaamd geen letterkundige vorming bezitten en zich in het dagelijkse leven uitsluitend van hun plaatselijk dialekt bedienen. Wanneer het hun dan eens opgelegd is de zuivere Nederlandse taal te spreken, dan staat hun de mond verkeerd, zij spreken een ongewone taal en de uitspraak is noodzakelijkerwijze gedwongen en gewrongen’. De Hasseltse jury ging ook nader in op het gebruik van het dialect in de blijspelen: ‘Afzonderlijk dient gesproken te worden van de gewoonte om het plat te spreken in de blijspelen. Een ding geven wij geredelijk toe: Uit de aard der zaak moet het blijspel, vooral de klucht, minder statig, minder deftig van stapel lopen dan het treurspel of het drama. Taal en stijl, uitspraak en houding, alles in een woord nadert meer tot het dagelijkse leven, het gewone alledaagse. Nu doet zich nog maar de vraag voor: in hoeverre die toenadering geschieden mag. Het toneel is wel een beeld des levens, maar niet het leven zelf; het stelt het leven voor, maar ontdaan van vele ongepastheden, onhebbelijkheden, enzovoorts. Dit precies maakt het (toneel) tot een leerschool’. ‘Welnu, onze bescheiden mening aangaande dit punt is de volgende: Het blijspel, zelfs de klucht, mag nimmer of nooit een andere toon aanslaan dan die van beschaafde mensen in de fatsoenlijke wereld. Let wel dat dit in het geheel niet een zekere losheid, een zekere ongedwongenheid uitsluit. Een behendige speler zal zeer wel het verschil doen uitkomen tussen de taal van een deftige bediende in een drama en een boerenknecht uit een klucht. Waarom dan, als men consequent wil zijn, ook geen plat gesproken in de drama's? Of komen daar misschien geen mensen uit de volksstand in voor? Voelt men ook niet, dat men gevaar loopt niet wel begrepen te worden, als men te Gent b.v. Hasselts spreekt, of Amsterdams te Ieper? Derhalve is het plat alleen gepast, als men ergens een plaatselijk stuk opvoert en het is dan zelfs een machtig middel om lokale kleur bij te zetten, b.v. als men te Antwerpen een Antwerps stuk vertoonde, waarin Antwerpenaars hun taal spreken om Antwerpse toestanden weer te geven’. ‘Het gelach dat gewoonlijk opgaat bij het horen van platspreken, is geen bewijs, dat men het stuk grappig, of kluchtig vindt; neen, het is de lach der bespotting, die onwillekeurig onze lippen plooit bij het horen of zien van iets ongewoons. Een straatjongen, die een Chinees of een Turk ziet, lacht hem uit. Als hij hem later weer ziet, lacht hij niet meer. Zo ook het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||
publiek: men glimlacht bij de eerste vreemde klanken en zodra de eerste indruk verdwenen is, zal geen plat meer bij machte zijn de toeschouwers vrolijk te maken. Overigens, een stuk, dat op zulke middelen moet steunen om opgang te maken, is maar een monster, een draak...’. Ook de voordracht van een aantal spelers kon weinig genade vinden in de ogen van de jury, die hieraan de volgende passage wijdde: ‘De schoonste, de welsprekendste tirade uit een treurspel, slecht voorgedragen, wordt een ellendige, onbegrijpelijke alleenspraak, ongenietbaar voor het kunstgevoel, onverstaanbaar in de gang der handeling. Middelmatigheid op dit punt is onverdraaglijk. Wie zich dus niet gans zeker voelt, onthoude zich ten strengste een rol op zich te nemen, waarvan veelal de uitslag afhangt. Hier vooral dient afstand gedaan te worden van die nietige ijdelheid, van die verderfelijke eigenliefde sommiger liefhebbers, van alleen hoofdrollen te willen spelen. En toch, hoe menig stuk werd al niet gered door een ondergeschikte speler, die met waarheid en gevoel een rol van knecht wist te vervullen’. Ook bij deze wedstrijd kon men vaststellen, dat de beste spelers niet immer de titelrol vervulden. ‘Het is niet voldoende, om het gewicht ener ganse voorstelling te torsen, dat men hard schreeuwe, op demonische wijze met de ogen rolle, of vuisten en tanden doe kraken, of handenwringend tegen een papieren deur aanlope. Het is zelfs niet genoeg, dat men onder de roep “Ellendige” of “Doemenis” zijn dolk grijpe of zich als een geknakte bloem op een bank late vallen. Dat kan immers ieder, die ooit op het toneel een brief overgereikt heeft, of die zelfs maar op schildwacht gestaan heeft bij een gevangenispoort, of die maar om zo te zeggen eens het voetlicht van achteren bekeken heeft. Dat is dan immers ook geen kunst, maar ouderwetse, onnatuurlijke gezwollenheid en bombast; zo speelt men niet meer, omdat men ingezien heeft dat het toneel een beeld des levens zijn zal. Meer waarheid, meer natuurlijkheid, meer oprechtheid; minder geschreeuw, minder gejammer, minder gezichtentrekkerij’. Op 22 januari 1893 werd in de schouwburg te Maastricht het eerste werk van A.V. Olterdissen ten tonele gebracht; namelijk ‘Een Koningsleven’ drama in drie bedrijven. Dit historisch spel, dat aan het Spaanse hof speelt rond 1361, is door Olterdissen speciaal geschreven voor de Vlaamschen Tooneelwedstrijd voor drama's en blijspelen (zonder vrouwenrollen), georganiseerd door ‘Willen is Kunnen’ te Ieper. Bij de opvoering in februari 1893 te Ieper behaalde ‘Kunst en Vermaak’ met dit werk de eerste prijs in de afdeling drama. Guus Olterdissen verwierf met zijn rol San-Estavan de 1e acteursprijs in de afdeling drama. Ook Alfons Olterdissen speelde in zijn eersteling een - zij het bescheiden - rol: Alvarez. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||
De Internationale Tooneelwedstrijd georganiseerd bij het 25-jarig ‘Jubelfeest van de Koninklijke Tooneelmaatschappij De Ware Vrienden te Hasselt’ (1893-94) bracht een nieuw element binnen de wedstrijd, aangezien de op te voeren stukken dienden te zijn alleen werken van Zuid-Nederlandse of Vlaamse schrijvers. Opgevoerd werden door ‘Kunst en Vermaak’ ‘Tante Clara’, drama in 3 bedrijven van A. Slimbroeck, ‘de Peuter’ en het blijspel in een bedrijf ‘Hoe papa op zijn neus keek’ van Victor Driessens. Er werden resp. de 2e en 3e prijs behaald. Een nieuwigheid is voorts dat ‘Kunst en Vermaak’ gebruik maakte van de mogelijkheid - hetgeen overigens reeds op de door ‘Momus’ uitgeschreven wedstrijd van 1883/84 het geval was - beroepsactrices te engageren voor het spelen van de belangrijkste damesrollen. Uit deze omstandigheid blijkt wel, dat het de gezelschappen ernst was om met een zo goed mogelijk resultaat én voor de dag én uit de bus te komen. Kosten noch moeiten werden gespaard. Voor deze gelegenheid had ‘Kunst en Vermaak’ zich verzekerd van de medewerking van de dames A. de Leur en Van Ollefen van de Koninklijke Vereniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ te Amsterdam. Deze dames zouden overigens vaak aan opvoeringen van het gezelschap hun medewerking verlenen, zoals ook het jaar daarna toen ‘Kunst en Vermaak’ deelnam aan de door de Rederijkerskamer ‘Vreugdendal’ uitgeschreven wedstrijd te Breda met ‘Ines de Castro’, treurspel in verzen in vijf bedrijven van Rhijnvis Feith. Het bekroond worden met een eerste of tweede prijs werd door het thuisfront uitvoerig gevierd met ontvangsten, recepties, feesten en de onvermijdelijke toespraken en doet ons denken aan de taferelen, die zich thans nog afspelen na het bekend worden van een bekroning van onze harmonieën of fanfares op concoursen. Toen bekend werd dat ‘Kunst en Vermaak’ te Breda in 1909 de tweede prijs én voor drama én voor blijspelen had behaald, liet het Limburgsch Nieuwsblad overal in Maastricht een telegram uithangen met het bericht ‘Onze wakkere Maastrichter zonen hebben de eer hunner Vaderstad weder hoog gehouden’. De toneelwedstrijden, waaraan ‘Kunst en Vermaak’ deelnam, volgden elkaar in snel tempo op: Tongeren (1883-84), Hasselt (1886-87), Gent (1888-89), Antwerpen (1889-90), Ieper (1892-93), Hasselt (1893-94), Breda (1894) en daarna kwamen wedstrijden te Utrecht (1901-02), Den Bosch (1903-04) en Breda (1904). Voorts organiseerde de vereniging zelf toneelwedstrijden in 1894-95, 1900, 1910 en 1920. Op de wedstrijd te Hasselt, uitgeschreven door de ‘Maatschappij Minerva’ behaalde zij met ‘Een traan van vergiffenis’ van J. Kethmann - opgevoerd op 20 februari 1887 - een vierde prijs. In de vele behaalde successen zag ‘Kunst en Vermaak’ een goede aan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||
leiding bij de viering van haar 25-jarig bestaan zelf ook eens een ‘Tooneelwedstrijd voor Rederijkerskamers en Tooneelmaatschappijen uit Noorden Zuid-Nederland’ te organiseren. Na de openingsvoorstelling door de organiserende vereniging op 7 oktober 1894 van ‘De dochter van Roland’, drama in 4 bedrijven naar het Fransch van Henri de Bornier, streden 10 verenigingen gedurende 10 zondagen in de periode oktober 1894 tot februari 1895 om de hoogste eer. Ook twee gezelschappen uit Limburg waren toegelaten: de Rederijkerskamer ‘Ons Genoegen’ te Gennep met ‘Eerloos’ van W.G. Nouhuys (bezetting zes Heeren en drie Dames) en ‘Een Fransch Krijgsgevangene’ van E. Seipgens (bezetting 5 Heeren en 1 Dame) en de Tooneelafdeling van de Vereniging ‘Swentibold’ te Sittard met ‘De Koopman van Antwerpen’, drama in 4 bedrijven naar H. Conscience door B. Block en het overbekende ‘Een kop thee’ van A.L.J. Landré. Beide gezelschappen vielen buiten de prijzen, die werden gewonnen door ‘Burgervrienden’ te Borgerhout met ‘Zwarte Griet’ van Rosier Faassen, ‘Vreugdendal’ te Breda met ‘Galeotto’ van José Eckegaray en ‘Vondel’ te Antwerpen met ‘Jane Shore of de koningin van een dag’ van E. Grangé. Bij ‘Vreugdendal’ uit Breda treffen we overigens ons twee welbekende beroepsactrices aan, de reeds eerder genoemde Mej. A. de Leur en de bekende vedette Mevr. Brondgeest. ‘Kunst en Vermaak’ bleef - men zou haast zeggen plichtmatig - deelnemen aan toneelwedstrijden, georganiseerd bij jubilea van zusterverenigingen - nu ook in Nederland - zoals in 1901 bij het 40-jarig bestaan van de Rederijkerskamer ‘Jan van Beers’ te Utrecht, in 1904 te Den Bosch (‘'s Hertogenbosch Belang’) en Breda (‘Bonus Eventus’), maar de zorgvuldige voorbereiding, het élan is er klaarblijkelijk uit. Voor de wedstrijd te Utrecht greep men terug op het in 1898 reeds opgevoerde ‘De Doornenweg’ van Philippi (2e prijs) en op de wedstrijd te Den Bosch speelde men het reeds eerder gespeelde ‘De bruid daarboven’ van Multatuli (4e prijs), alsmede het tot op de draad versleten ‘Hij is niet jaloersch’, dat reeds in 1889 de eerste opvoering beleefde. Het rapport van de jury van de door ‘Kunst en Vermaak’ te Maastricht in 1900 georganiseerde Internationale Toneelwedstrijd bestaande uit Fr. van Veerdeghem, Luik, Djef Anten, Hasselt en G. Olterdissen, M.J. Koenen en J.M. Reinders, Maastricht, ging in op een aspect dat wij niet eerder vermeld vonden: de tegenstelling in opvatting over toneelspelen tussen Zuid- en Noord-Nederland. ‘De kunstopvatting’, aldus het jury-rapport, ‘der mededingende verenigingen was niet dezelfde; een in het oog lopend verschil is in deze bij de Vlaamse en de Noord-Nederlandse Maatschappijen waar te nemen. De Vlaamse schijnen zich nog aan de oude leer te houden en het toneelspel niet zozeer als een kunst dan wel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||
als een school te beschouwen ter bevordering van zedeleer en zedelijkheid; zij richten zich tot minder ontwikkelden, tot minder beschaafden en dissen deze hun voorschriften van moraliteit en deugd op; of wel, ze pogen hun toeschouwers hevig, ja geweldig, te schokken door het opvoeren van gruwzame tonelen. Stukken als Een Spiegel (N. de Tière) laten het moraliseren op de voorgrond treden, hebben daardoor zelfs iets gerekts en willen en moeten in werkelijkheid tot een “spiegel” strekken. Het is in dit stuk, of de moraal de vinger opsteekt en met nadruk zegt: “Wacht U voor de hovaardij des levens, die kwaal van onze tijd”. Anderzijds, een drama als Roze Kate, met al zijn akeligheden, met moeder- en broedermoord, met gerechtszaal, kerker en schavot in het verschiet, was natuurlijk bestemd om een geweldigen indruk te maken op een volkspubliek, dat door opleiding en lectuur geen hogere kunsteisen stelt. In één woord, te oordelen naar de opgevoerde drama's, richtte het Vlaamse toneel zich vooral tot het volk en bezat het eigenaardigheden, eigenschappen of gebreken, welke een toneel als waar volkstoneel kenmerken. De Verenigingen uit Noord-Nederland echter namen niet ditzelfde standpunt in; zij streefden naar hoger op het gebied der kunst. Zij waren, indien wij het zo mogen noemen, meer modern; zij speelden voor een meer beschaafd en ontwikkeld publiek; zij stelden meer prijs op de kunst dan op het aanwakkeren tot deugd en zedelijkheid; zij beoefenden de kunst meer ter wille der kunst en wilden hun publiek prikkelen, verrassen, roeren. Hebben wij alzo geen recht te beweren, dat de Noord- en Zuid-Nederlanders de toneelkunst in haar algemene strekking en richting verschillend opvatten? Dat het spel van de een zowel als dat van de ander door die opvatting gekenmerkt is, spreekt vanzelf: jacht op effect door ruwe handeling of wel hartverscheurende tirades bij de een; bezadigde voordracht, matige, getemperde bewegingen en gebaren bij de ander’. Het komt ons voor dat de amateurgezelschappen uit Nederlands-Limburg zich overwegend bij de zuidelijke speeltrant hebben aangesloten, hetgeen gelet vooral op het kiezen van Zuid-Nederlandse auteurs voor het repertoire voor de hand ligt. Waarschijnlijk is ook dit de oorzaak, dat wij na 1884 deze gezelschappen niet meer bij de Internationale Toneelwedstrijden, te Maastricht in 1894, 1900, 1910 en 1920 georganiseerd, aantreffen. De buiten Maastricht gehouden toneelwedstrijden waren doorgaans een aangelegenheid van gezelschappen uit Nederlands-Limburg, waarbij amateurgezelschappen van het tweede plan elkaar ontmoetten. De eerste ‘Limburgsche Tooneelwedstrijd’ werd door ‘Le Petit Dramatique’ te Roermond georganiseerd in de winter van 1895-96. De prijzen werden behaald door ‘Genneps Genoegen’, ‘Bloeiend door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||
Eendracht’ (Maastricht) en ‘Kunst en Vriendschap’ (Oppeven). ‘Le Petit Dramatique’ zelf speelde als slotvoorstelling bij de uitslag op 9 februari 1896 het Vlaamse drama ‘Een Ellendeling’ in vijf bedrijven van G. de Lattin. Ook de Nationale Tooneelwedstrijd te Sittard, door de Sittardsche Tooneelvereniging in de winter 1904-05 gehouden was op de deelname na van ‘Oefening en Uitspanning’ (Stratum) een zuiver Nederlands-Limburgse aangelegenheid. Er namen de navolgende gezelschappen deel aan deze wedstrijd: ‘Les Jeunes Amateurs Maestrichtois’, ‘Euterpe’ (Maastricht) en ‘In Vriendschap Bloeiende’ (Valkenburg), dat met het drama ‘Wolfgang, de Zigeuner’ de eerste prijs behaalde. Dat grote wedstrijden in deze tijd niet veelvuldig worden gehouden, heeft twee oorzaken. Het toneelspelen had primair een sociale, ontspanningbrengende functie (was niet gericht op het leveren van prestaties) en vervolgens kostte het deelnemen aan wedstrijden een relatief groot bedrag aan reis- en verblijfkosten. In de notulen van de Rederijkerskamer ‘In Vriendschap Bloeiende’ te Valkenburg vinden we vermeld, dat de Kamer een uitnodiging om deel te nemen aan de toneelwedstrijd te Venlo in 1903 niet accepteerde aangezien ‘de prijzen te gering zijn, in vergelijking met de te maken kosten’. ‘Kunst en Vermaak’ te Maastricht liet bij gelegenheid van haar 40-jarig bestaan in 1910 de reeds generaties geldende formule vallen: het opvoeren van een drama en een blijspel op één avond. Er werd een toneelwedstrijd georganiseerd voor avondvullende blijspelen, waarmee ongetwijfeld tegemoet gekomen werd aan de wensen van het grote publiek. Het aanbod van de deelnemende verenigingen werd beperkt tot zes, waardoor de serie voorstellingen tot een normale cyclus werden teruggebracht. ‘Jan van Beers’ te Utrecht behaalde met ‘De Lijfrente’ van G. von Moser de eerste prijs. Bij haar 50-jarig jubileum in 1919-1920 - toen ‘Kunst en Vermaak’ de eerste toneelwedstrijd in de Nederlanden na de eerste wereldoorlog organiseerde - greep de vereniging terug op dezelfde formule: zes verenigingen, maar nu met een toneelspel naar keuze. Het ligt voor de hand dat België ontbrak, gezien de bloedige oorlog die pas voorbij was. Wanneer men de repertoirekeuze van de optredende gezelschappen bekijkt, blijkt dat de Maastrichtse jury van de aldaar in 1900 gehouden toneelwedstrijd het bij het rechte eind had: de verenigingen uit Noord-Nederland streven naar hoger, zij streven naar een moderner repertoire. In de periode oktober 1919-januari 1920 traden zes toneelgezelschappen op, allen uit Noord-Nederland en allen met eigentijds Nederlands werk: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||
Bij de sluiting en prijsuitreiking van de wedstrijd in februari 1920 grijpt ‘Kunst en Vermaak’ zelf wederom terug op een Maastrichts successtuk ‘Rooske Kleeve’. De jury, bestaande uit Dr Endepols, M.J. Koenen, Mr. Lamberts Hurrelbrinck, Guus Olterdissen en J.W. Mols bekroonde met prijzen resp. Groningen, Amsterdam en Haarlem, zijnde geldprijzen van f 500, -, f 300, - en f 200, -, alsmede Erepenningen resp. geschonken door Koningin, Prins-Gemaal en Commissaris der Koningin. In de periode na 1920 werd het houden van toneelwedstrijden in versterkte mate voortgezet. Daardoor is een verbetering van de spelkwaliteit te constateren, die er zelfs toe leidde, dat de amateurgezelschappen werden uitgenodigd te Maastricht voorstellingen te geven naast de in deze periode optredende beroepsgezelschappen, een omstandigheid, die op haar beurt een prikkel was de prestaties nog te verbeteren en tevens een zekere financiële tegemoetkoming in de kosten van de gezelschappen medebracht. In de jaren na 1920 kwam dan ook het amateurtoneel tot nog betere prestaties. Van unieke betekenis is het geweest, dat de grote nationale en internationale wedstrijden te Maastricht gehouden, contacten hebben gelegd tussen de beste Noord- en Zuid-Nederlandse gezelschappen op het gebied van het amateurtoneel. De grootste handicap, die de Limburgse amateurtoneelspeler diende te overwinnen, was de Nederlandse taal, omdat er buiten het dialect feitelijk geen algemene omgangstaal bestond, die tegelijk beschaafd en door en door natuurlijk was. Duits bleef in de zuid-oosthoek van Limburg de hoofdmoot op het repertoire, met een sterke nadruk op het romantische repertoire. Op de toneelwedstrijd te Vaals in September 1937 werden de prijzen verdeeld tussen ‘Heimat’ (Dilettantenbund Vaals), ‘Verfehmt’ (Theaterfreunde Vaals), ‘Förster Mertens’ (Vriendenkring Bocholtz) en ‘das Findelkind’ (Koninklijke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||
Vereniging voor Toneelkunst Vaals). Een uitzondering hierop vormden de toneelgroepen ‘Excelsior’ te Kerkrade en ‘Anagoge’ te Mechelen, die overwegend in de Nederlandse taal speelden. De regisseur van de laatste groep (Hub Kikken) ging - na een opvoering van ‘Roeping’ van de Valkenburger Th. Dorren - er toe over eigen stukken voor zijn groep te schrijven: ‘Levensbegeerten’, ‘Menschen in Botsing’, ‘De zegen van de 50.000’. De toneelwedstrijden volgden elkaar in de periode 1920-1939 met de regelmaat van een klok op. In de jaren 1924-29 vonden er wedstrijden plaats o.m. te Voerendaal, Schinveld (25-jarig bestaan Toneelvereniging ‘Wilhelmina’), Haanrade, Beek, Heer, Bleyerheide, Cadier en Keer, Wolder-Maastricht, Spaubeek en Vaals. Aan de wedstrijd die in 1931 te Maastricht gehouden werd, namen o.m. deel: ‘Davidsfonds’ (Tienen) met ‘Snobsenvrouwtjes’ van Molière, ‘De Brabanders’ (Eindhoven) met ‘Drie vrouwen en één man’ van E. Scribe, ‘De Meibloem’ (Brussel) met ‘Vadertje Pluimsteen’ van E. van Goethem, ‘Taverne’ (Den Haag) met ‘Chaîne Anglaise’ van J.B. Schuil, ‘Hoop en Liefde’ (Brussel) met ‘De twee Pierrots’ van E. Rostand en als Limburgse deelnemer ‘Het Zuid Limburgs Toneel’ met ‘De Aardschok’ van O. Harting. Met de groei van het aantal amateurgezelschappen in de jaren twintig neemt ook jaarlijks duidelijk het aantal toneelwedstrijden toe. Vooropgesteld moet worden dat het primaire doel bij de organisatie zelden was het kwalitatief meten van elkaars krachten, veeleer werden ze georganiseerd om een jubileum luister bij te zetten of om geld in de lege kas te krijgen. Overigens moet eveneens worden vastgesteld, dat én de animo tot deelname bij de verenigingen én de belangstelling van het publiek om de wedstrijden te bezoeken groot was. Ook bleken de toneelwedstrijden een uitstekende gelegenheid om de contacten met groepen uit het aangrenzende buurland te bevorderen. Waren dit voor Maastricht en de Maaskant de Belgische gezelschappen, voor de zuid-oosthoek van Limburg waren het meer de Duitse gezelschappen. Zo traden op de wedstrijden te Haanrade in 1925 de ‘Dilletantenbund Alsdorf’ en de ‘Dramatische Verein Bardenberg’ op en op de Internationale Tooneelwedstrijd te Bleyerheide in 1926 vinden we zelfs gezelschappen uit Mönchen-Gladbach en Keulen. Op de Internationale Toneelwedstrijd te Terwinselen, georganiseerd bij de viering van het eerste lustrum van het Limburgs Volkstoneel in 1933, voerden van de tien deelnemende gezelschappen er zes Duitse werken op. Overigens zijn deze kontakten eigenlijk vanzelfsprekend. De gezelschappen uit de oude mijnstreek speelden vrijwel altijd Duitse stukken, zeker tot de tweede wereldoorlog, zodat het voor toeschouwers geen enkel probleem opleverde, dat er Duitse groepen verschenen. |
|