Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw
(1976)–Harry Schillings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Activiteiten op scholen en internatenSinds het midden van de 19e eeuw leefden de activiteiten op het gebied van het toneelleven ook op scholen en internaten wederom op. Op vrijwel alle scholen en internaten werd de toneelkunst beoefend, met name in Rolduc, een centrum van de Franse cultuur in Limburg, waar deze activiteiten begunstigd werden door de aanwezigheid van de oudere studenten aan het Philosophicum. Behalve in Rolduc werd ook aan de Bisschoppelijke Colleges te Roermond en Weert alsmede aan de Apostolische School St. Marie te Schimmert en aan het Collegium Carolinum te Ravensbosch aandacht geschonken aan het toneelspel. Te Schimmert werden deze activiteiten bevorderd door de paters Jos. Hoen en J. Eyckeler, die zelf een aantal stukken schrevenGa naar eind18. Te Weert werd het 18de-eeuwse gebruik om bij diverse gelegenheden, met name bij de jaarlijkse prijsuitreiking, toneel te spelen (Speel te spelen) omstreeks 1840 hersteld, waarbij stukken in de Franse taal de voorkeur genotenGa naar eind19. In de jaren 1871-1902 werden stukken van Racine, Molière en Fr. Coppée opgevoerd o.m. ‘Athalie’, ‘Le malade imaginaire’ en ‘Pour la Couronne’, in welk stuk het conflict tussen Christendom en heidendom behandeld wordt. Een enkele keer werd een stuk in de Duitse taal opgevoerd, b.v. ‘Der Dorfbarbier’ van J. Schenk. In 1900 werd voor het eerst een Nederlandstalig stuk ten tonele gebracht namelijk Vondel's ‘Joseph in Dothan’. Sedert 1927 werden de toneelstukken regelmatig in het Nederlands opgevoerd, waarbij zich wel het bezwaar voordeed, dat de stukken omgewerkt moesten worden. Bij de beschouwing van het aandeel van het Bisschoppelijk College te Roermond valt op, dat daar de Franse taal in mindere mate dan in Weert en in Rolduc op de voorgrond stond en vooral dat al vrij spoedig na het herstel van de toneelactiviteitenGa naar eind20 de stukken van Vondel ten tonele gebracht werden. In de jaren 1860 en 1861 werden voor het eerst onder leiding van J.W. Brouwers fragmenten van ‘Lucifer’ en ‘Joseph in Dothan’ opgevoerd; deze voorstellingen werden in 1887 en 1888 herhaald. In 1892 werd ook een Duits stuk opgevoerd, namelijk ‘Die Pas- | |
[pagina *5]
| |
Apostolische School St. Marie-Schimmert.
‘Robrecht von Vlaanderen’ - j.m. hoen (1916). College Ravensbosch-Valkenburg.
‘Joseph in Dothan’ - j. van den vondel (1918). | |
[pagina *6]
| |
Nieuwe Nederlandsche Tooneelvereniging.
‘Inkwartiering’ - zaal Groote Societeit Roermond (1904). De Vereenigde Schouwspelers.
‘Prulletje’ met enny mols-de leeuwe en pierre mols. Schouwburg - Maastricht (1929). | |
[pagina 65]
| |
sion’ van Z.E.H. Müller onder regie van Gustaaf Hustinx met muzikale begeleiding onder leiding van Henri Thijssen en Jos Luyten. Ook Schiller behoorde tot de auteurs wier stukken op het toneel van het College werden opgevoerd evenals de Franse klassieke schrijvers, waarvan Molière de belangrijkste was, terwijl ook stukken van Henri Ghéon (pseudoniem van Henri Vangeon) o.m. ‘La farçe du pendu dépendu’ (1920) gespeeld werden. Toen de voorstellingen in het Roermondse College in 1857 een aanvang namen, was de reactie in de pers niet onverdeeld gunstig, waarbij echter te bedenken is, dat de recensent wél over het hoofd gezien had met studententoneel te maken te hebben en voorts, dat er uiteraard nog iets doorklonk van de anti-liberale afkeerGa naar eind21. Het ging - dat mag niet vergeten worden - niet om het te behalen resultaat, maar om de kennismaking met literatuur en toneel, en juist daarom was de keuze van klassieke stukken van belang. Als vooraanstaande instelling van onderwijs, waar de activiteiten op het gebied van toneel en daarmede samenhangende muziekuitvoeringen van belang geweest zijn, dient Rolduc genoemd te worden. In 1843 opgericht als internaat, werd Rolduc al spoedig een centrum voor de beoefening van de toneelspeel- en muziekkunst, waartoe de gelegenheid spoedig bijzonder gunstig was door de aanwezigheid van meer dan vierhonderd studenten, die meermalen van toneelstukken konden genieten b.v. bij feesten en jubilea, bezoeken van vorsten, bisschoppen of andere hoge autoriteiten of op traditionele tijdstippen als carnaval, halfvasten, het feest van de patrones van de philosophen St. Cathérine en verscheidene andere gebeurtenissen. De toneelaccommodatie te Rolduc was bijzonder goed. Reeds vóór 1848 waren er voorzieningen voor de mogelijkheid van toneel- en muziekuitvoeringen getroffen in de tegenwoordige, toen nog niet in twee verdiepingen verdeelde bibliotheekGa naar eind22. Maar in 1848 werd de voormalige tiendschuur tot aula verbouwd en na de brand van 19 januari 1874 geheel herbouwd naar een ontwerp van Dr. P.J.H. Cuypers. In 1935 werd een nieuwe aula gebouwd en op moderne wijze ingericht. De opening werd gevierd met een opvoering van Vondel's ‘Lucifer’. Bij de jaarlijkse prijsuitreiking werden opera's uitgevoerd; in 1860 de opera ‘Joseph in Egypte’ van de Franse componist Etienne-Nicolas Méhul, in 1861 ‘Fidelio’ van Von Beethoven, in 1875 de opera ‘Le Châlet’. Bij verschillende andere gelegenheden vonden opvoeringen plaats van de Matheuspassion en van Racine's ‘Athalie’, terwijl in 1872 en volgende jaren herhaaldelijk opvoeringen gegeven werden van Vondel's ‘Joseph in Dothan’. Een zeer belangrijke rol bij deze activiteiten speelde de Sittardenaar B.A. Pothast, een verdienstelijk componist, onder wiens leiding | |
[pagina 66]
| |
in de periode 1848-1898 de voornoemde opera's werden uitgevoerd. Hij was ook degene, die de muziek schreef voor het bij de oud-leerlingen van Rolduc zo bekende ‘Adieu Rolduc’, dat in 1844 bij de prijsuitreiking in de kerk voor het eerst werd uitgevoerd met een tekst van direkteur PetersGa naar eind23. Zoals uit de vermelding van de werken van Vondel en van Racine reeds blijkt, werden er behalve opera's ook toneelstukken opgevoerd. Daarbij werd met name aandacht geschonken aan Franse stukken o.m. van Racine, Molière en Edmond Rostand, want het Frans was de officiële taal van het Rolducse internaat en de verplichte omgangstaal in de recreatie. In 1912 werd de officiële taal afgeschaft door directeur SchrijnenGa naar eind24 en sedert 1921 vond de prijsuitreiking in het Nederlands plaats. Naast de Franse stukken kwamen ook stukken van Shakespeare, Schiller en Vondel op het repertoire van het internaat voor. In het eerste kwart van de 20e eeuw kwam het toneelleven in Rolduc tot grote bloei, wat te danken was aan de bekwame leiding van E. Ribbergh en H. WismansGa naar eind25. Vondel's ‘Lucifer’ en ‘Joseph in Dothan’, beide met gezongen reien, op muziek van pastoor W.P.H. Jansen, oud-leerling van Rolduc, en andere stukken van Vondel, ‘Koning David herstelt’ en ‘Adam in Ballingschap’, alsmede Shakespeare's ‘Julius Caesar’, ‘Macbeth’ en ‘De Koopman van Venetië’ werden op loffelijke wijze opgevoerd. In februari 1923 wist Ribbergh de beroemde Louis Bouwmeester te bewegen ‘De Koopman van Venetië’ met de leerlingen te komen spelen. In latere jaren speelden Eduard Verkade en Albert van Dalsum Shakespeare's ‘Hamlet’ en ‘Julius Caesar’ met de leerlingen. Verkade had overigens in 1931 met hen al ‘Journeys End’ van R.C. Sheriff opgevoerd. De opening van de nieuwe aula in 1935 luidde een nieuwe fase van het kunstleven in Rolduc in. Hier werd naar een ontwerp van Ir. Jos Cuypers, een zoon van de grote bouwmeester, een volledig modem theater gebouwd, het eerste in Limburg, met technische toneelinstallaties, zoals horizondoek, toneellift en electrisch bedieningspaneel, een orkestbak, loges, balcon, geluidsinstallatie, filmcabine en filmdoek. Daarin gingen nu ook de beroepskunstenaars een rol spelen. Eveneens vond het muziekleven er gelegenheid tot ontplooiing, waarbij o.m. de Kerkradener Concertvereniging onder leiding van de Rolducse muziekleraar Pierre Zeyen en het Maastrichts Stedelijk Orkest te vermelden zijnGa naar eind26, die o.m. ‘Die Schöpfung’ en ‘Die Jahreszeiten’ uitvoerden. |
|