dit korte briefje trok mijn aandacht: ‘bij gelegenheid’. Het klonk zeer argeloos; ik heb het trouwens ook zoo opgevat. Misschien ten onrechte, - maar men begint altijd een brief op te nemen zooals hij daar ligt. ‘Bij gelegenheid’, - haast heeft het niet. Dat ‘bij gelegenheid’ is nu niet bepaald een term ter typeering van een zekere spanning, die óf naar beschuldiging, óf naar schorsing als naar dreigende gevaren heenwijst. Bij gelegenheid, als er zoo eens van die onverwachte zaken aan de orde komen, willen wij, synode, nog wel eens over de zaak praten; expres ervoor samenkomen, rapporten schrijven, een aanklacht formuleeren, de pers stof geven om te zeggen (N.R.Ct.) dat er ‘harde noten gekraakt’ worden, - geen sprake van. Bij gelegenheid. Wat mijn aandacht wél trok was dit: als de opdracht der commissie was bij gelegenheid erover te rapporteeren, dan moest er op zoo'n gelegenheid gerékend zijn. M.a.w., dan stond toch eigenlijk al vast, dat de nieuwe synode tóch weer van plan was saam te komen.
Voorts bedenke men, dat mij nog steeds onbekend bleef, dat men alsnog een ‘conflict’ aanwezig achtte. De Toelichting geeft, bl. 12, achteraf wel zulke voorstelling, maar kan dit dan ook slechts doen door de feiten onnauwkeurig te registreeren. ‘Op de uitgesproken verwachting van de Synode is hij niet ingegaan’, lees ik; blijkbaar slaat dit op brief nr. 18. Maar ik zeide reeds: dat van een verlangen naar een verklaring dienaangaande niets in den brief stond. ‘Het conflict tusschen hem en de vorige Synode zette zich thans voort’, lezen we verder. Waarom? Omdat ik nog een woordje voor de Acta aandroeg? Maakt dat een conflict?
Tenslotte: na zóóveel heen-en-weer-schrijven en na de volstrekte afwezigheid van ook maar het minste verlangen om mijn zakelijk antwoord op de bedenkingen en kerkrechtelijke beschouwingen van de voorgaande commissie in ontvangst te nemen, was zoo'n vergadering over een aangeboden verklaring in de Acta toch wel bevreemdend. De groote kerkrechtelijke zaken waren onaangeroerd gebleven tusschen synode en mij. En nu toch nog confereeren over een verklaring voor de Acta? Terwijl nog steeds de bezwaren van het niet zuiver stellen der kwestie onafgedaan gebleven waren?
Ik besloot, waar ik tot een samenspreking de gelegenheid miste, nog eenmaal een samenvattend overzicht te geven van den stand van zaken, zooals ik hem zag. Ook terwille van hen, die de geschiedenis van het vorige jaar niet kenden. Zoo schreef ik dan op nieuwjaarsdag 1944 den brief nr. 21, dien we in de schorsings-, en ook reeds in de beschuldigingsacte zien aangehaald als bewijsmateriaal voor den opbouw van beschuldiging en schorsing. Ik richtte hem tot de commissie: