De waarheid luistert nauw (uitgegeven op naam van K.C. van Spronsen)
(1944)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendNieuwe bijdrage tot de kennis der jongste kerkelijke procedure
[pagina 80]
| |
viezen’, die noch aan Uw, noch aan eenige andere synode zijn uitgebracht, zoo al deze aanduiding zinvol mocht zijn. Tot zoover brief nr. 19.
* * *
Op het afsluitende van de handelingen, zoowel van de synode als van mijzelf, leg ik den vollen nadruk. Tot mijn verwondering lees ik in de Toelichting, bl. 35, dat er mij ook al een verwijt van gemaakt wordt, dat ik, in het laatst van 1943, toen ik wél gelegenheid had, met anderen te spreken, daartoe geen moeite gedaan heb. Eenige ergernis over het aan- | |
[pagina 81]
| |
dragen van dergelijk ‘belastend materiaal’ kan ik bij het lezen van deze passage nog steeds niet onderdrukken. Had ik moeite voor een onderhoud moeten doen? Waarom? Ik wist niet, dat men nog iets had. Men had mij immers volkomen onkundig gelaten van het feit, dat men een ‘zaak’ tegen of over mij had overgenomen van de voorgaande synode? Dat had haar moderamen niet gezegd. Dat had Dr. Polman niet verteld, hoewel mijn briefje nr. 17 hem daartoe als het ware geprest had. Waarom zou ik me dan gemeld hebben: ik heb er geen seconde ook maar over gedacht. Ja, maar, zegt de hoogleeraar-rapporteur: ‘Uw synode heeft evenals de vorige onderscheidene pogingen in het werk gesteld, om tot een samenspreking te geraken’. Kan één van degenen, die dezen brief lezen, er ook maar één vinden van deze synode? Ik weet er geen. De eenige poging, waarvan ik officieel iets vernam, viel later (brief nr. 20). En een andere, waarvan ik officieus hoorde, was die welke langs een omweg mij werd meegedeeld, dat nl. de voorzitter der huidige synode het gewenscht vond dat er nog eens gesproken werd. Maar dat was al ná de beschuldiging van 25 Febr. 1944; veel te laat dus. Toch heb ik me bereid verklaard op zijn verlangen in te gaan, en ik schreef dit; vandaar het (achteraf door mij wegens het niet-achterlaten van een schriftelijk résumé betreurde) gesprek op 16 Maart. Verder is vóór brief 19 geen enkele poging door deze synode gewaagd; die trouwens, door de zaak mij niet te melden als bij haar aanhangig, en door het voortdurende uitstel, zelf in geenen deele den indruk gaf, dat ze mij wenschte te ontmoeten. En voorts is er dan die ééne poging van brief nr. 5 (van de oude synode, 26 Nov. 1942). Dat heet nu rapporteeren: van een poging van één synode en van nog eene der tweede worden ‘onderscheidene pogingen’ zoowèl van de eene als van de andere synode gemaakt...... En het leelijke tendentieuse woord ‘zich beroepen’ (op de verhindering), dat eerst al een vlek was in het synodale schrijven (brief nr. 13) van 30 April 1943, ontsiert nu wéér dit suggestieve, maar allesbehalve zákelijk-‘objectieve’ rapport (bl. 35, Toel.). Ik vermoed, dat slechts de aanbieding van een nadere verklaring met verzoek haar op te nemen in de Acta, aanleiding geweest is voor een nieuwe bemoeiing van synodewege. Op den eersten dag van het nieuwe jaar - er zit symboliek in - ontving ik althans van ouderling A.L.J. Wytzes volgende vriendelijke uitnoodiging namens commissie II der synode, gedateerd: 21 Dec. 1943: |
|