Enkele opmerkingen mogen hier volgen.
1. Het besluit, waarvan hier kennis wordt gegeven, is genomen op 11 November. Pas een maand later kreeg ik er kennis van. Waarom dat uitstel van 11 Nov. tot 7 Dec.? Het wettigt in elk geval mijn indruk, dat deze uitspraak een afsluitende handeling was. Het wekte ook dien indruk.
2. Die indruk werd versterkt door het feit, dat van den bekenden eisch niets meer was overgebleven. Let erop, dat de eisch van destijds was: een schriftelijke verklaring. Categorisch nog wel. Hier is alleen maar sprake van een ‘verwachting’, niet meer van een eisch. En wat werd verwacht? Geen verklaring van conformeering doch conformeering. Die behoeft men niet uit te spreken. Trouwens, de Acta voor de voorgaande synode zijn nog niet bekend; de meeste besluiten weet ik nog niet.
3. Ook van Ds. Rietberg (en anderen?) was niets meer verlangd.
4. Het heele stuk maakte den indruk; het is bestemd voor de Acta. En daarmee afgeloopen. Het volk kan dan later zien, dat de synode zoo en zoo heeft geoordeeld; en als nu de man in kwestie verder niets meer doet, is de kous afgebreid.
5. Temeer kreeg ik dien indruk, omdat, zooals Ds. B.A. Bos in ‘De Wachter’ van 2 Juni 1944 publiceert, ook de heele zaak van het nietmeedoen aan de laatste handelingen inzake de ‘leerbeslissingen’ als afgedaan te beschouwen was. De synode had er in ‘berust’; dat wil zeggen: ook die kous werd als afgebreid beschouwd. Dat men later een schorsingsgrond ervan alsnog máken zou, kon niemand bevroeden. Ook die zaak was niet eens aan de nieuwe synode overgedragen. Wat moest men anders denken, dan dit: als er van mij niets meer kwam, was heel de zaak als geëindigd te beschouwen! Ik voor mij geloof nog steeds, dat zóó inderdaad de bedoeling is geweest.
6. Ook de term ‘erkennen’ wijst niet in andere richting. Men kan iets ‘erkennen’ in zijn hart; zonder het uit te spreken.
7. In geen enkel opzicht was deze brief, die den vorm had van een verklaring, een verzoek om nog iets aan de synode te doen weten. M.a.w.: een slot-acte.
8. En dit was temeer te bevroeden, omdat het stuk pas 14 Dec. kwam. Bijna te laat om erop te reageeren tegen de laatste zittingen van December 1943, die als slotzittingen werden aangekondigd. Het program - aldus de voorzitter - was afgewerkt. Men zou misschien nog weer bijeenkomen voor zendingszaken, ook voor kwesties, die konden opkomen in verband met de meeningsgeschillen en de candidatenbinding e.d. Maar niet voor het oude program: dat was afgewerkt.
In deze onderstelling besloot ik daarom te volstaan met niets anders dan óók een afsluitende verklaring mijnerzijds. Wel vond ik het noodig, iets te zeggen, waarvan ook in de Acta opneming zou gevraagd worden. De zaak van den ‘eisch’ was immers zelf uiteraard voor de Acta bestemd geweest; en bovendien had men van synodewege officieel erover aan de kerken publieke mededeelingen gedaan.
Om maar te zwijgen van de vele mondelinge toelichtingen.
Dit alles overwegende, zond ik op 14 Dec. 1943 alsnog een afsluitende verklaring in; het kon nog juist vóór het slot der zittingen geschieden. Ik schreef een kort briefje, brief nummer 19, gedateerd 14 Dec. 1943, geadresseerd aan de synode, van den volgenden inhoud: