Ook deze nieuwe brief laboreert aan onderscheiden kwalen:
1. Volkomen in strijd met wat duidelijk te lezen stond, wordt beweerd, dat ook inzake de kwestie-Kampen mijn antwoord afhankelijk gesteld was van terugneming van den eisch, door de synode. We hebben het onware van deze bewering reeds aangewezen. Hoe het met de ‘informatie’-geving stond, duidden we eveneens hierboven aan.
2. Volkomen ten onrechte schuift de commissie dus de synode zelf weer naar voren, en legt en passant - op grond van gemelde drogreden - op mij de verantwoordelijkheid voor het uitstel der zaak, en voor het overschrijden van den termijn van 1 April, m.a.w. zij begint mij voor den voet te loopen in mijn eventueelen gang naar de volgende synode. Het is de stijl van het nieuwe kerkrecht, maar zélfs deze stijl moest niet gekozen zijn met gebruikmaking van dit zedelijk gebrek. De commissie zelf had zich nader kunnen verklaren; en dan had zij meteen antwoord gekregen, te gebruiken voor de nieuwe synodezitting. Nu kwam deze bijeen, en kon klagen: nog steeds geeft K.S. geen antwoord...... En een jaar later kan men de onwaarheid, waarvan deze commissoriale brief uitgaat, vinden in de Toelichting, bl. 10...... Waarom ontduikt deze commissie voor zichzelf de korte, duidelijke vraag: hebt U nu het beeld der feiten vertroebeld, ja of neen?
3. Inmiddels wordt uit den langen brief nr. 8 welgeteld èèn volzinnetje uit-gelicht, om erop te antwoorden. Groot is die oogst niet. We gaan op dat volzinnetje nog niet in; dat komt weer later.
Teneinde deze commissie te verhinderen, over mijn bedoeling een nevel te leggen (ik neem gaarne aan, dat ze het niet bedoelde, maar haar slordig lezen blijft toch een schuld) schreef ik maar weer een brief, in de naieve, maar na lezing der Toelichting nu wel definitief ijdel gebleken hoop, dat het in deze situatie nog mogelijk zou zijn, plaatsruimte open te krijgen voor een betrouwbaar overzicht van den stand van zaken. Derhalve verzond ik onder dagteekening van 2 April 1943 (de gestelde termijn was dus door de onbegrijpelijke ‘interpretatie’ van mijn brief door de commissie, al weer verstreken), volgenden brief (nummer 10) aan de commissie: