De waarheid luistert nauw (uitgegeven op naam van K.C. van Spronsen)
(1944)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendNieuwe bijdrage tot de kennis der jongste kerkelijke procedure
(Brief nr. 6.)In antwoord op Uw brief dd. 26/11/1942, houdende mededeeling van een uitnoodiging tot samenspreking alsmede tot vergadering met een commissie, daartoe aangewezen en geïnstrueerd door de vergadering, namens welke U gemelden brief geschreven hebt, bericht ik U het volgende: Tot zoover brief nr. 6.
Men ziet: ik verklaarde me in dezen brief, ofschoon het eigenlijk tegen mijn beter inzicht in ging, ten volle bereid te luisteren. En dan zegt de synodale Toelichting, bl. 9, pathetisch genoeg, maar naar waarheid in geenen deele: ‘Prof. Schilder...... heeft, wat de Synode ook deed, naar haar niet willen luisteren’. Dit zegt deze Toelichting op een manier, en na een redebeleid, dat ik rondweg misleidend noem. De volzin van daareven, over dien niet eens tot luisteren bereiden broeder, staat vermeld in | |
[pagina 28]
| |
dát punt van het relaas waarin de Toelichting (onderteekend door het volle moderamen) nog vertellen moet, dat mijn brief van zooeven, brief nr. 6, nog moest gelezen worden. In dien brief staat duidelijk: spreek maar, en spreek dan op de beste manier, die er is, d.w.z. schriftelijk, want het zijn toch zaken der kerken, - en ik zal luisteren, en schriftelijk antwoorden. Wat wil men meer, als 't meenens is? Maar het moderamen der huidige synode verzekert al bij voorbaat: ‘hij’ wilde niet eens luisteren......
Nog iets valt op. Het synodale relaas laat aan de ‘conclusie’, dat ik niet eens wilde luisteren, vooráfgaan de mededeeling, dat ik de synodale apologie ter verdediging van haar zelfcontinueering etc. had bestreden, wat volkomen waar zou worden, en ook deze bestrijding had geadresseerd aan den Kamper kerkeraad, wat natuurlijk volkomen in de lijn zou gaan liggen (zie de beslissing-Goossens). De goedgeloovende lezer denkt nu uiteraard: blijkbaar heeft de synode eerst haar apologie geschreven; daarna heeft die onrust stokende Kamper hoogleeraar dat synodale stuk bestreden; daaruit bleek toen al hoe onwillig hij was om te luisteren; en tot overmaat van ramp heeft hij dan ná al déze blijken van zijn onwil ook nog dien boozen brief nr. 6 geschreven, waaruit die onwil om naar de synode te luisteren ten overvloede nog eens heel open en cru werd uitgesproken, - fij! Ik neem het dien argeloozen lezer niet kwalijk, want het kwaad der onbetrouwbaarheid in de voorstelling der dingen ligt niet bij hém, doch bij de synodale ‘Toelichting’ in haar dusgenaamd verhaal, bl. 9, sub 3 en sub 4. Maar hij moet toch even nadenken, - zelfs bij synodale stukken. Hij zal nú kunnen zien, dat de volgorde der dingen precies andersom is, dan hem wordt voorgespiegeld door het synodale schrijven-van-toelichting op een ernstige zaak: de schorsing van den Kamper hoogleeraar. Immers: brief nr. 6 is niet ná al die ‘vreeselijke’ dingen geschreven, doch heel gewoon daarvóór. Hij is gedateerd: 3 December 1942. Toen wist nog niemand iets at van een synodale toelichting, die gedateerd is: December 1942; wanneer ze echt verschenen is, weet ik niet meer. Wel weet ik, dat mijn bestrijding der apologie gedateerd is: Januari-Februari 1943...... Ruim twee maand dus ná het schrijven van brief nr. 6. En die brief was niet, zooals hier staat, het vermoeiende afmattende blijk-nummer-zooveel van een onruststoker, die ná al deze dingen nóg eens verklaart: ik wil niet naar u luisteren; doch hij was een zeer duidelijke uitnoodiging, om te spreken, en een belofte om aandachtig te luisteren. Zeg het maar per brief......; ik zal luisteren, en dan wel door te antwoorden bewijzen dat ik geluisterd heb...... Die brief was dan ook niet geschreven na voorafgegane ‘dringende uitnoodigingen’ (aldus de melodramatische synodale fantasie, bl. 9) doch hij was het beleefd-snelle antwoord op de eenige werkelijke uitnoodiging, die later, als men gaat beschuldigen en schorsen, plotseling in een soort van ‘bevel’ wordt omgetooverd. Bovendien was de brief een aanvaarding van de uitnoodiging tot contact. Hoe kán men voor Gods aangezicht met dergelijk schuldig-slordig werk de kerk opschepen?
Ja, die goedmoedige lezer van daareven moet toch ook nog op iets anders letten. We krijgen na deze staaltjes van synodale toelichtingstechniek werkelijk ook nog dit te lezen: dat de synode ‘hoofdzakelijk om dit conflict’ weer samenkwam op 27 Januari 1943. Om ‘dit’ conflict. Om dit ‘conflict’. Zwaar dreunen de woorden, - na zooveel maanden nog (of voor 't eerst?) Om dit conflict. Om welk conflict? denkt de lezer. Wel, aldus de Toelichting, om het geschetste conflict van reusachtige afmetingen. De synode hád haar apologie geschreven; de kwade geest uit Kampen hád deze apologie óók al weer bestreden; het stuk waarin die bestrijding stond, wás de kerken(!) ingeworpen, had overal onrust gezaaid, en de spanning wás daardoor nog toegenomen. Spanning in de kerken om antapologie contra de apologie! Spanning, en dáárom synodale samenkomst, hoofdzakelijk | |
[pagina 29]
| |
hierom, op 27 Januari 1943! En dáár vindt ze dan ‘weer’ een brief van K.S., en moet de synode deswege ‘ook ditmaal veel geduld’ oefenen (bl. 9)! Ja, ja, och ja. Maar nu de feiten? Ik noemde ze reeds. Die bestrijding van de synodale apologie is gedateerd: Januari-Februari 1943. Er was dus van die heele antapologie van mijn hand nog geen letter in Kampen aangekomen. Ergo: nog minder dan een letter buiten Kampen verspreid. Er was dus geen zweem aanwezig van die spanning in de kerken vanwege mijn weerlegging der synodale apologie. En toch zou de synode om dit spanningsvolle conflict saamgekomen zijn op 27 Januari 1943?...... Geduld oefenen? Omdat op een invitatie geantwoord was? In wat voor sfeer ademt men hier? Laat ons maar zwijgen: indien een synode na zooveel maanden in zulk een overhaasting een otticieele toelichting laat schrijven, in wat voor gedachtenwereld heeft ze dan destijds wel gehándeld? Wat durft haar moderamen al niet onderteekenen?
Spanning? Onrust in de kerken? Die te bezweren was? Men vraagt zich nuchter af: indien dit alles waar was geweest, waarom ging dan die benoemde commissie niet dadelijk aan het werk? Waarom haastte ze zich dan niet, mij, die tot luisteren me bereid verklaard had, haar synodale boodschap zoo spoedig mogelijk over te brengen? We zullen later (uit brief nr. 13) vernemen, dat volgens postume verklaring der synode de commissie zoo heel lang stil bleef (want ik hoorde na 3 Dec. weken langs niets......), omdat ze wel opdracht tot mondeling, maar niet tot schriftelijk contact had. 't Wordt niet betwist. Maar toch houd ik vol: een commissie, die een serieuze opdracht vervullen moet, nl. in een ‘ernstige’ zaak van ‘tucht’ (let op de dreiging in brief nr. 5) boodschapster te zijn niet van eigen wijsheid (want naar de meening der afgevaardigde heeren was ik niet nieuwsgierig, die kende ik al lang), doch boodschapster te zijn van synodale wijsheid, van wijsheid, die de synode officieel voor haar rekening moet durven nemen tegenover God en de kerken, vooral als ze het geluid van de sleutelen des hemelrijks laat hooren, - zulk een commissie moet in staat zijn, haar boodschap op papier te zetten.Ga naar voetnoot1) De bedoeling immers kan niet geweest zijn: intimidatie, en ook niet: na een demissie-in-den-nevel van Prof. Greijdanus nu ook nog een rookgordijn te leggen over het geval-Schilder, met behoud van het prestige der synode. Weg met zulke gedachten. De bedoeling móet geweest zijn: op schriftuurlijke wijze, met toepassing van algemeen-geldige rechtsnormen, officieel-synodale en voor navolgende geslachten bindende wijsheid te doen schitteren tegenover een aan banden te leggen recalcitrant. Welnu, dán moest de commissie ook in staat zijn, de pen te nemen, nu de pas voor mondeling contact was afgesneden. Zakelijkheid is aan Geest-elijkheid vermaagschapt.
In deze onderstelling, beter gezegd: onder vóór-onder-stelling van deze eenvoudige waarheden schreef ik het moderamen: uw commissie is blijkbaar geinstrueerd door uw opdrachtgeefster; brenge dus uw boodschap schriftelijk voor den dag, en leere mij en tevens de kerken, door een duidelijke boodschap, die voor verantwoording uwer vergadering blijft liggen tot in geslachten: we moeten geen ruzie-tje hebben, maar den strijd des Heeren voeren, áls er een conflict is. De strijd des Heeren is bij een naar recht ‘eischende’ kerk altijd op officieel papier gevoerd; niet van een commissie, die hoogstens bodediensten verricht, maar van een synode. Ze is geinstrueerd: want ze moet me synodale gronden ontdekken, synodale informatie geven; ze moet niet maar eens ‘komen’ ‘kijken’ bij mij, doch mij ‘leeren ‘zien’ door U. Welnu - haast u, ik ben gereed: ik luister...... Maar wat er kwam, er kwam geen brief der commissie. Rustig kon ik de synodale apologie gaan lezen, en me verbazen. Rustig kon ik haar gaan bestrijden, en de copie verzenden. Ik had brief nr. 6 geschreven op 3 December. December verliep. Niets. Januari verliep. Niets. Februari | |
[pagina 30]
| |
brak aan, en verliep. Niets. Eindelijk op 5 Maart 1943 ontving ik een brief. Hij was gedateerd op 23 Februari. Men bedenke, dat op dien datum volgens het synodale verhaal de kerken(!) reeds lang in spanningsvolle onrust verkeerden. Waarom? Wel, om mijn bestrijding der synodale apologie, mijn antapologie! Welzeker,...... misschien had dan ook toen ongeveer net precies de Kamper kerkeraad mijn gesloten brief met bestrijding van de synodale apologie ontvangen, misschien was hij nog niet eens geopend, en vermoedelijk was nog niemand bezig, hem over te schrijven. Laat ons nu hooren, wat in die spanning de commissie te zeggen heeft. Men bedenke, dat inmiddels de synode weer was samengekomen, op 27 Januari, dat toen de commissie, die al dien tijd gezwegen had, was aangevuld met den hoogleeraar Dr. J. Ridderbos, en dat deze commissie dan tenslotte de enorme spanning, welke het synodale verhaal ons als destijds aanwezig voorstelt, na een maand ging breken door het schrijven van een brief, die na elf dagen mij bereikte.
Hoe die brief luidt, zien we aanstonds. Vóór we hem gaan lezen, verdient nog één ding de aandacht. Blijkens de Toelichting, bl. 9, was op 27 Januari 1943 door de synode aan deze commissie opgedragen, ‘met Prof. S. schriftelijk te handelen en hem daarbij te melden het gemotiveerd oordeel der Synode, dat zijn schrijven aan den kerkeraad van Kampen in strijd is met de eischen van het kerkverband en daarom door hem behoort teruggenomen te worden’. Van dit besluit is mij destijds wederom niets gemeld. Men heeft het tegenover mij verzwegen; eerst thans, ná beëindiging der ‘zaak’ krijg ik er tegelijk met het Nederlandsche publiek kennis van. Voorts: in dit besluit wordt het element van den bekenden ‘eisch’ niet uitdrukkelijk vermeld; nl. in de voor de Acta berustende redactie. Maar in den hierna op te nemen brief wordt die ‘eisch’ - wat ook in de lijn der werkelijke beslissingen lag - wel degelijk op den voorgrond geplaatst. Eindelijk: de redactie van den nu volgenden brief blijkt straks niet conform het synode besluit. Thans volge de brief, waarin dan, als het werkelijk meenens is, ‘het gemotiveerd oordeel’ niet der commissie, doch ‘der synode’ wordt gemeld. Hij is gedateerd 23 Februari 1943; we noemen hem brief nr. 7: |
|