is met vier stations, dan wel een kerkelijk ‘station’, dat men, zoodra men althans bezwaren inbrengen wil tegen een synode, die belieft aan te blijven, (misschien) om de drie jaren aan kan doen. Maar het is kerkrechtelijke misleiding, en jurisprudentie van bedenkelijk allooi, als men, in stee van het probleem zóó te stellen, verklaart: deze beklaagde verlaat den kerkelijken weg. Zeker, ik verlaat den weg van Dr. M. Bouwman, en van den lateren Dr. H.H. Kuyper, en van Dr. D. Nauta, en van Dr. G.M. den Hartogh, en ook van Dr. J. Ridderbos, die zich in Mededeelingenbladen als apologeet van dit opbreken van den kerkelijken weg in geval van een aanblijvende synode heeft doen hooren. Maar ik verlaat niet den kerkelijken weg der Kerkenordening. Dien wilde ik juist als wég verdedigen, ook tegenover een synode die al maar blijft. Mag ik een frivool beeld gebruiken? In een kerkbode las ik eens een aardige satire over menschen, die zóó lange teenen hebben, dat men geen káns krijgt, er niet op te trappen. Zoo zou men kunnen zeggen: er zijn (tegenwoordig) synodes met zóó langen levensduur, dat men geen káns krijgt, ze niet te toucheeren, als men nl. haar besluit wil retoucheeren. Ze roepen niets anders dan: ‘blijf in den goeden kerkelijken weg’. Maar in werkelijkheid wordt die ‘goede kerkelijke weg’ een kwade, een onkerkelijke, wijl alleen maar een ‘bloot-synodale weg’. Proef op de som levert de groote chaos, waarin de Gereformeerde Kerken, terwijl ik deze regelen schrijf, zijn weggesleurd. De een roept dit, de ander dat. De een ‘wendt’ zich tot de classis, de ander tot den kerkeraad, de derde naar de oude generale synode, de vierde naar de nieuwe. Op zijn weg daartoe vindt de een een classis, die den weg naar de particuliere synode vrijlaat, de
andere, soms in het zelfde particulier-synodaal ressort, vindt een classis, welke het pad naar de particuliere synode verspert. En terwijl de synode roept: blijft binnen uw bedding, alle gij beekjes der rivieren, daar treden vele ‘huppelend’ er buiten; want ineens plaatsen, in den naam van juist precies deze leuze, tegelijkertijd kerkeraden, classes, particuliere synodes misschien (maar daar zal wel geen tijd voor zijn, want inmiddels is het weer eens generale synode, de oude nl.) zich tusschen generale synode en beschuldigde. De een bidt met de synode mee, de ander bidt tegen haar in; een derde bidt de eerste week met haar mee, de volgende bidt hij niet meer, de derde week bidt hij tegen haar in, omdat inmiddels zijn classis haar gebed heeft aangewezen als het best-kerkelijke, het ideëelsynodale, al is het soms ook reëel-niet, of zelfs -anti-synodaal. Ik schrijf deze bladzijde één dag voor het Pinksterfeest van het jaar onzes Heeren 1944. Het is één droeve verwarring; één nervositeits-ontlading; één zich maskeeren in zijn onzekerheid, of één brutaal daarover-heeh-praten. De enkelen, die nog hun rustigen gang gaan, worden als vreemdelingen aangezien: zij houden de kerk nog aan haar papieren; ze weten nog dat ja ja, neen neen is, en dat wat daarboven is, uit den booze is; en dat dus een schorsingsbevel óf een gruwelijke zonde óf een verlossend hanteeren van de sleutelen des hemelrijks is.
e. Het zou, waar het ontstaan van zulke toestanden voor een kind-in-het-kerkrecht te voorzien was, mijn volste recht geweest zijn, op dezen brief kort te antwoorden: ik heb me, op grond van Uw eigen beslissing, tot den Kamper kerkeraad gewend, en zal dus van alle correspondentie met U of een andere instantie afzien: niemand kan twee heeren dienen, niemand twee wegen tegelijk bewandelen. Misschien was het ook maar beter geweest, indien ik dit had geschreven, want zakelijkheid en Geestelijkheid behooren bij elkaar. Toch deed ik het nog niet. Om twee redenen: men zou het onbeleefd vinden; en bovendien: er klonk zoo iets als blijde muziek uit den synodalen brief, brief nr. 5. Er werd immers gezegd: onze commissie heeft tot taak, u de noodige informatie te geven omtrent de gronden, die de synode tot het stellen van den aan u gedanen eisch geleid hebben.
De gronden!