déze synode bezwaar had ingebracht tegen de besluiten van haar zelf. Dat was nutteloos, had toen de synode verklaard. Welnu, ik ging uit van het feit, dat deze beslissing bindend was voor ieder. Waarom wordt dit verzwegen? Waarom het genegeerd in het Rapport van den hoogleeraar Nauta (c.s.), die (Toel. bl. 42) nog eens constateert, dat het ‘ook het meest voor de hand gelegen had’, mijn bezwaren in te brengen bij déze synode? Nu wil ze ineens weer wél rechter in eigen zaak zijn? Dit verbergen van een duidelijk aangegeven motief onder de woorden ‘om welke reden dan ook’ (!), is weer factisch tendentieuze voorlichting en leiding eener tot vonnisvelling aangemaande vergadering. Het is weer dienstbaar aan den blijkbaren toeleg, een principieelen strijd over artikel 31 K.O. te vermijden. Als de hoogleeraren Kuyper en Hepp een dogmatischen strijd willen geopend zien tegen hun dogmatischen collega, kunnen zij jaren lang de kerken daarvoor in mobilisatietoestand gebracht zien; eindelijk worden formules opgesteld, en de candidaten moeten ze officieel aanvaarden. Als daarentegen zonder hulp van Deformatie-brochures en zonder persoonlijke aanvallen door anderen, onder wie ik zelf, tegen de kerkrechtelijke opvattingen van de hoogleeraren Kuyper, Nauta en ook Den Hartogh in den officieel kerkelijken weg bezwaren ingebracht worden, dan wordt een principieele strijd ontweken; dan wordt nog, vlak vóór een schorsingsdecreet georeerd: ‘het zal niet noodig zijn over de beteekenis van art. 31 K.O. een breede theologische verhandeling te leveren’, maar dan wordt wél, zonder die theoretische verhandeling, een decreet uitgevaardigd, dat dit heele kerkrechtsysteem van genoemde hoogleeraren alvast in practijk brengt. De meeste menschen begrijpen niet wat er gebeurt, ook ter synode velen
niet; maar intusschen is met vermijding van een principieel debat iemand opgeofferd en in zijn eer aangetast terwille van zijn vasthouden aan theorieën, die hem geleerd zijn, en zijn bestrijding van vreemde, van de gangbare meening afwijkende opvattingen van bepaalde hoogleeraren (vgl. brief 1). Wie sensatie wekt tegen de personen, en daarna enkele (dogmatische) záken tegen hen wil behandeld zien, vindt synodale medewerking. Wie de personen buiten beschouwing laat, sensatie vermijdt, doch op de (kerkrechtelijke) záken de aandacht officieel vestigt, ziet het debat over de záák ontweken, en wordt als persoon in een sensatieproces aangevat, en uitgeworpen. Zoo is heden de leiding in onze kerken.
In de tweede plaats: de ‘synode Sneek-Utrecht’ komt hier achter de feiten aan. Haar besluit van 1 Sept. '42 (zie boven) had ze aan Prof. Greijdanus en mij niet bekend gemaakt. Argeloos berichtte ik dus: ik wend me tot een andere instantie. En toen kwam de storm los. Hoor, hoe fel de wind plotseling uitschiet: