De vrijmetselarij
(1924)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
§ 8. Inrichting en werkwijze.Over de manier, waarop de vrijmetselaren in hun vergaderingen werken en zich bezig houden, is veel gefantaseerd. Er is ook veel onzin over verteld. En het is volstrekt overbodig, daarvoor alleen de bestrijders aansprakelijk te stellen. Men kan tegenwoordig wel zeggen, dat ook de symbolen en ritueele vormen geen geheimen meer zijn, maar met dat al is toch heel lang veel geheim gehouden, wordt nòg veel geheims bewaard (herkenningsteekenen b.v.) en is in landen, waar de vrijmetselarij verboden is, het geheim opgelegd.Ga naar voetnoot1) Bovendien is nog altijd de loge een zeer besloten gezelschap, en wordt, om ‘profanatie’ te voorkomen, niet alles op straat gebracht. Men voelt, dat de fantasie der menschen hier al te gretig voedsel opnemen kon. En al geven we toe, dat het geheimzinnige al meer verdwijnt, dat in Engeland de vrijmetselaren b.v. met vaandels meeloopen in optochten, toch hangt over de loge nog altijd een waas van geheimzinnigheid, is de opname alleen mogelijk tegen het ondergaan van een massa plichtplegingen, die op zijn minst wat vreemd aandoen en wordt, ook al om in vijandige omgeving niet te veel last te krijgen van kwaadsprekerij, of van uitsluiting in zaken enz., dikwijls het lidmaatschap der loge bedekt gehouden. In zooverre geldt nog altijd de opmerking, eens gemaaktGa naar voetnoot2), dat de loge nooit overnemen kan het fiere woord van Jezus Christus, gesproken tot Zijn rechters: ‘Ik heb niets in het verborgen gesproken’. Wij kunnen er niet aan denken, alles in dit zeer korte bestek breed uit te meten. Slechts enkele dingen stippen we aan. Het gebouw, waarin de vrijmetselaren plegen saam te komen, draagt den naam ‘loge’. De naam herinnert aan | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
de oude bouwhutten. Deze loge (ook wel tempel geheeten), is een langwerpig vierkant, dat van Oost naar West zich uitstrekt. Over de inrichting enz. vertelt J.G. Findel het volgende (ik sluit mij bij hem aan en verwijs voor verdergaande bestudeering naar hem): De plaats, waar de loge zich bevindt, heet ‘Oosten’, wijl het licht er van daan komt. Zoo mogelijk moet de tempel maar aan één kant ramen hebben, en deze moeten zóó aangebracht worden, dat men ze bedekken kan. In het oosten is een verhevenheid met 3 trappen, en daar ziet men het altaar en de zetels der voornaamste bestuursleden. Vaak is boven den zetel van den voorzitter een vlammende ster aangebracht, of een wereldbol, waarachter de opgaande zon. Wat nu de symbolen en riten betreft, het valt niet mee, daarvan een eenigszins schetsmatig overzicht te geven. In alle deelen betrouwbaar is het werk van Leo Taxil, De Geheimen der Vrijmetselarij, (uitg. J.W. v. Leeuwen, Leiden) niet, ook al is het geschreven vóór zijn leugencampagne, die we reeds noemden. Bovendien noemt iemand uit den kring der loge zelf de symbolen en riten ‘een onverteerbaren kluit vormelijkheden.’Ga naar voetnoot1). En ten slotte moet men nog rekening houden met de bewering van J.P. v. Term, in zijn met een massa officieele citaten rijk gedocumenteerde, zeer belangrijke studieGa naar voetnoot2), dat de onkunde van vele vrijmetselaren omtrent hun eigen ritueele handelingen zeer groot is niet alleen, maar dat ook de leiders der beweging die onkunde opzettelijk laten bestaan, dat ze van alle zinnebeeldige handelingen der loge een oppervlakkige, alledaagsche verklaring geven aan de leden van de loge, zulks met de bedoeling, dat de leden, die minder scherpzinnig zijn of niet zoo zelfstandige onderzoekers, in het donker blijven | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
rondtasten, en alleen de werkelijk scherpzinnigen, de leden van hoogeren aanleg, tot de dieper liggende symbolen en hun beteekenis zullen vermogen door te dringen. Al heeft de schrijver op dit punt niet de beste bewijsmaterialen kunnen bijbrengen, en al is, met name voor wat Nederland betreft, zulk een gedragslijn der logeleiders niet aan te nemen (omdat hier de vrijmetselarij zich meestal beperkt tot de z.g. ‘blauwe’ vrijmetselarij, die alleen de Johannes-graden kent), toch is het er niet gemakkelijker op geworden, van de symbolen en ritueele handelingen een betrouwbaar overzicht te geven. We volstaan daarom weer met enkele aanhalingen uit Findel. Allereerst verdient vermelding het z.g. tableau, de ‘leestafel der vrijmetselaars’. Al zijn de hierop aangebrachte figuren verschillend, toch komen ze steeds hierop neer, dat men er door afbeelden wil (in verschillende symbolen) de wetten van het heelal en van het zedelijk leven. Bij toetreding tot de loge doen de leden drie symbolische reizen om dat tableau heen; ook bij het einde van den arbeid vormen ze er om heen een kring, den z.g. broederketen, die dan zooveel zeggen wil, als dat men een onverbreekbaren keten vormen wil om de geheele aarde. Vroeger werd het tableau wat overdadig opgesmukt met allerlei overtollige zinnebeelden, als: de granaatappel, de wenteltrap, de parallelle lijnen, het oog Gods e.a., maar men is er van teruggekomen en in die versobering verblijdt een man als Findel zich. Vervolgens geeft men het volgende schema:
| |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Deze zinnebeelden moeten niet opgevat worden als de belichaming van een zekere geheimleer, want daar komt de loge zelf tegen op, althans in den tegenwoordigen tijd. Evenmin mag men ze beschouwen als franje, als ornament zonder meer. Maar ze moeten ‘vergeestelijkt’ worden. Die vergeestelijking komt dan ongeveer tot de volgende resultaten: De loge wil zijn niet alleen een beeld van de wereld, maar ook van een tempel; deze laatste wordt dan ongeveer beheerscht door de idee van den tempel van Salomo, gezien volgens de allesbehalve archeologisch-historisch juiste voorstelling der loge. Het natuurlijke én het geestelijke en die dan weer in hoogere eenheid en harmonie: dat ongeveer is het, waaraan de loge in haar wiskunstige vormen en lijnen uitdrukking geven wil. ‘De gelijkzijdige driehoek, het symbool van het heilige, geestelijke, en het vierkant, het symbool van het wereldlijke, maken den wortel der Germaansche bouwkunst uit. Zoo staat dan derhalve het oosten der loge in den nauwsten samenhang met den maçonnieken eeredienst van het licht en met den loop der algemeene beschaving, zonder welke het humaniteitsidee geen vleesch en leven kan erlangen’ (Findel, a.w. 192). En geheel in overeenstemming met deze dubbele bedoeling is dan ook, dat aan de tempel-idee beantwoordt de min of meer hierarchische indeeling der loge, terwijl de gedachte aan de voorstelling der wereld eveneens wordt vastgehouden, door het alziend oog, de vlammende delta, en het telkens weerkeerend drietal: W., K., S., d.i. Wijsheid, Kracht, Schoonheid. De zin, dien de loge legt in de verschillende gereedschappen, aan het bouwvak ontleend, laat zich overigens gemakkelijk verstaan. Waar de ‘koninklijke kunst’, die door de loge beoefend wordt, ligt in de bearbeiding der ziel tot haar bekwaming voor de taak van een leven naar de beginselen der humaniteit, daar is de ‘ruwe steen’, een beeld van het onvolkomen menschelijk hart, dat nog ruw is en nog overgeleverd aan zijn zinnelijke driften. | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
De ‘kubieke steen’ daarentegen is symbool van datzelfde menschelijk hart, gelijk het door de bewerking van de humaniteitsgedachte opgevoed wordt tot een geheel, dat in den bouw der menschheid past. Gelijk de ruwe steen alleen dan in een gebouw een plaats vinden kan, wanneer hij door afslijping der oneffenheden en bewerking met beitel, winkelhaak en duimstok voor zijn invoeging in het gebouw pasklaar gemaakt is, zóó kan óók de mensch alleen dàn een levende steen zijn in den tempel der waarachtige schoonheid, wanneer hij gepolijst is tot een passend onderdeel van de groote gemeenschap der menschheid. De duimstok wijst den leerling-vrijmetselaar op zijn plicht om ‘den tijd met wijsheid te verdeelen’; de beitel herinnert hem aan de hoeken en oneffenheden, die bij hem moeten afgehouwen worden. Meermalen gaat de symboliek wat ‘zweven’. Wat dunkt u b.v. van de volgende passage: ‘De Meester arbeidt aan de Teekenplaat. Hij teekent daarop zijn ontwerp; wat tot dusver als een onzichtbaar ideaal voor zijne ziel zweefde, neemt nu vorm en gestalte aan. Met wijsheid moet hij zijn plan ontwerpen, met geometrische nauwkeurigheid elk deel onderzoeken en in juiste verhouding tot het geheel plaatsen en dan met moed en kracht tot de uitvoering van het weldoordacht plan overgaan. Wat op die wijze begonnen en voltooid wordt, moet uit den nacht waarin het geboren werd, in schoonheid en heerlijkheid in het daglicht treden en zijn meester prijzen. Het is de algemeene bestemming van het Heelal, waarop de Meester zijn blik richt en het is de volmaking des menschdoms en van het menschelijk wezen, welke hem van de Teekenplaat als van een spiegel tegemoet straalt....’? De voorts gebruikelijke emblemen laten zich gemakkelijk begrijpen. De bijbel heeft geen meerdere beteekenis dan winkelhaak en passer. Deze laatste liggen in de loge alleen als symbool; en met den bijbel staat het niet anders. Hij is niets meer dan een zinnebeeld van de wetten van geest en wellevingskunst, de oorkonde van de opvoeding | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
des menschelijken geslachts (Findel). De winkelhaak herinnert aan de waarheid, dat elk afzonderlijk deel van het bouwwerk zijn juiste plaats moet innemen, gelijk die plaats bepaald wordt door de wet der zwaartekracht. Figuurlijk gesproken, wil dat dus zeggen, dat ‘zonder een nauwkeurige bepaling van wederkeerige rechten en plichten geen gezellige vereeniging kan bestaan’. Daarnaast komt dan de passer. Met dezen pleegt men cirkels te trekken. Een cirkel is de volmaaktste lijn, ‘waarin alle punten van den omtrek even ver van het middelpunt verwijderd zijn. Door den passer bepaalt de bouwmeester de verhouding der afmetingen en bewerkt symmetrie en eurythmie’. Men begrijpt weer de bedoeling: de passer preekt welwillendheid, menschenliefde en wat daar verder volgt. Bijbel (verhouding van den mensch tegenover het heelal), passer (verhouding van den mensch tegenover de menschheid) en winkelhaak (verhouding van den mensch tegenover zich zelf) bepleiten dus voor den aandachtigen vrijmetselaar zijn verwakkering tot individueele zelfontsluiting in deugd en voorts tot rechte verhouding tegenover maatschappij en wereld. Soortgelijke thema's worden weer op andere wijze uitgewerkt in de 3 kolommen: Wijsheid, Kracht, Schoonheid. Deze schragen de loge. ‘Wijsheid ontwerpt, kracht voert uit en schoonheid versiert.’ Deze drie moeten den tempel der opperste schoonheid steunen en dragen. Daarom ‘worden ook de drie kolommen door de drie voornaamste officieren liturgisch voorgesteld: de wijsheid door den voorzittermeester, de schoonheid door den tweeden en de kracht door den eersten opziener’. Van gelijke dingen rept weer de handeling van den ‘broederketen’. Als de broeders hem vormen, slaan zij hun handen kruiselings op de navolgende wijze ineen: de man aan de rechter- en de nevenman aan de linkerzijde vat de rechterhand van zijn naasten broeder met de linkerhand, zoodat zij een keten van schakels vormen. Soms wordt de nieuw aangekomene in den keten ingebracht met den | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
blinddoek voor de oogen; valt dan die blinddoek, dan ziet hij zich met de drie groote lichten in dien keten opgenomen en met hem verbonden. (Krause, aangehaald bij Findel). Symbolische handelingen komen trouwens herhaaldelijk voor en nemen heel wat tijd in beslag. Het zou ons veel te ver voeren, als we daarvan wilden vertellen. Bovendien is de betrouwbaarheid der vele verhalen moeilijk te constateeren. Iets willen we noemen. Van de plechtige receptie van een ‘loufton’ (d.i. de aanneming en wijding van den zoon van een vrijmetselaar als kind der broederschap) vinden wij bij Findel o.m. de volgende bizonderhedenGa naar voetnoot1). Het altaar wordt versierd met wit-zijden kussen, waarop troffel, passer en zwaard. De zusters, die gewoonlijk niet worden toegelaten, mogen nu ook meedoen, en worden plechtig binnengeleid. Muziek en aanhoudende hamerslag van den voorzitter en een der opzieners luisteren de intrede der dames op. De Achtb∴ Mr∴ geeft een slag met den hamer en houdt een rede. Tot de zusters, die voor dezen keer mogen meekomen, houdt hij een hoffelijke toespraak, gevolgd door een in den toast-stijl gehouden lied ter eere van de zusters: Zusters, die U wel wilt scharen
In de rij der Metselaren,
Hoe ook drieste domheid spott',
't Dwaas vooroordeel zal verdwijnen,
Nu ook Zusters hier verschijnen,
Deelen in ons feestgenot.
Daarna houdt de voorz.mr. weer een toespraak over de beteekenis van het louftonschap. Vervolgens krijgt men den volgenden dialoog: - Broeder Redenaar! Wat beteekenen de drie lichten, welke rondom het vloerkleed geplaatst zijn? | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
- En de werktuigen, welke op het altaar gelegd zijn? Na deze vragen en antwoorden verlaat de A.M. den troon, plaatst zich ten oosten van het altaar en laat de ouders van den loufton naar de westelijke zijde van het altaar gaan. Hij spreekt hen daar toe, geeft den truffel aan de moeder en den passer aan den vader, terwijl hij het zwaard voor zichzelf behoudt. De ouders worden vermaand de werktuigen in de linkerhand te houden, want de rechterhand moet straks gelegd worden op het hoofd van het kind. Nadat vervolgens onder orgelspel de loufton binnengedragen is, (waarbij een gezel en twee leerlingen een onaangestoken flambouw in de hand dragen), wordt tot den Opperbouwheer des Heelals gebeden, zweren alle broeders den loufton te geven wat hem toekomt, en wordt onder handoplegging, zwaardkruising, hamerslagen en flambouwverlichting de eigenlijke wijding verricht. Als daarvan acte verleend is, wordt aan de moeder een schootsvel verleend, dat ze voor den knaap bewaren moet; later zal hij in de loge zelf een schootsvel mogen voordoen. Vervolgens wordt na zang en zegening van den loufton door den A.M. de plechtigheid beëindigd. Men vergete niet, dat dit ceremonieel maar de gewoonte van een bepaalde loge weergeeft, een gewoonte, die zelf misschien al weer verouderd is in den kring, die ze aannam. Maar toch typeert ze min of meer alle symbolische handelingen, dialogen, etc., waarvan telkens verhalen gegeven worden in de boeken, die zich met de ritueele handelingen der loge bezig houden. Om nog iets te noemen: | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Hein de Jong in zijn reeds boven aangehaald geschrift geeft een verslag van de ‘aanneming van een duisterling’, waarbij, behalve veel onnoodigen omslag, ook allerlei sleepende dialogen voorkomen, die door gekunsteldheid en opzettelijkheid in de telkens weerkeerende repetitie niet anders dan zeer vermoeiend kunnen zijn. Het zou geen moeite kosten, uit verschillende geschriften allerlei wonderlijks te citeeren uit de ceremonien van de loge, maar ik laat dat na. In de eerste plaats, omdat ik geen behoefte gevoel, te neuzen naar geheimpjes van een ander; voorts, omdat, wat ik er van las, mij zeer onbeteekenend toeschijnt, en bedenkelijke tijdvermorsing; en in de derde plaats, omdat onder de leden der loge zelf een drang schijnt te bestaan tot inkrimping van de ritueele gebruiken; verkortingen worden herhaaldelijk aangebracht. Waar de dingen zoo staan, is het vrijwel overbodig, de donkerheden op te klaren van doodkisten en ommegangen, van acaciatakjes en redevoeringen van de ‘gebroken kolom’ (spreekgestoelte), en andere plechtigheden der loge. Zeker, er zou dramatiek genoeg te halen zijn uit al de verhalen omtrent de receptie van een leerling, die geblinddoekt alleen gelaten wordt bij een bijbel (opengeslagen bij Joh. 1), die van bepaalde kleedingstukken en metalen ontdaan wordt en voorts met hamerslagen, doodshoofd, examenwerk, degen-gedreig, muziek en passerbeweeg (op de ontbloote borst) wordt ingewijd in de geheimen van halsketting en handgreep. Er zou ‘copie’ genoeg ‘zitten’ in de manier, waarop het woord Jachin (denk aan de twee zuilen in den tempel van Salomo Jachin en Boaz) tusschen twee vrijmetselaars, die elkaar meenen te herkennen, niet wordt uitgesproken, maar letter voor letter gespeld: de een zegt J, de ander A enz. Er zou veel te leeren zijn uit de verhalen omtrent de tafel-loge, waarbij een glas water een geweer heet, wijn fijn en water grof kruit heet, en voorts messen tot zwaarden, vorken tot degens, servetten tot vlaggen, sigaren tot lontstokken worden omgedoopt, en waarbij drinken als vuren, | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
inschenken als laden wordt aangeduid, en een toost een kanonnade heet. En zoo zouden we kunnen vervolgen met de verhalen, die ‘profane’ schrijvers (tamelijk wel overeenkomende) geven van de receptie van gezellen en meesters, ja, van de nog veel meer gecompliceerde ceremonien, die bij de hoogere graden plegen gevolgd te worden. Maar ik laat die dingen verder rusten om genoemde redenen. Nieuwe gedachten komen met die symbolen niet mee: als het laten van den candidaat in een donkere kamer op de duistere opkomst van den mensch uit de donkere stof wijst, of als het afnemen van metaal tot het vermijden van pracht, of de ontkleeding tot ootmoed opwekt, dan is in al die dingen niet veel meer dan een repetitie van telkens dezelfde gedachten. Meestal komen in de ceremoniën dezelfde begrippen terug en het geheel maakt op een buitenstaander een min of meer vermoeienden indruk. Zelfs lijkt het hem van een stijl, die te klein is dan dat hij warm loopen kan voor een in Amerika eens gegeven definitie van de handgreep der vrijmetselaren, toen deze n.l. den naam kreeg van ‘het teeken van het Beest.’Ga naar voetnoot1) En al zou ook precies bekend zijn uit vertrouwbare gegevens, welke symbolische handelingen de loge nog pleegt vast te houden, dan is de vermelding voor den buitenstaander nog vrijwel waardeloos, omdat de exegese van een en ander ook onder de ingewijden nog steeds in geding is. Wij gaven ten opzichte van enkele zinnebeelden de verklaring van Findel; maar andere boeken, ook der maçons zelf, geven weer een andere opvatting. En wanneer een blad als de Swastika op zijn beurt de ligging der loge beziet als een symbool van de ware ligging van de occulte centra van het harmonische fysieke lichaam, (het hoofd naar het oosten, evenals de Gothische kathedraal en het doode lichaam van Christus; de voorzitter op de plaats van de hersenen, de broeders als de fysieke organen en in het midden het centrum, het occulte centrum van het ‘zelf | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
des geestes’, zetelend achter het borstbeen, en te zien in verband met het ‘heilige hart’ van den Roomschen eeredienst),.... nu, dan zeggen we maar niet meer, dan dat we dankbaar zijn voor de formulieren, waarin de kerk de beteekenis van haar sacramenten uiteenzet. Stel u voor, dat zoo met het avondmaal gesold werd door de ‘exegeten’, als met de ceremoniën der loge het geval is! Wat tenslotte de inrichting der Vrijmetselaarsorganisatie betreft: ook hier laten we de hoogere graden buiten beschouwing. In Nederland zijn de plaatselijke loges saamgebracht onder de eene nationale organisatie van ‘het Groot-Oosten der Nederlanden.’ Deze organisatie is in zich zelf volledig en zelfstandig. Alleen door het lidmaatschap van een bepaalde loge is men in de Orde opgenomen. Het hoogste gezag in de orde berust bij het ‘Groot-Oosten’. Dit wordt gevormd door afgevaardigden uit de loges. De Grootmeester is met de opperste leiding belast. Hem staan 10 groot-officieren ter zijde. Naast deze officieele organisatie bestaat ook de mogelijkheid van een officieuze, wanneer n.l. bepaalde loges de onderlinge gemeenschapsoefening willen bevorderen door met elkander in nauwer contact te treden. In Nederlandsch-Oost-Indië en in Zuid-Afrika treedt een Gedeputeerd Grootmeester op als vertegenwoordiger van het Hoofdbestuur; en in West-Indië geschiedt dat door een Gedelegeerde. Over de indeeling der Johannes-graden bij de z.g. ‘blauwe vrijmetselarij’ (leerling, gezel, meester) spraken we reeds. Niemand wordt toegelaten, tenzij over zijn persoon en leefwijze terdege geïnformeerd is. Zoo althans eischt de bepaling. De 24-ste Juni is de feestdag der vrijmetselarij. Deze datum staat bekend als Johannes-dag en ontleent zijn merkwaardigheid aan den stichtingsdatum van de vrijmetselarij in haar nieuweren vorm: 24 Juni 1717. De naam Johannes-dag wijst op de ‘vereering’ van Johannes den Dooper als patroon. |
|