De vrijmetselarij
(1924)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 5. Invloed.Over de vraag, of de orde grooten invloed heeft gehad op den loop der dingen gedurende den tijd van haar bestaan, loopen de uiteraard nogal subjectief getinte oordeelvellingen zeer uiteen. Merkwaardig is de uitspraak van een vrijmetselaar zelf (Carpentier Alting), volgens welke ‘gedurende de twee eeuwen, dat de orde van vrijmetselaren in haar tegenwoordigen vorm bestaat, zij geen aanwijsbaar werk heeft verricht.’ Haar werk zou dan meer inwendig liggen in de opvoedende kracht, die van de organisatie op de leden heet uit te gaan. Intusschen bedenke men, dat ook in dat opzicht niet alles even sterk in de praktijk aan de theorie beantwoordt. Volgens mededeelingen uit vrijmetselaarskringen zelf, is er de laatste 50, 60 jaar een zekere achteruitgang te constateeren. Men klaagt over verstarring, formalisme en verslapping. De geest van malaise is over de loges meer dan eens tot vernietiging der vaardigheid vaardig geworden; wat nog al te betreuren is in een kring van wereldopbouwers naar eigen stijl. Niet van ons, die 't natuurlijk niet weten kunnen, maar uit de eigen kringen der orde komt soms de klacht naar buiten over ‘energielooze, dineerende, ombreerende slappelingen’. De heer Polak - aldus de Vriend des Huizes in eenige mooie en eerlijke artikelen - de Heer Polak schildert vrijmetselaarsvereenigingen als ‘beslotene gezelschappen, waarin vrijmetselaars vergaderen om broederlijk wijn te drinken, kaart, domino of iets anders te spelen en van tijd tot tijd een damesavondje te houden.’ Ook van andere zijde klinkt de klacht over de verwording van de ceremoniën tot zinledig vormenspel. Er zijn loges, | |
[pagina 17]
| |
waarin de telkens weerkeerende ritueele handelingen den pas aangekomen nieuweling al spoedig teleurstellen. Dat het kwaad niet onbeduidend was, blijkt wel uit het rondschrijven, wil men, den pastoralen brief, die in 1909 door de Nederlandsche grootmeesters aan de verschillende loges, behoorende tot het Groot-Oosten van Nederland, werd gericht, en waarin over deze inzinking geklaagd werd. In verschillende logeredevoeringen (o.a. door Carpentier Alting te Rotterdam), alsmede in onderscheiden artikelen van het Maçonniek Weekblad kwam de zaak ter sprake. We herinneren aan deze dingen slechts hierom, wijl ze de overtuiging bevestigen, dat de invloed van de vrijmetselarij op de wereld buiten haar niet gemakkelijk is na te gaan. Dat hangt van zooveel en zoo verschillende factoren af. Het spreekt daarbij haast vanzelf, dat plaatselijke toestanden en persoonlijke invloeden hier van schier overheerschende beteekenis zijn. Wel is de publieke opinie, die onder het volk leeft, te haastig geweest, als zij aan de vrijmetselarij in het algemeen een geheimzinnige macht toekent door een verborgen wroeten achter de schermen van het politieke, maatschappelijke, wetenschappelijke en economische leven aan te nemen. Men kan in deze dingen niet in het minst zich een algemeene uitspraak veroorloven. En dat is ook heelemaal niets wonderlijks. Is het met elke organisatie van meer geestelijke strekking en werkwijze niet altijd zoo, dat niemand in staat is, de algemeene balans op te maken van haar invloed op de buitenwereld? Wie kan b.v. een algemeen-geldige formule vinden voor den invloed der kerk op het volksleven? Niemand! Hier zijn duizenden factoren in het spel en ontzaglijk veel hangt af van plaatselijke toestanden, van momenteele verhoudingen en van persoonlijke eigenaardigheden. En dat geldt dan nog de kerk, die in 't publiek optreedt, die duizenden menschen bereikt, en die zich zou moeten schamen tot achter de ooren, indien zij zou moeten belijden, wat Carpentier Alting min of meer met parmantigheid verklaart | |
[pagina 18]
| |
van zijn vrijmetselaarsorde: dat n.l. in twee eeuwen geen aanwijsbare werking naar buiten valt aan te toonen! Neen, het is eerlijk, te verklaren, dat omtrent den invloed naar buiten de bestudeering der vrijmetselarij niet veel positieve resultaten oplevert. Zelfs een zeer belezen auteur als de Roomsche schrijver Dr. Gerard Brom, onthoudt zich van alle naar stelligheid ook maar zweemende uitspraken, als hij de vraag bespreekt, in hoeverre invloed van de vrijmetselarij op b.v. het studentenleven valt aan te nemenGa naar voetnoot1). Wie rekening houdt met de omstandigheid, dat in de loges meer dan eens persoonlijkheden van groote beteekenis zijn opgenomen geweest, die zal vanzelf in zulke perioden gemakkelijk een groote beïnvloeding van het publieke leven van uit het logedonker kunnen en willen gelooven; al zal hij ook dan misschien meer aan persoonlijke, dan aan essentiëele orde-invloeden denken. Maar anderzijds worde vrij aangenomen, dat het met de inwerking van de loge op het leven nog al losloopt, zoolang zij zelf haar werking meer zoekt in een naar binnen gekeerd streven tot opheffing van het geestelijk-humane leven en denken van haar leden. Het is wel zeker, dat de vrijmetselaren met een oordeel als dit niet geheel mee kunnen gaan. Daarvoor zijn de leuzen van wereldopbouw te vaak uitgegeven, en ook al te zeer tot onmisbare klanken in hun bijeenkomsten geworden. Men zal natuurlijk in hun kring wat gemakkelijker overhellen tot de overtuiging, dat de werking der loge op haar leden wel zóó krachtig is, dat de wereld de weldadige reactie er van moet ondervinden. Wie bagatelliseert nu zijn eigen liederen, als ze zóó triumfeeren: Een zielenverbond,
Op liefde gegrond,
Zal voortaan de wereld geleiden.
Geen krijg, die ontzind
De volken verblindt,
Zal voortaan de staten meer scheiden?Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 19]
| |
Maar zelfvertrouwen staat voor niets. Zangen van zóó sterk bewustzijn staan naast de door Jac. P. van Term saamgelezen en uit den kring der vrijmetselaren zelf opgekomen klachten over: ‘clubgeest, inhumane handelingen, phrases, verlepte franje, geringe kennis, persoonlijke veeten, en een treden, ook hier, in den tredmolen van het alledaagsche’Ga naar voetnoot1). Zangen als deze over òmzetting der wereld tot een heilige broederschap staan tegenover ontboezemingen als die van den vrijmetselaar Emmen, als hij uitroept: ‘Broederliefde is een Utopie!’Ga naar voetnoot2) En tegenover de zelfbewuste krachttermen over de geestelijke krachttoeren, die de wereld zullen beheerschen, staat de gretigheid, waarmee men op u afkomt met een citaat uit Couperus' Extase, waarin vrijmetselarij het begrip ‘teederheid’ en zachte intimiteit insluit. Hoor: ‘Zij zagen elkaar aan, en beiden, hoewel zij het anders dachten, dachten zij hetzelfde: namelijk, dat zij voorzichtig met hunne woorden moesten zijn, want dat zij over iets zeer fijns en teeders spraken, iets broos, als een zeepbel, dat breken kon als zij er te hard over spraken, alleen reeds door den adem van woorden..... De angst voor het teedere, dat breken kon, was tusschen hen. Zij begrepen elkaar met een Vrijmetselarij van gevoel.’Ga naar voetnoot3) Of ook, dit andere citaat uit ‘Metamorfoze’ van denzelfden auteur, waarin hij de vertrouwelijkheid van een dame, die op haar ‘jour’ enkele intieme of nog-niet-intieme kennissen ontvangt, vluchtigjes aanduidt met den term: ‘onderlinge Vrijmetselarij van gevoel’. Dat is toch wel wat heel schemerig; het is trouwens symbolisch, dat dit tweede citaat wel staat in een boek over Metamorfose (ook de vrijmetselarij zoekt zooiets aan | |
[pagina 20]
| |
de wereld te schenken), doch dan nader in een hoofdstuk over.... Nirwana (d.i. ongeveer de volslagen passiviteit en levensverdrooming). En dan nog nader in een verband, dat spreekt over een dame, die, onbewust dan nog wel, o neen, ‘misschien onbewust’ dan nog wel, in zich heeft: ‘den wensch te behagen aan enkelen, die zij uitverkoor, in den jongen herfst van haar naleven.....’ Een dame, nog eens, die in die ‘vertrouwelijkheid’, die ‘onderlinge vrijmetselarij van gevoel’, een teederheid aan den dag legt,...... ‘die de anderen - het meerendeel, de groote massa, die zij niet meer toeliet - nooit zouden hooren’.Ga naar voetnoot1) En al is het ver van ons, de regenereerende kracht van een esoterisch gezelschap van min of meer quietistisch gezinde menschen te ontkennen, men kan toch van meening zijn, dat de vrijmetselarij het geloof in haar wereldopbouw niet schraagt door het aristocratisch gepronk met deze Couperische zachtmoedigheid. Op dit esotorische, meer naar binnen dan naar buiten gerichte, streven der orde wordt ook harerzijds almeer de nadruk gelegd. Als naar buiten optredende werkzaamheden in Nederland noemt Faubel o.m. het onderwijs aan blinden en aan doofstommen, de vereeniging Pro Juventute, de zorg voor verwaarloosden, armenzorg, school- en studiefondsen, ondersteuningsfondsen, spaar- en voorschotbanken, volksbibliotheken, schoolkleerenfondsen, openbare leeszalen, enz.Ga naar voetnoot2) Maar overigens willen de loges ‘in den fellen strijd der geesten daar staan.... als een school die tot den stijd uitrust en sterkt.’Ga naar voetnoot3) Het type van den ‘Misanthrope’ van Molière heeft er, in theorie althans, uitgediend.Ga naar voetnoot4) En in deze geestelijke zelfvorming laat men zich aldus bepreeken: ‘Wij moeten het afleeren, om de verschijnselen van den dag met zenuwachtige opwellingen van sympathie | |
[pagina 21]
| |
of antipathie te begroeten. Volgen wij ook hier de natuur, “patiens qui aeterna”, geduldig, verdraagzaam, omdat zij eeuwig is. Verbeelden wij ons niet, dat de aarde ten einde loopt, omdat enkele onzer particuliere begrippen, onzer hobbelpaarden van politiek evenwicht of iets dergelijks worden te pletter gestooten.... Wees dus niet vervaard, maar vervul u liever met blijdschap, door te trachten, de wetten der samenleving te doorgronden.... De deining van den Oceaan werpt soms allerlei schuim ons toe, maar na zekeren tijd trekken de golven zich terug....’Ga naar voetnoot1) Trouwens, als het gaat over den invloed der vrijmetselarij op het menschelijk leven in den breeden zin des woords, dan zullen we te bedenken hebben, dat deze geestesrichting gemakkelijk zegebulletins uitgeven kan, wanneer ze den vijand, tegen wien ze strijdt, of den concurrent, dien ze voorbij wil streven, eerst van te voren verkeerd voorgesteld heeft. Als zelfs een man als Ludwig Keller met den populairen onzin aan komt dragen, dat de kerken de wereldheerschappij veroverd hebben voor zich en haar z.g. God, alleen reeds door het benauwende spook van den dood en van wat er achter ligtGa naar voetnoot2), dan zeggen we alleen maar, dat wie aan zulk een voos wapen den geweldigen omkeer wijt, dien het positieve Christendom toch in de historie gebracht heeft, niet alleen aan eens anders wapen een kracht toekent, die het niet gehad heeft, doch ook omtrent de werking van zijn eigen wapen zich zoo zeer vergissen kan. Over den invloed der vrijmetselarij op het wereldleven behoeft men voorloopig nog geen nachtmerries te hebben, geloof ik. |
|