Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |
96. Wat bezielt ze? De antithese!Ga naar voetnoot1.Men weet de geschiedenis: enkele voorgangers van de Ned. Herv. Kerk hebben onlangs zich aangesloten bij de S.D.A.P. Ze hebben dien stap toegelicht in een brochure, die den titel droeg: Wat bezielt ze? De titel is sprekend genoeg. Hij is gekozen door de auteurs zelf, en geeft te verstaan, dat zij zelf op hun beurt het volk verstaan. Inderdaad is de reactie van het volk van dien aard geweest, dat de vraag: ‘Wat bezielt ze?’ treffend van eenvoud, daarvan een typeering is.
Nu is deze overgang naar de S.D.A.P. een zaak, die, strikt genomen, eerder thuis hoort in de rubriek: ‘Uit het politieke en sociale leven’. Wat wij echter dienaangaande hier op willen merken, behoort toch in de rubriek ‘Kerkelijk leven’ thuis. Want, wat bovenbedoelde heeren ‘bezielt’, is in den grond der zaak een bepaalde overtuiging, die opgetreden is met de pretentie van theologisch, of althans een bijdrage tot de theologie te zijn. Bovendien zijn ‘politiek’ en ‘religie’ niet te scheiden. De Duitschers hebben ons gezegd: bij ons, Germanen, is onze politiek onze religie. Maar meteen verboden ze ons in Nederland onze religie uit te breiden tot de politiek. Wij onzerzijds houden echter vol, dat de beginselen, die ons drijven, voor àlle terrein gelden, en dat daarom wat de kerk predikt van belang is óók voor het politieke leven.
Nu heeft die overgang tot de S.D.A.P. bij bedoelde voorgangers zich als rechtvaardig en noodzakelijk en christelijk doen gelden, o.m. met een beroep op de bewering, dat de tijd van de antithese voorbij was. Het Woord, en de wet van God, m.a.w. de openbaring die Hij geeft, vinden in de wereld gehoor of geen gehoor. Zoo komt er, naar de bijbel zegt, een onderscheid te zien, tusschen dien die God dient en dien, die Hem niet dient. Parallel daarmede treedt op het feit van de wedergeboorte als nieuwe schepping bij den één, en het handhaven van de oude natuur, de niet-wedergeborene, bij den ander. Zoo ontstaat, naar Kuyper's woord, de antithese tusschen den een en den ander. En die antithese werkt ook door in de formatie der partijprogramma's, in het stellen van eenige politieke doeleinden, in het leggen van de wereld onder een bepaald beslag; gelijk ze óók zich uitwerkt in kunst, wetenschap, religie en wat dies meer zij. Zóó was het ons, in navolging van anderen, weer door Kuyper geleerd. En deze leer stond bekend als die van ‘de antithese’. Ze beheerschte ook de Staten-Generaal, want het contrast tusschen ‘rechts’ en ‘links’ was bij òns niet bepaald door het al- of niet met een bepaald regeeringsprogramma instemmen, doch door het zich laten beheerschen, al of niet, door het Woord en de wet van God. Nu heeft, dank zij de kracht die het Woord Gods altijd in zich heeft, deze | |
[pagina 435]
| |
antithese-prediking het gelaat van ons volk veranderd, en geruimen tijd ons gegeven een politiek leven van groot élan. Maar na den oorlog komt nu ineens de leuze: weg met de antithese. Ze werd óók voor den oorlog vernomen. Doch thans, na den oorlog, komt ze van vele zijden tegelijkertijd. En bovenbedoelde brochure spreekt in gelijken geest. M.a.w.: óók deze theologen roepen: ‘Weg met de antithese’.
Tegenover dit feit lijkt het wel een onbeschaamdheid de vraag: ‘Wat bezielt ze’ te beantwoorden met een formule, zooals boven dit artikel als opschrift te lezen valt. Zouden deze theologen de antithese bestrijden omdat ze daarvan vervuld zijn?
Wij zeggen rustig ja.
Slechts moet één ding daarbij worden opgemerkt. Als Kuyper de antithese stelt, dan doet hij dat in anderen zin, dan wanneer deze theologen van ‘hun’ antithese spreken. Kuyper stelde de antithese in de horizontale lijn; en zij stellen de antithese langs de verticale lijn. ‘Langs de horizontale lijn’, - dat wil zeggen: over de lengten en breedten der aarde; of: in ons aardsche vlak; of: in de continuïteit van ons menschelijk leven en zijn veelvuldige verbanden.
‘In de verticale lijn’, - dat beteekent: in de relatie tusschen boven en beneden; of: in de verhouding tusschen ‘Gods wereld’ en ‘onze wereld’, of: in de tusschenruimte tusschen hemel en aarde.
Wie nu met Kuyper de antithese op de horizontale lijn gelooft, kan dat slechts doen omdat hij ze niet gelooft in de verticale lijn.
En wie met bovenbedoelde theologen de antithese stelt in de verticale lijn, móet haar ontkennen in de horizontale lijn.
De dingen liggen vrij eenvoudig in den grond der zaak. Kuyper geloofde, dat God en mensch, Gods wereld en onze wereld, niet antithetisch tegenover elkander stonden. Integendeel, - als hij in de maand december de adventsklokken luidde, dan meende hij het: het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den Eeniggeborene vanwege den Vader, vol van genade en waarheid.Ga naar voetnoot2. Wel leerde hij, met de Schrift, dat God en mensch onderscheiden zijn in een oneindig kwaliteitsverschil. Maar hij wist meteen, dat dit onderscheiden zijn niet de eenige grond-gedachte was, die onze ‘godsdienst-filosofie’ mocht beheerschen, indien wij het zoo mogen zeggen. Hij wist uit de Schriften, dat, behalve het ‘wel-onderscheiden’ ook het ‘niet-onderscheiden’ zijn van God en mensch te gelden had als een der hoeksteenen van het gebouw van onze belijdenis voor heel het menschelijke leven. En zoo leerde hij, dat God en mensch elkaar ont- | |
[pagina 436]
| |
moet hadden, in deze wereld, in het vleesch van Jezus Christus, en in de uitzending van Gods Woord; en in de inspiratie van het Woord door den Heiligen Geest; en in de vernieuwing van den mensch. En daarin volgde hij de Schrift, die ons leerde, dat uit den hemel een zaad heusch kan vallen in den akker van de aarde, alzóó dat dat zaad van boven als zaad-der-wedergeboorte (hetwelk is Gods Woord) vruchten dragen kan in den akker beneden: dertig-, zestig- en honderdvoud.Ga naar voetnoot3. Om het in één woord te zeggen: Kuyper geloofde aan het Immanuël-motief: God-met-ons. Hij geloofde ook aan de orde des heils. En daarom moest hij zeggen: de één gelooft, de ander gelooft niet. De één neemt het Woord Gods aan, de ander noemt het een dwaasheid. De één is wederom geboren, de ander niet. En zoo komt er, juist vanwege de eenheid van God en mensch in Christus, en door de eenheid door het Woord, en door de eenheid door den Geest, welke eenheid Gods wereld met onze wereld verbindt, een antithese hier op aarde. Een antithese als tusschen dood en leven, als tusschen leugen en waarheid, als tusschen haat en liefde. Het niet-bestaan van de antithese in de verticale lijn wierp het vuur op de aarde: er moest nu komen een antithese op de horizontale lijn. Precies zoo had God in het paradijs de antithese geproclameerd, juist in de eerste en groote aankondiging van den vrede Gods in Christus: Ik zal vijandschap zetten tusschen vrouwenzaad en slangenzaad.Ga naar voetnoot4.
Die theologen van zooeven hebben daarentegen de dingen heel anders gesteld. Ze hebben de Schrift verlaten en in plaats daarvan aanvaard de grondgedachten van Karl Barth, zij het ook met de noodige modulaties. Karl Barth nu heeft gesteld de antithese tusschen boven en beneden. Hij stelde, volkomen terecht, het oneindige kwaliteitsverschil tusschen God en mensch, doch verwaarloosde daarbij, volkomen ten onrechte, de door God zelf als transcendente God gestèlde, gemáákte, geschapen eenheid en gemeenschap tusschen God en mensch. Zoo kwam hij tot de noodlottige leer, dat ‘Gods wereld’ tot ‘onze wereld’ in volkomen tegenstelling stond. Hier op aarde was alléén maar ‘vleesch’; en vleesch is bij God niet aannemelijk. Gods wereld kan in onze wereld nooit duurzame contacten leggen. Uit handen, die in den hemel zijn, valt geen waarachtig levend zaad in den akker, die beneden is, aldus, dat in dien benedenakker een vrucht rijpt door het medium van de aardsche ontplooiing heen, een vrucht, ten getale van dertig-, zestig-, ja honderdvoudige winst. Er is dan ook, strikt genomen, geen werkelijke vleeschwording des Woords. De volzin: ‘God openbaart zich’ en de andere volzin: ‘Het Woord is vleesch geworden’ staan tegenover elkander als analytische zinnen, en de eene is tegenover den andere niet synthetisch. Dat is te zeggen: in den éénen zin zegt men precies hetzelfde als in den anderen zin. Weliswaar spreekt het Woord Gods tot den mensch, maar het spreekt niet zóó, dat het hier een heils-orde schept, dat het vruchten voortbrengt, die in onze continuïteit God behagen. En wanneer nu, als het Woord van God hier op aarde een gestalte aanneemt, en het heeft er meer dan één, bijv. in den bijbel, in de prediking, en in ‘het | |
[pagina 437]
| |
factum Jezus Christus’, dan staat die gestalte toch altijd paradoxaal tegenover het gehalte van het Woord van God. Het Woord wordt dus zoo ‘vleesch’, maar het houdt meteen op in zijn gestalte goddelijk te zijn. Van hieruit komt dus met onafwendbare consequentie de gedachte, dat wat tusschen de menschen een onderscheid is, toch nimmer principieel verschil kan wezen. Het wordt nooit een verschil tot in den wortel. Het is geen verschil als tusschen dood en leven, of als tusschen een láátste ja en een láátste neen. Wedergeboorte is geen vrucht van een werkelijk hemelsch zaad. Het geloof in de Schriften, tegenover het verwerpen of voorbijgaan van de Schriften, beteekent niet, dat de één leeft en de ander dood is. Want ook de Schrift is maar ‘een gestalte’ van Gods Woord, staande tegenover deszelfs eigenlijke gehalte.
Wat zullen we dus met christelijke politiek? Ze is van een niet-christelijke niet principieel onderscheiden. Wat zullen we met christelijke religie, christelijke pers, christelijk onderwijs, christelijke wetenschap, christelijke journalistiek? Het is tenslotte slechts gradueel verschillend van het niet-christelijke. Tusschen de religies onderling is wel een verschil als tusschen heuvels en dalen, maar niet als van hemel en aarde. Er is beneden geen antithese, omdat er alleen maar is de antithese tusschen eenerzijds alles wat beneden is, en anderzijds alles wat boven is.
De vraag: ‘Wat bezielt ze?’ is daarom werkelijk te beantwoorden op de ironische manier, om niet te zeggen, paradoxale manier, van onzen titel: hen bezielt de antithese.
Wij hadden er behoefte aan, dit op te merken in de maand december, dat is: in de adventsdagen. Wij gaan niet twisten. Wij kunnen ook niets bewijzen. Wij kunnen God niet bewijzen, de Schrift niet als Gods Woord bewijzen, den mensch Jezus niet als Gods Zoon bewijzen. Wij kunnen slechts in Hem gelooven. Maar daarom temeer zeggen wij in adventsdagen tot onze menschen: wacht u voor het klokgebeier van de nieuwste afgescheiden kerk. Met het woord ‘afgescheiden kerk’ doelen wij niet op hetgeen ten onrechte een creatuur van anno 1834 wordt genaamd; doch op elke kerk, ze mag dan ‘groote kerk’ of ‘kleine kerk’ heeten, die des zondags nog de klanken vernemen laat van de adventsprediking, en van de kerstboodschap, en van Immanuël, God-met-ons, doch die haar voorgangers, nadat zij zóó aan het klokketouw in den adventstoren hebben getrokken, van maandag tot zaterdag bezig ziet in de politiek, waar zij de heele adventsprediking met haar consequentie radicaal weerspreken. Zij mogen op den kansel slaan van de ‘groote kerk’, hun kerk wordt op die manier onherroepelijk een ‘afgescheiden’ kerk; want: de prediking met haar ouderwetsche klanken maken ze los van het dagelijksch gedoe. Uit dat gevaar heeft Kuyper eens de kerk wakker geschud. Hij wèkte haar uit haar ondogmatischen sluimer van afgetrokkenheid en wereldvreemdheid. De anderen daarentegen brèngen haar in den anti-dogmatischen slaap terug, omdat ze een kloof graven tusschen preekstoel en tribune, tusschen kerkportaal en vergaderzaal, tusschen zondags-getuigenis en wekelijkschen politieken arbeid. Het komt er dus voor ons allen op aan ‘groote kerk’ te blijven, ook al vergaderen we in een gymnastieklokaal. Want, in de kerk geboren door het | |
[pagina 438]
| |
adventswoord en den adventsgeest, geboren uit water en Geest, en in diezelfde kerk als wedergeborenen versterkt door het gepredikte adventswoord en het gebruik van de dit Woord verzegelende sacramenten, gaan wij dan des maandags, de kerkpoort uit, de straat op, opeischende de straat, en de markt, en ook de politieke arena, voor Christus onzen Koning. Adventsboodschappen duren zeven dagen in een week. |
|