Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
91. ‘Oud A’ in den ban gedaanGa naar voetnoot1.Dr. Aalders heeft nog pas zijn Amerikaansche vrienden willen wijs maken, we volgen zijn eigen dialect, dat de meening van ‘oud A’ [..] ‘synode’ heelemaal niet zou zijn verbannen. Dr. J. Ridderbos betoogt hetzelfde. Om van dr. Den Hartogh maar heelemaal te zwijgen. Wij daarentegen houden vol, dat in heel de bindingsaffaire, en niet het minst in die brute en domme afwijzing van ‘cand.’ Schilder op de manier, waarop deze zwart op wit is aangediend als goddelijke(!) daad van kanselbeveiliging, duidelijk wordt, dat de opinie van ‘oud A’ voortaan verboden waar is bij de synodocraten. Hun leer, dat de sacramenten een inwendige aanwezige genade verzegelen, indien zij waarlijk sacramenten zijn, gaat immers openlijk tegen ‘oud A’ in. We hebben dat reeds bewezen uit stelling IV der A-groep in 1905; welke stelling duidelijk neen zegt waar de synodocraten een ja vorderen; wie neen zegt (als ‘cand.’ Schilder) wordt door de promoveerende(!) heeren v.d. V.U. en hun Kamper volgelingen in strijd met de belijdenis genoemd! Dat zijn toch naakte feiten? Maar we kunnen ook nog eenige andere stemmen laten hooren. Zoo zegt H. de Cock, de eerste Kamper dogmaticus, b.v. in zijn: De leer der wedergeboorte volgens de Gereformeerde Kerk, Kampen, 1892, bl. 14: Is de doop het zegel der wedergeboorte en heeft God gewild, dat dit zegel gedrukt zou worden op de kinderen der geloovigen, dan moet men uitgaan van de veronderstelling, dat de gedoopte kinderen, of liever, de kinderen der geloovigen uitverkoren en wedergeboren zijn. Doch de Gereformeerde Kerk leert niet, dat de sacramenten zegelen zijn der wedergeboorte. Zij zegt in het antwoord op de 66ste vraag van den Catechismus: ‘dat de sacramenten zijn heilige zichtbare waarteekenen en zegelen van God ingesteld, opdat Hij ons door het gebruiken derzelve, de belofte des evangeliums des te beter verstaan geven en verzegele’. De belofte des Evangeliums en niet persoonlijke wedergeboorte wordt beteekend en verzegeld.Even verder, bl. 15: 't Is inderdaad haast onbegrijpelijk hoe het mogelijk is dat er kunnen zijn, die zich gereformeerd noemen en toch tegenover deze woordelijke en voor geen tweeërlei uitlegging vatbare verklaring van de Belijdenis en den Catechismus kunnen beweren, dat de wedergeboorte door den doop wordt verzegeld. Wat verzegeld wordt zijn de beloften Gods en niet zij, die het sacrament of het zegel ontvangen. | |
[pagina 420]
| |
Op bl. 16: Nu het sacrament de belofte verzegelt en niet de personen, die het ontvangen, worden alleen zij den zegen deelachtig, die de belofte geloovig aannemen, of ook zij, aan wie God de beloofde zaak schenkt, voordat zij nog kunnen gelooven.Op bl. 16 nogmaals: Het sacrament blijft hetzelfde of een Ezau dan wel een Jacob, of een Petrus dan wel een Judas het ontvangt. Niet ons geloof maakt het Evangelie tot Evangelie; het is het in zichzelve. En zoo ook het sacrament. Het wordt het niet door ons geloof, maar is het door Gods instelling.Op bl. 22: Bij de bediening van het Evangelie en die der sacramenten heeft de kerk en hebben hare bedienaren niet te vragen naar de verkiezing en de wedergeboorte. Geen van beide mag bij de bediening uitgangspunt wezen (...) 't Is mij thans genoeg zoo ik de lezers mag hebben overtuigd, dat de Gereformeerde Kerk, zoomin de vooronderstelde verkiezing als de wedergeboorte erkent als de onmisbare voorwaarde voor de bediening der sacramenten.Van ds W.H. Gispen sr.Ga naar voetnoot2. (den ‘ouden’ Gispen, wel te verstaan), treffen we in zijn boek De geloofsbelijdenis der Nederl. Geref. Kerk, met aanteekeningen nog wel van dr. K. Dijk, 6e druk, Kampen, 1932, op bl. 228, deze uitspraak aan: Nergens in onze belijdenis wordt rechtstreeks gezegd: de sacramenten verzegelen alleen de uitverkoornen, en evenmin: zij verzegelen de gansche zichtbare kerk. Eigenlijk gesproken verzegelen zij geen van beide; zij zijn verordend om zijne (Gods) beloften te verzegelen aan ons. De vraag is dus niet: wie worden verzegeld? Maar wat wordt verzegeld? En het antwoord is: de beloften des Evangelies'.Op bl. 239: Filippus heeft aan Simon den Toovenaar hetzelfde gegeven wat hij gaf aan den kamerling van Candacé. En zoo is het nog met de dienaars. De doop van Simon was zoowel een teeken en zegel van de afwassching der zonden, als die van den van ganscher harte geloovenden Moor, maar Simon ontving denzelven als een huichelaar, nam door het geloof de in den doop verzegelde genade niet aan, (...) terwijl de machtige heer van Candacé de genade, in de doop hem verzegeld, door de werking des H. Geestes in zijn hart, met zijn hart aannam. | |
[pagina 421]
| |
Op bl. 242: Niet de verborgen raad Gods, en ook niet het individueel geloof der kinderen, maar de beloften Gods zijn de grond, en die beloften worden aan onze kinderen, door het teeken des verbonds, verzegeld.Op bl. 241: Indien mijn kind gedoopt moet worden op grond van eene inklevende heiligheid, dan moet ik van het bestaan dier heiligheid eerst volkomen zeker zijn, eer ik mijn kind mag laten doopen. De gereformeerde christen ziet echter alleen op Gods bevel en belofte, en laat op dezen grond zijn kind de genade uitwendig verzegelen (...)Hoezeer de oude Gispen in deze en dergelijke uitdrukkingen de oude A-opvatting trouw wilde zijn, blijkt wel uit zijn opmerking, bl. 241, noot, dat ‘wie de leer der wederdoopers, den grond hunner leer, en de geschiedenis van hunne gemeenten, alsmede het onderscheid tusschen hun leer en die der gereformeerde en katholieke kerk grondig wil leeren kennen’, van Gispen den raad krijgen, ‘zich zoo spoedig mogelijk aan te schaffen het belangrijk geschrift van ds. K.J. Pieters Het baptisme enz. te Franeker, bij T. Telenga, 1866’. Belangstellenden doen goed, zich dienaangaande te laten voorlichten door de brochure Rondom 1905, van de H.H. dr. R.J. Dam, B. Holwerda, C. Veenhof. In zijn strijd met ds. KleinendorstGa naar voetnoot3. merkt voorts Ds A. Littooy (Het genadeverbond en de kerk, Middelburg, 1880, bl. 42) op: Nooit heeft de kerk de sacramenten als teekenen en zegelen als aanhangsels der persoonlijke verkiezing beschouwd; evenmin is zij ooit van gedachte geweest dat zij veraanschouwelijkten en bekrachtigden het door den H. Geest in het hart gewerkte; ze verzegelen niet den christen; maar wel dienen ze om ons de belofte van het Evangelie te beter te verstaan te geven en te verzegelen.Even later, bl. 43: Maar dat de Heere alleen den engeren kring de sacramenten gegeven heeft, dat weerspreek ik, wijl ze aanhangsels zijn van het verbond dat God (...) met de geheele gemeente oprichtte; wijl ze de belofte, die de Heere naar Petrus' en Paulus' woord aan de geheele kerk gegeven heeft, voor de oogen afmalen en verzegelen moeten.Op bl. 45: (...) dat de sacramenten niet de onderwerpelijke, maar de voorwerpelijke | |
[pagina 422]
| |
genade, d.i. hetgeen de Heere aan allen beloofd en toegezegd heeft, afmalen en verzegelen (...) de belofte (...) aanhangselen van het verbond der genade.Met het bovenstaande is uiteraard niet gezegd, dat in de oudere A-kringen over deze materie een hechte, algemeene opinie bestaan heeft gedurende heel de periode tusschen 1834 en 1892 (met nawerking tot 1905). Zulk beweren ware fantastisch ten aanzien van de eerste periode der afgescheidenen, die immers, verkommerd als ze waren in de Herv. Kerk, na 1834 nog aarzelend en tastend hun weg moesten zoeken door het doornige dogmatische begrippenwoud. En het zou ook in strijd zijn met de nuchtere feiten, die uitwijzen, dat ook onder de afgescheidenen van jonger datum nog wel eens een stem gehoord werd, die anders sprak dan de hierboven geciteerde auteurs het deden. Eén voorbeeld is bekend uit de polemiek van ds. Kleinendorst tegen ds. Littooy; een ander is ds. A.S. EntinghGa naar voetnoot4. (De Heidelbergsche katechismus, in 52 leerr., II, Amsterdam, 1868, bl. 13), die schrijft, dat de verborgene en geestelijke zaak (...) door het uitwendig teeken en zegel des doops beteekend en verzegeld wordt aan de harten van Gods gunstgenooten;en op bl. 16, ten bewijze, dat hij zich hier niet zoomaar iets liet ontvallen: Ook behoeft de belofte des Evangelies, zoo als zij voorwerpelijk in den bijbel ons geopenbaard wordt, door het sacrament niet verzegeld te worden, omdat zij onwrikbaar bekrachtigd en verzegeld is door den dood des testamentmakers, Jezus Christus. Op zoodanige wijs toch komt het Evangelie tot allen, want een onverzegeld Evangelie kennen wij niet, en indien het sacrament de voorwerpelijke belofte des Evangelies slechts verzegelde, dan kon het niet anders dan eene kerkelijke plechtigheid en onderscheidingsteeken zijn.We behoeven deze uitlating niet te critiseeren hier. Haar gebrek springt gemakkelijk in het oog. De auteur komt in strijd met zijn eigen catechismusafdeeling (nr. 25), die immers zegt: de beloften worden verzegeld; hij betoogt, dat Gods belofte geen verzegeling noodig heeft, wat, ten aanzien van Zijne heiligheid en betrouwbaarheid niemand onzer betwist, maar waarbij vergeten wordt, dat Hij zelf zulke verzegeling gewild heeft ‘om onzer grovigheid en zwakheid wil’; en hij doet eindelijk, alsof beweerd ware dat werk of werking der sacramenten opging in het verzegelen der beloften, en daarin uitgeput was; haar werk en werking of uitwerking zijn evenwel zelf reeds te onderscheiden (let op het ongelukkig geplaatste woordje ‘slechts’ in den laatsten zin van het citaat); en tot het verzegelen der beloften zijn ze niet beperkt. Maar dit is hetgeen wij betoogen: langzamerhand heeft zich, met name onder leiding van Helenius de Cock, een overtuiging gevestigd bij de oude A-menschen, die tegen den tijd van 1892, en ook nog in de dagen van 1905, wel degelijk op dit punt een gevestigde overtuiging mocht heeten. Stelling IV van de bekende Vijf stellingen uit de dagen van 1905 bewijst dit overduidelijk. In deze | |
[pagina 423]
| |
stelling zien wij, wat de A-kring als zoodanig wilde zien voorgedragen als zijn meening. En deze meening staat vierkant tegenover die der ‘synode’. Het is dus aan geen enkelen twijfel onderhevig: oud-A is weggescholden in den naam des Heeren. Men trok een scheur. Men wilde den vierden dogmaticus van Kampen dwingen den eersten te verloochenen. En daar heeft deze vierde nu voor bedankt - hij hield niet van scheuren. |
|