Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
60. ‘Positieve bijdragen leveren’Ga naar voetnoot1.Dr. H.N. Ridderbos had het over mijn ‘onwil’ om positieve bijdragen te leveren. Zie boven.Ga naar voetnoot2. Het geredeneer is nog al onzakelijk. Want - men heeft toch zich niet vergist in zijn dogmatische constructies? Men heeft toch geweten wat men deed? Vanwaar anders die binding? Vanwaar anders dat wegzenden van candidaten? Eén van beide: K.S. had wat kunnen bijdragen tot verheldering van het dogmatisch gedachtenbeeld, of hij had het niet gekund. Het eerste geval bestáát evenwel niet voor de synode. Want men zal toch niet een armen candidaat in den naam des Heeren het preeken ontzeggen omdat een ander niet ter vergadering verscheen? Zoo iets te onderstellen zou zeer onbroederlijk zijn. Het zou me hoogst kwalijk genomen worden. Men moest ter synode liever dr. Ridderbos zulk geargumenteer kwalijk nemen. Blijft dus over, dat men meende, dat K.S. tòch geen nieuw licht kon ontsteken. Maar waarom dan dit geredeneer? Overigens past daartegenover nog dit: Waarom ik weigerde in het donker te gaan met belijdeniskwesties, waarin nog wel felle aanklachten door officieele instanties waren gerezen, heb ik uitvoerig verteld. Desondanks ben ik zelfs na de ongelukkige afhandeling van de zaak met gesloten deuren (vanwege den oorlog!! heette het) toch nog bereid geweest een positieve bijdrage te leveren. Er was nl. na de vaststelling der uitspraken van '42 nog één puntje overgebleven. De pluriformiteit der kerk. Dat was ook zoo'n heel gewichtig punt, waarover de kerk om Christus' wil moest en zou komen tot uitspraken. Het was brandende noodzaak, naar het heette. Niettemin waren de deputaten van de andere zijde niet klaar op dit punt, toen de synode begon. Ze kwamen later met een rapport aandragen. Dit was in Sneek 1939. In 1942 bleef men het punt aanhouden. Voor de volgende synode. Welnu, al vrij spoedig na de vaststelling van die formules van 1942 kreeg ik een vriendelijk briefje. Of ik zoo vriendelijk wou wezen aan de pluriformiteitscommissie een verhandeling te sturen, waarin ik mijn opvatting uiteenzette betreffende de artikelen van de belijdenis die over de kerk handelen. Ik antwoordde: met genoegen zal ik antwoorden, maar eerst moeten we even afspreken, dat het goed is, dat de correspondentie publiek mag gemaakt worden. Resultaat? Nooit meer één letter gehoord. 't Is nu 1945. En men ‘zit’ nog altijd. En toch geen positieve bijdrage willen geven? Hoe lang duurt dat probleem verdoezelend insinueeren nog? |
|