Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
55. Een nieuwe uitsprakenreeks der ‘synode’Ga naar voetnoot1.I.Pijnlijk is wel de tegenstelling tusschen de synode van Assen en die van 1942-1944. Assen had een appèlzaak te behandelen inzake dr. J.G. Geelkerken;Ga naar voetnoot2. het aanhangige vraagstuk raakte de H. Schrift. De synode sprak; ze sprak éénmaal, en het volk begreep, stemde toe, en hield zich aan de uitspraak. Zou de synode anders beslist hebben, het volk ware in opstand gekomen. In 1942-1944 evenwel liep alles anders. Eerst een reeks uitspraken, bindend verklaard. Toen een Toelichting. ‘Officieel’. Waarde? Hooger dan van een rapport. Later, het stuk kan ook wel in de kachel. Nog later: 't is heelemaal niet bindend. Daarna bevestiging der uitspraak. Plus van de binding. Praeadvies. Officieel. Rondgezonden. Verkoopbaar. Aangemerkt als gevende de argumentatie der synode. Officieel ook zoo aangemerkt tegen appellanten. Later: het kan wel in de kachel. Nog later, volstrekt niet bindend. Wèl de uitspraken bindend. Thans weer nieuwe uitspraken. Eenige tientallen tegelijk. Bovendien nog onder al die bedrijven door: interpreteerende formules, in de vrijheid der examinandi gelaten. Maar de oude formule blijft voor iedereen bindend, als 't hooge woord eruit moet. Schoonste figuur: inzake ‘Utrecht’: ge moogt het kerkrechtelijk wel zoo zeggen als Utrecht,Ga naar voetnoot3. maar niet doen. Conclusie - we herhalen - er is leervrijheid. Oók de beginselen toch van het kerkrecht, óók de principia van de kerkenordening zijn inhoud van onze leer; waarom ze dan ook in de belijdenis zijn opgenomen.Ga naar voetnoot4. Nu men in dezen mag leeren à la Utrecht, en eveneens à la synode, en deze zelf mag handelen naar believen (want zij legt immers de K.O. uit, en ‘uitleggen’ beteekent bij haar zooveel als: desnoods vierkant er tegen ingaan, ze mag trouwens ze ook veranderen op elk willekeurig punt des tijds), nu is de conclusie, dat er leervrijheid in dezen is, niet onjuist. Intusschen: we hebben onze lezers beloofd, dat we de nieuwere uitspraken zouden vermelden, en van enkele opmerkingen vergezeld doen gaan. Hier volgen ze. Allereerst: | |
[pagina 252]
| |
1. dat de met algemeene stemmen aanvaarde leeruitspraak van 1942 over het zaad des verbonds allerminst de bedoeling heeft de aangehaalde woorden uit de uitspraak van 1905 los te maken van het overige gedeelte van dit laatste besluit, hetwelk dus in zijn geheel door de synode wordt gehandhaafd;Ga naar voetnoot5.Neen, neen. Feit evenwel is, dat een kandidaat, die bezwaar maakte alleen tegen die ééne uitspraak, deswege van Christus' kansel werd afgehouden. Men kan wel zeggen: heel 1905 is bindend, maar daarmee maakt men de zaak niet goed, want het bekende détail inzake de kinderen blijft binden; men maakt wèl de zaak nog erger, want in 1905 zitten nog meer voetangels en klemmen. In betrekking tot de formule aangaande het ‘houden voor wedergeboren’ hooren we vaak de opmerking van ‘synodale’ zijde: er stond reeds in 1905 dat dit ‘houden voor’ moest geschieden volgens onze belijdenis. Derhalve, zoo besloot men dan: die uitspraak zelf heeft dus gezag van belijdenis, behóórt daartoe. Wij ontkenden dit altijd; want een confessioneele uitspraak is wat anders dan een confessionologische. Een uitspraak van iemand is wat anders dan de bewering van een ander óver het zeggen van dien iemand. Er staat in ‘1905’ ook ergens: volgens Rom. 4:25 staat het met de rechtvaardigmaking zóó. Prof. Greijdanus meende, in zijn kommentaar al lang, dat Rom. 4:25 wat anders zegt. Wie nu redeneert als de ‘synode’, die zou ook moeten zeggen: het is zóó als 1905 wil volgens de Schrift, en derhalve is de tegengestelde meening in strijd met de Schrift. Een uitspraak van de Schrift verschilt evenwel van een verklaring omtrent haar. Overigens is het opmerkelijk, dat de synode verklaart: wij ‘handhaven’ heel 1905. Maar het gaat niet om het ‘handhaven’ voor zichzelf, doch over het binden. We gaan verder: 2. dat zij nog altijd ten volle voor haar rekening neemt wat zij ter geruststelling van velen op 23 november 1943 heeft uitgesproken, en welke uitspraak over het verbond der genade naar zijn twee zijden zij nogmaals onder de aandacht van alle kerken en haar leden brengt.Die geruststelling beteekent voor ons niets. Ten eerste: van het verbond-naar-zijn-twee-zijden willen we niet weten zóó als de synode het bedoeld, en dr. J. Ridderbos het toegelicht heeft. Motiveering komt binnenkort in onze brochure Looze kalk. Ten tweede: het gaat niet om een of andere verbondstheorie. Het gaat over een zeer bepaalde formule. Die formule benadert de een van zijn verbondsleer uit, de ander van zijn sacramentsbeschouwing uit, de derde van zijn kerk-begrip uit. Wat hebben we aan die verbondstheorieën. Niets. Men kan over die theorieën spreken tot in het oneindige. Maar de kwestie is deze: moet wie die bepaalde formule weerspreekt, daarom de kerk uit, en zonder ambt zijn? En mag de synode, die dit op haar geweten heeft, een hooge borst zetten? Of moet zij niet liever zich wegschamen? We krijgen: | |
[pagina 253]
| |
3. dat in het licht van deze uitspraak de beslissing van de synode van 1942 inderdaad kan en mag bezien worden, evenals deze nadere verklaring van nov. '43 zakelijk overeenstemt met wat reeds in 1905 werd uitgesproken.Kommentaar overbodig. Een uitspraak van '42 bezien in het licht van '43? Terwijl de nadere verklaring van '43 uitgelokt is door de reactie op '42? Een reactie die door allerlei motieven werd ingegeven? Wat geven we om ‘permits’ tot het ‘bezien’ van een uitspraak in ‘licht’ zóó of zùs? We hebben met haar tekst te maken, en die bindt. Men vergeet trouwens, dat er in 1942 wel meer uitspraken gedaan zijn dan die ééne over het ‘houden voor wedergeboren’. Zou men soms bij al die uitspraken weer een licht-je moeten plaatsen, van een jaar of wat later? Vervolgens: 4. dat alleen de besluiten van de synode, zoowel in 1905 als 1942 bindende autoriteit hebben, welk gezag noch aan de Toelichting van 1942 noch aan het Praeadvies van 1943 toekomt, welke beide geschriften nimmer bedoeld zijn als toetssteen voor de zuiverheid der leer.Herhaaldelijk is van anti-synodocratische zijde aangehaald het groote aantal synodale uitspraken, waarin aan Toelichting en Praeadvies bijzondere waarde toegekend werd; het waren officieele stukken, ze werden officieel verspreid; wie tegen de synodale beslissingen inging, kreeg te hooren, dat hij dan maar de synodale argumenten in Pr. en T. moest ontzenuwen; men moest uit deze stukken aard en strekking en bedoeling der besluiten leeren kennen. Men kan nu hierboven wel zeggen, welke autoriteit bedoelde stukken niet hebben. Beter ware geweest, nog eens te vertellen, welk gezag ze wel hebben...voor de volgelingen. Nr. 5: 5. dat in de uitspraken van 1905 en 1942 op geen enkele wijze een nieuw belijdenisschrift aan de bestaande is toegevoegd, zooals in den hedendaagschen strijd ten onrechte van een vierde formulier wordt gesproken maar een nadere verklaring op grond van wat Gods Woord en de drie formulieren van eenigheid ons leeren.Deze bewering is misleidend. Men bindt aan 1905 en 1942. En de kerk mag alleen binden aan wat zij duidelijk en onbetwistbaar aan Gods Woord ontleend acht te zijn. Elk formulier, waaraan zij bindt, en waarmee de ambtelijke arbeid in elk opzicht ten volle in overeenstemming moet zijn, ontvangt daardoor metterdaad het gezag van een formulier van eenigheid. Wie het weerspreekt, al is het ook maar op een détail, die wordt immers weggezonden? Het uitsprakentotaal van 1942 is inderdaad functioneerend als vierde formulier der synodocratische eenigheid. Dat het de (òngelukkige) praetentie voert, ‘een nadere verklaring’ te zijn, doet daar niets aan af. Datzelfde geldt óók (maar dan op gelùkkige wijze) van de Dordtsche leerregels. Maar door het aannemen ervan als bindend formulier krijgt het de beteekenis van formulier van eenigheid. Hier is nr. 6: | |
[pagina 254]
| |
6. dat uit het karakter der leeruitspraken, waarin de synode met haar door Christus verleende profetische autoriteit optreedt, als vanzelf voortvloeit, dat inzonderheid de ambtsdragers aan haar gebonden zijn, zoodat een afzonderlijke, opzettelijke eisch van instemming in den regel niet noodzakelijk en zelfs overbodig is, maar dat onder bijzondere omstandigheden het stellen van zulk een speciale eisch geboden kan zijn.Profetische autoriteit...'t klinkt mooi. Helaas herkennen we haar niet in de uitspraken van '42. Let maar eens op de uitspraak aangaande de algemeene genade, die opzettelijkGa naar voetnoota. onduidelijk is, teneinde te verbergen, dat de heeren Kuyper en Hepp den strijd hadden verloren, toen ze vergeefs erop stonden, dat het begrip ‘genade’ ter aanduiding van de resten der scheppingsgaven zou worden vastgelegd met de ‘profetische autoriteit van Christus’. Terwijl er nu een zinswending kwam volgens welke een gereformeerde synode verkondigt, dat het ‘natuurlijk licht’ ‘onder ons’ (wel eens) een naam krijgt, die volgens de Dordtsche leerregels (ten spijt van dr. Hepp en zijn discipelGa naar voetnoot6. dr. PrinsGa naar voetnoot7.) de...remonstranten eraan gegeven hebben: gemeene gratie. Had men zich maar eerder onder de spanning van Christus' behalve profetische ook priesterlijke en koninklijke autoriteit getoond...Overigens: zoolang het niet herroepen is, behoort ieder ambtsdrager ginds niets te leeren dat niet ten volle in overeenstemming is met de uitspraak van '42. Dat blijft bestaan, zelfs al zou men, teneinde het verraad tegen de eerst uitgeworpenen te voltooien, zoetjes aan het officieel vragen van instemming ook laten varen, nu eenmaal het doel bereikt is, dat men zich stelde in de uitwerping van de eerst getroffenen, die men overigens tevergeefs zoo graag geïsoleerd gezien had. Of wil men nog verder de leervrijheid? verklaren?; ge moet ermee ten volle overeenstemmen, doch niet daarnaar handelen? Hierna volgt: 7. dat de synode geen enkelen bezwaarde, enkel en alleen omdat hij bezwaard is, wil uitsluiten van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen, doch dat in haar resolutie van [27 juli] 1944 ligt opgesloten, dat deze ‘uitsluiting’ alleen geldt hen, die met hun bezwaren den kerkelijken weg niet willen bewandelen.Den kerkelijken weg bewandelen, ja we kennen dat. Die weg is immers opgebroken, zooals ik aantoonde in de brochure K.C. van Spronsen, De waarheid luistert nauw.Ga naar voetnoot8. Hij ligt nòg verlaten, want de àl maar aanblijvende | |
[pagina 255]
| |
generale synode - telkens ingrijpende op het kerkelijk leven zoo vaak het haar goeddunkt - verstikt de vrije ontplooiïng van het leven der kerken, classes, particuliere synodes, nog steeds. Mijn waarschuwing, destijds, toen men het symptomatische geval-benoeming-dr. Ridderbos jr. aandorst, wordt uit de feiten meer en meer als noodzakelijk bevestigd. Trouwens, een synode, die binnen het verband alleen maar het altijd-ten-uitvoerleggen van de besluiten toelaat heeft reeds daardoor den kerkelijken weg opgebroken, omdat de kerkordening (art. 31) toelaat, dat men een tijdlang verschillende praktijk volgt binnen het verband der kerken: de eene kerk voert een besluit wel uit, de andere niet. ‘Den kerkelijken weg bewandelen’ beteekent bij de ‘synode’: conformeeren-de-facto. Leeren wat wij leeren! Verloochenen die wij verloochenen! Denk maar aan de jongste historie: ds. C. Veenhof weggezonden.Ga naar voetnoot9. Overigens zijn er gevallen van ‘bezwaarden’, die vanwege b.v. zijne hoogheid den dominee zijn thuisgelaten van de classis...omdat ze bezwaard waren. En hoe staat het met die classis Den Haag b.v.? We komen hiermee tot het meer dogmatische gedeelte van de nieuwe uitsprakenreeks. Om niet te wijdloopig te worden, bewaren we dat voor het volgend nummer. | |
II.We vervolgen onze bespreking der nieuwe synodale uitspraken. Met nr. 8 begint het dogmatische deel. Nr. 8 luidt aldus: 8. dat in de uitspraken van 1905 met nadruk is verklaard, dat het minder juist is [te leeren], dat de bediening van den doop geschiedt op grond van de z.g. veronderstelde wedergeboorte, welke leeruitspraak door de synode ten volle wordt aanvaard, zoodat ieder die haar de leer ten laste zou leggen, dat dit de grond van den kinderdoop is, haar ten onrechte beschuldigt van iets, dat zij, evenals de synode van 1905, verwerpt.De ‘synode’ aanvaardt dus ten volle, dat het genoemde gevoelen ‘minder juist’ is. Er staat niet: ‘onjuist’. Het kàn en màg dus zoo worden gesteld bij haar. Bij ons daarentegen niet. Ik voor mij houd me nog steeds aan mijn uitspraak van 1934 (dien geen enkele citatenverzamelaar van de overzijde heeft doorgegeven), dat het ‘lichtzinnig’ is, te spreken van veronderstelde wedergeboorte.Ga naar voetnoot10. De aanwijzing trouwens voor de bediening van den doop aan N.N. ligt niet in een | |
[pagina 256]
| |
onderstelde wedergeboorte, doch hierin, dat aan N.N. de beloften toekomen. Aan N.N. en zijn kinderen (Hand. 2:39). Overigens verzwijgt de ‘synode’ hier o.a. de volgende publieke feiten: 1e. dat een candidaat gemachtigd werd als haar gevoelen bekend te maken, dat de sacramenten, als zij waarlijk sacramenten zijn, ‘inwendige aanwezige genade’ verzegelen; ontbreekt deze, dan is er dus geen sacrament, ook geen doop geweest; toch wordt het een echte doop ondersteld geweest te zijn; en waarom? Omdat de ‘inwendige genade’ wordt ‘ondersteld’ aanwezig te zijn. Men kan dus zeggen, dat de ‘synode’ de onderstelling van de echtheid van den doop grondt op de onderstelling van de aanwezigheid der ‘inwendige genade’. M.a.w.: het zeggen: wij hebben heden (geen slag in de lucht gedaan, doch) den dóóp bediend aan N.N., dàt zeggen wordt gegrond op de onderstelling: we zullen hier wel een geval hebben van inwendige, aanwezige genade. Hoe men zich uit dit ‘misschien van een misschien’ op een àndere wijze naar boven werken kan, - ik zie het niet. 2e. Ook wordt verzwegen, dat bij de synodale opvatting de term ‘in Christus geheiligd’ beteekent: wedergeboren. Wordt nu aan de doopouders de vraag gesteld, of zij niet bekennen, dat de kinderen in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten van zijn gemeente behooren gedoopt te wezen, dan is toch werkelijk de onderstelde wedergeboorte grond van den doop, gelijk hier en nu bediend, geworden. Wij gelooven dus niet, dat er iemand is, die deze ‘synode’, welke ook aan elk détail van 1905-'42 de ambtsdragers bindt, valsch beschuldigt, als hij redeneert gelijk hierboven. Integendeel: de conclusie is volkomen juist. Ondanks het tegenspartelen der verlegen en zich toch maar handhavende ‘synode’. We komen tot nr. 9: 9. dat dezelfde uitspraken van 1905 zich ook uitdrukkelijk verklaard hebben tegen de preciese vaststelling van het tijdstip der wedergeboorte, toen in deze besluiten de woorden werden opgenomen, dat deze wondere weldaad Gods door den Geest ‘vóór, tijdens en na den doop’ kan geschieden, van welke nadrukkelijke verklaring deze synode niets heeft afgedaan en ook niets wil afdoen.Het is alles waar. Waar is evenwel óók, dat wie het détail van het houden voor (reeds) wedergeboren afwijst, daarom geweerd wordt. Derhalve blijft het feit staan, dat men ginds de wedergeboorte als reeds geschied moet onderstellen om te kunnen gelooven, dat er werkelijk gedoopt is. Zie maar weer hierboven: als een sacrament waarlijk sacrament is, dan verzegelt het volgens de synode inwendige aanwezige genade. Nu kan men wel met woorden spelen, doch dat is niet stichtend. Want consequentie van dit standpunt is: waar de inwendige aanwezige genade ontbreekt, daar is niet werkelijk gedoopt. Verworpenen zijn op dit standpunt nooit werkelijk gedoopt. En uitverkorenen maar voor een gedeelte, nl. zooveel zij reeds vóór den doop zijn wedergeboren. Wat natuurlijk nooit iemand met zekerheid zal weten. Zoodat nooit iemand zeker weet, of zijn kind of hij zelf werkelijk gedoopt is. Het is nogal troosteloos. Men kan nu van synodale zijde wel verzekeren: de wedergeboorte komt (bij de uitverkorenen) vóór, onder of na den ‘doop’, maar dàt is nu juist het met woorden spelen, | |
[pagina 257]
| |
zooeven door ons bedoeld en afgewezen. Want men moet op het standpunt der ‘synode’ het zóó zeggen: a) is het vóór den doop in orde gekomen met de wedergeboorte, dan was er een echte doop, dus dan was het een wedergeboorte vóór den doop; b) geschiedt de wedergeboorte onder den doop, dan was het kind niet alreede wedergeboren toen het ‘gedoopt’ werd, dan was er dus geen eigenlijke doop, want dáárvoor en daar vóór moet er wedergeboorte zijn, derhalve: het was geen doop maar schijndoop; c) komt de wedergeboorte na den z.g. ‘doop’, dan was alweer de ‘doop’ geen echte doop, omdat de genade (de ‘inwendige’) nog niet aanwezig was; derhalve: het was ook nu maar een schijndoop. Men zal dus van synodale zijde den regel: ‘de wedergeboorte kan vóór, onder of na den doop gebeuren’ moeten ‘interpreteeren’ als volgt: ‘de wedergeboorte kan gebeuren vóór den doop, en voorts ònder een schijndoop en nà een schijndoop’. Eigenlijk zal het dus voor wat den heuschen doop betreft, alleen maar gebeuren vóór den doop. Door haar geredeneer over die aanwezige genade heeft de ‘synode’ metterdaad een streep gehaald door 1905 (het slot). Maar ze denkt, dat ze er nog aan vast houdt. Ze zit in het moeras. Vermoeiend redeneeren? Zeker, maar dat is onze schuld niet. Het is de schuld der scholastiek, waaraan de synode ten prooi viel. | |
III.We gaan naar nr. 10: 10. dat zoowel de uitspraken van 1905 als die van 1942 hieraan vast houden, dat niet alle gedoopte kinderen wedergeboren zijn en de zaligheid berven, waarom ook elke beschuldiging als zou de synode dit leeren of dit bedoelen als onwaar moet worden afgewezen.Ook dit troost alleen die bezwaarden die niet nadenken. Het woord ‘gedoopt’ heeft immers ook weer dien dubbelzinnigen klank, dien we hierboven in het woord ‘doop’ beluisterden. ‘Gedoopt’ beteekent den eenen keer: werkelijk gedoopt, den volgenden keer alleen maar met water besprengd. ‘Niet alle gedoopte kinderen zijn wedergeboren’, dat beteekent in den mond der ‘synode’ dus zooveel als: ‘niet alle met water besprengde kinderen zijn wedergeboren’. Maar dat wisten we al lang. Doch de (volgens de ‘synode’) werkelijk gedoopten, die zijn volgens haar reeds wedergeboren - al weet geen mensch ooit hier op aarde ook maar één geval te noemen. Wat arm, dat zich verweren tegen ‘beschuldigingen’, die niemand met gezonde zinnen ooit uitsprak. En vooral, dat spelen met woorden. Liet men dat maar na. Dan zou het blijken: men leert hier inderdaad: de (echt) gedoopten zijn alle wedergeboren.
Nu nr. 11: 11. dat de synode de gedachte verre van zich werpt, als zou de doop bij elken doopeling de aanwezigheid van inwendige genade vaststellen, daar alleen voor de geloovigen geldt wat onze Nederlandsche geloofsbelijdenis in artikel 33 zegt: ‘want het zijn zichtbare waarteekenen en zegelen van een inwendige | |
[pagina 258]
| |
en onzienlijke zaak, door middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes’.Hier zit de kneep natuurlijk in het woord vaststellen. Er moest staan: onderstellen. Want dáár loopt het gesprek over. En nog een ander woord moest er eigenlijk staan, nl.: bezegelen. Men heeft immers aan den toenmaligen cand. H.J. Schilder officieel verklaard: àls de sacramenten waarlijk sacramenten zijn, dan verzegelen ze de inwendige aanwezige genade. Maar men ontduikt hierboven weer zijn eigen kwesties. Dat wil zeggen: men laat buiten blijven wie men op bespottelijken grond uitwierp, durft nog tegen hen hooge woorden spreken, hen ‘uitgetreden’ noemen, en zoo, tegen hen waarschuwen als tegen scheurmakers, en tegelijk gaat men schijnbewegingen uitvoeren, als hierboven gesignaleerd (niet meer praten over ‘onderstellen’, of ‘bezegelen’, maar over ‘vaststellen’, waar geen mensch het over had). Het volk is geduldig. En het vergeet gauw. Bedenkt men wat we hierboven zeiden over de dubbelzinnige uitdrukking ‘doop’ (den eenen keer: werkelijk gedoopt, den anderen: alleen-met-water-besprengd), dan moeten we het synodale gevoelen zóó omschrijven: a) bij den werkelijk gedoopte (bij wien inwendige genade aanwezig was) heeft de doop de inwendige genade verzegeld, en dus nog een beetje meer gedaan dan alleen maar haar ‘constateeren’; b) bij den anderen ‘gedoopte’, die feitelijk alleen maar met water getoucheerd was, doch niet een werkelijk sacrament ontvangen heeft, heeft wezenlijke doop eigenlijk niet eens plaats gehad. De waterhandeling, die er wèl was, die constateerde niets meer dan een versterkt aanbod. Een aanbod met te sterker ‘klem’. Als dus de ‘synode’ ons komt verzekeren: ‘niet bij elken doopeling’ stelt de doop de aanwezigheid van ‘inwendige genade’ vast, dan zouden wij antwoorden: spaar u de moeite: o.i. stelt hij bij geen enkelen doopeling die genade vast. En wat het onderstellen (van het geloof) betreft, MaresiusGa naar voetnoot11. zegt ervan, in zijn bespreking, blz. 492, van art. 33, dat de sacramenten bij volwassenen geloof onderstellen (praesupponunt).Ga naar voetnoot12. Waarvoor? Voor het effect. Een bril, aldus Maresius, werkt alleen bij zienden, niet bij blinden. Kleeren verwarmen alleen een levend lichaam, geen lijk. Zoo werkt God in de ‘zienden’, in de ‘levenden’ door middel van de sacramenten. Dat werken, waardoor teeken en beteekende zaak elkaar ontmoeten, dat wèrken dus, onderstelt geloof. Maar de bediening der sacramenten zegt niet, vaststellenderwijs, dat de ontvanger niet blind is, geen ‘lijk’ is. Aleen maar, dat hem de beloften toekomen. Ze zijn in het hoorbare woord hem gegeven, aan hem geadresseerd. De sacramenten komen nu ook aan andere zintuigen dan alleen aan het gehoor die belofte-inhouden beteekenen en verzegelen. Aan het gezicht nl. We leggen uitspraak nr. 11 dus terzijde. Maar vóór het afscheid herinneren | |
[pagina 259]
| |
we eraan: lees haar goed, dan blijkt dat de ‘synode’ tweeërlei doop leert. Nu is nr. 12 aan de beurt: 12. dat naar het oordeel der synode de doop, die bediend is aan hen, die later in ongeloof het sacrament verwerpen, nimmer als schijndoop mag worden aangemerkt, omdat de doop, op Gods souverein bevel in Christus' kerk bediend, nimmer ledig en ijdel kan zijn.Dit kan ik alleen dàn rijmen met hetgeen aan den toenmaligen cand. H.J. Schilder officieel is bekend gemaakt als het gevoelen der synode, indien ik op het woord ‘aangemerkt’ den vollen nadruk leg. Tegenover hem is gezegd: zijn het echt sacramenten, dàn verzegelen ze inwendige aanwezige genade. Daaruit moet volgen, dat in werkelijkheid een doop geen echte doop is, waar die genade ontbreekt. Maar ja, we zeiden reeds: men wéét nooit zeker, dat de inwendige genade aanwezig is. Men kan dus niet zeggen: we kunnen in het ééne geval den doop als echten doop aanmerken, in het andere geval niet. Zóó ‘verklaard’ kan men wat hier staat zoo ongeveer samenvoegen met hetgeen aan dien candidaat van destijds gezegd is. Maar dan is de redeneering wel zeer onduidelijk, en weder voorbijgaand aan het fijne punt in kwestie. Zoolang niet openlijk excuus is aangeboden voor hetgeen in de ‘procedure’-H.J. Schilder gebeurd is, en niet openlijk is gedesavoueerd wat de uit-werp-commissie heeft bestaan, houden we als ernstige menschen de ‘synode’ aan haar woorden. Ze heeft dit alles in de krant laten zetten, en heeft het af en toe over ‘volledig eerherstel’. Zoolang dit ontbreekt, nemen we aan, dat ze blijft bij haar meening. Dat overkomt anderen ook. We houden dus vol: op haar standpunt is een water-sprenging zonder ‘inwendige aanwezige genade’ metterdaad een schijndoop. - En waarom springt men nu heen over het begrip van ‘vollen en niet-vollen doop’? Dat was toch óók een heel opzettelijke en opvallende figuur in Toelichting, Praeadvies, en in de debatten, die de bezwaarschriften terzijde moesten stellen. Waar blijft de ernst? Hier is nr. 13: 13. dat in de uitspraken van 1905 en 1942 allerminst ligt opgesloten, dat elke gedoopte zichzelf voor wedergeboren mag houden, daar juist integendeel deze leerbesluiten met nadruk de noodzakelijkheid hebben uitgesproken, dat een ieder zichzelf ernstig heeft te onderzoeken of hij wel is, waarvoor de kerk hem houdt.Duidelijk is het niet. ‘Krachtens de belofte’, zoo staat er, moet ‘men’ het zaad des verbonds houden voor wedergeboren. Is dat woord ‘krachtens de belofte’ meenens, moet dan de heele kerk, op die belofte vertrouwend, de gedoopte voor wedergeboren houden, doch de gedoopte zelf niet? Moet hij die belofte dan maar naast zich neerleggen? Het moest ook gebeuren volgens onze belijdenis, naar het heette. Moet heel de kerk die belijdenis laten gelden, doch alleen de gedoopte zelf niet? Geldt de belofte ieder ander, behalve hem tot wien ze gezegd is? Waar draaien we hier toch naar toe? Zeker, we accepteeren, dat (ook) de gedoopte met dat ‘voor wedergeboren houden’ (van zichzelf) dient op te houden volgens 1905-1942, wanneer het tegendeel hem blijkt. Maar eerder | |
[pagina 260]
| |
niet. Anders zou èn belofte èn belijdenis haar kracht verliezen zoodra de orienteering van ieder voor zichzelf begint. Het afgewezen gevoelen ligt dus wel degelijk opgesloten in 1905-'42. Vervolgen we met nr. 14: 14. dat de beslissing van 1905 geen ‘compromis-formule’ genoemd mag worden in dezen zin, dat zij verschillende met elkaar strijdende deelen zou bevatten, of dat het eene kerklid zich met dit en een ander zich met dat stuk der formule kan vereenigen, zonder de geheele uitspraak te aanvaarden, doch zóó, dat de onderscheidene nuances elkaar in deze uitspraak, en dan in haar geheel, gevonden hebben, en zij dus het vredespact is dat allen bevredigde en waaraan allen zich gebonden wisten.Maar dat is al te bizar. Er zijn wel degelijk tegenstrijdigheden in 1905. B.v. houden voor reeds wedergeboren, en dit krachtens de belofte, d.w.z. krachtens Gods spreken, en toch óók zeggen: we hebben uit Gods spreken geen enkele zekerheid, of het bij de uitverkorenen gebeurt vóór, onder of na de doop. Dankbaar noteeren we intusschen, dat ook volgens deze jongste synodale redeneering in bepaalden zin toch wel 1905 compromis-formule geweest is. Als zoodanig haar ziende, konden we in vroeger jaren ook afwijzen allerlei tegen haar ingebrachte redeneering. Dat nam echter een einde, toen met ging ‘binden’. Feit blijft, dat candidaten, die tegen dat ééne onderdeel bezwaar hadden, deswege weggezonden zijn, ook al beriepen zij zich op het andere. Het détail blijft dus binden. Verder nr. 15: 15. dat op de basis van deze uitspraak beide voorstellingen mogelijk zijn, waarvan de eene meer den nadruk legt op het verbond in zijn betrekking tot de uitverkorenen en de ander op het verbond in zijn relatie tot alle kinderen der geloovigen, zonder dat een van beide betrekkingen mag losgelaten of ook maar verwaarloosd worden.Dit interesseert ons niet meer. Verbonds-beschouwingen zijn geen zaken voor de kerk. Ze zijn ook niet in geding; en voorzoover ze de bekende formule metterdaad raken, geldt dit ‘raken’ eveneens de sacraments- en de kerk-theorie. We hebben evenwel concreet te doen met een stel bindende formules van 1942. Daaraan binden we ons niet. Moesten we bij elke formule vragen naar de achtergronden, naar de theorieën, waaruit ze kunnen opkomen, wel, dan hadden we werk tot ik weet niet hoe lang. Denk maar eens aan de bindende uitspraak over dat ‘natuurlijk licht’ en de ‘algemeene genade’. Moeten we soms al de theorieën ophalen, die daar achter liggen? Dan hebben we werk voor geslachten. Laat u niet misleiden door al dat verbonds-getheoretiseer. Men heeft aan formules gebonden. Dat moet niemand laten wegdoezelen, om dan mede zich te laten wiegelen op de golven van theoretische abstracties, die met de eigenlijke formule niets of anders heel weinig te maken hebben in veel gevallen. Trouwens, wat oreert men hier over het feit, dat het verbond twee relaties heeft? Het heeft er ook duizend. De kwestie is maar: wat zegt het? wie omvat | |
[pagina 261]
| |
het? hoe ontstaat het? Volgens dr. Ridderbos (J.) ontstaat het door hartsvernieuwing. En bestaat het daarin ook.Ga naar voetnoot13. Wij vinden dat vreemd: iets bestaat in datgene, waardoor het ook ontstaat. Afgedacht daarvan: wij gelooven er geen woord van. We houden het in dezen liever met vaderen uit den reformatietijd, dan met ds. Kersten.Ga naar voetnoot14. En met dr. Ridderbos. En nu zijn we er haast. Slotnummer is: 16. dat juist op deze wijze de synode, evenals die van 1905 dit deed, de libertas prophetandi, de vrijheid van onderzoek en spreken, voorzoover die binnen het kader van de confessie mogelijk is, niet heeft losgelaten, doch tenvolle handhaaft; op de basis van haar beslissingen blijft er voor de ontwikkeling van het dogmatisch denken en het theologisch gesprek volle ruimte over, zooals dit ook het geval geweest is in den tijd na 1905.Dit is een stout stukje. Juist omdat ik niet wilde doceeren te Kampen met het zekere weten: nu kom ik in een verzwegen conflict met de bindende formules van 1905 (of van de algemeene genade en andere), juist daarom zei ik tot de kerkeraden wat ik eerst aan de synode zelf geschreven had: de bindende formules zijn deels tegenstrijdig deels onjuist. Bewijs - in den kerkelijken weg - bood ik aan. Het mocht niet...Maar als elke theoretische verhandeling gebonden blijft aan de beslissingen van 1942, dan is de libertas prophetandi meteen weg. ‘Binnen het raam der confessie’, heet het, en tegelijk: ‘op de basis van onze beslissingen’. Maar daarmee worden voor de zooveelste maal die beslissingen (inclusief de binding) voorgesteld als alleen maar handhaving-der-belijdenis. Dat is tenslotte maar weer gelukkig: het is de duidelijkste uitlating uit heel het lange stuk. Men moet dus goed onthouden: wie 1905 tegenspreekt, die handelt tegen de confessie volgens deze ‘synode’. Na 1905 is het altijd mogelijk geweest, dat men ‘1905’ tegensprak. Sedert de binding, en den eisch van ten-volle-ermee-in-overeenstemming-zijn, is het geheel anders geworden. Keer u dus vrijelijk af van het door steeds meerderen verlaten spreekgestoelte, waarop een eens zoo overmoedige ‘synode’ zoo suggestief probeert te verzekeren: u kunt bij ons terecht, u kunt ook bij ons terecht, terecht met die vrijheid-van-beweging, die dr. J. Ridderbos is als ‘het licht der oogen’. Geloof het niet. Maar onthoudt dit ééne: men houdt vol: wie het anders zegt dan onze formules van 1942, die weerspreekt de confessie. Dank u wel ‘synode’, voor deze duidelijkheid. Het moge zand uit de oogen houden van degenen, die men heeft willen lokken om niet vàn het bezwaard-zijn te komen tót het gehoorzaam-worden. Hiermee volstaan we. De andere uitspraken (inzake Utrecht) bewaren we voor een volgend nummer. |
|