Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
54. Vraag en antwoordGa naar voetnoot1.Eén van onze lezers legde me volgende vraag voor: Ondergeteekende behoort nog tot de Gereformeerde Kerken in synodaal verband. Doch ik ben ernstig bezwaard, aangezien de kerkrechtelijke houding van onze synode naar mijn bescheiden meening volkomen onjuist is. Ik kan mij dus ook niet schikken onder de door deze synode genomen besluiten, en ik heb dit reeds op verscheidene wijzen doen weten aan den kerkeraad van Amsterdam. En dus zou ik bij een onbevredigend antwoord van dien raad staan voor de daad van de vrijmaking. Doch nu rijst voor mij de moeilijkheid. Ik voel de doopkwestie geheel anders aan dan de bezwaarden. En nu ben ik bang, dat de bezwaarden in de vrijgemaakte kerken uitsluitend hun doopsbeschouwing naar voren zouden brengen, terwijl het naar mijn overtuiging in de kerken mogelijk moet zijn beide beschouwingen van den doop naast elkaar te doen voortleven, aangezien de fusie van beide gedachten alleen, de waarheid het dichtst benadert. Nu zou ik u twee dingen willen vragen. In de eerste plaats: bestaan er garanties, dat de vrijgemaakte kerken niet zullen vervallen in de fout naar de andere zijde eenzijdig te worden, en op hun beurt hun doopsbeschouwing tot de eenig juiste te proclameeren? En ten tweede: indien op eerstgenoemde vraag een negatief antwoord zou moeten volgen, hoe stelt u zich dan de houding voor van hen, die, zooals ik, wel kerkrechtelijk, doch niet dogmatisch bezwaard zijn? Tot zoover de vraag. Mijn antwoord luidde als volgt: a) Garanties geven kan ik niet. De vrijgemaakte Geref. Kerken zijn evenzeer vatbaar voor werkelijke of vermeende zonde als andere. b) Mijn persoonlijk inzicht is: wij zijn niet anders dan de wettige voortzetting der Gereformeerde Kerken (onveranderde belijdenis, gehandhaafde kerkenordening, trouw aan beide). Daarom moeten wij bij de toelating tot onze gemeenschap ieder ontvangen die in waarheid op de basis der drie formulieren van eenigheid staat. Wij verlangen bovendien geen kerk van geleerde menschen, of van logisch denkende menschen, maar van levende belijders. c) Na 1905 is herhaaldelijk openlijk er tegen gestreden (Lindeboom, M. Noordtzij, Diermanse, Bouwman, Greijdanus). Dit alles vóór 1942. Die bestrijding had recht en zin, want 1905 was pacificatieformule, geen belijdenis. Het is eenvoudig ridicuul, daaraan te binden, men denke maar eens aan de aanvechtbare confessionologische uitspraak inzake art. 20 der confessie (confessionologisch is wat anders dan confessioneel), en aan de even aanvechtbare exegetische uitspraak inzake Rom. 4:25. Men redeneert vandaag van ‘synodale’ zijde: er stond inzake de formule van het ‘houden voor wedergeboren’ dat dit zoo moest zijn ‘volgens de belijdenis’; ergo wie het anders zegt weerspreekt de belijdenis. Welja. Men moest dan ook zeggen: er stond een bewering, die men | |
[pagina 250]
| |
poneerde krachtens Rom. 4:25, ergo, wie het anders zegt weerspreekt Rom. 4:25, weerspreekt derhalve de Schrift, is dus een ketter. Waar moet het heen met dergelijke bindingsmanie? Een uitspraak van de confessie is wat anders dan een uitspraak over de confessie; zoo is ook een uitspraak van de Schrift verschillend van een uitspraak aangaande de Schrift. d) Recht om 1905 te bestrijden behoudt dus ieder in de vrijgemaakte kerken. e) Evenwel: er liggen gravamina op tafel. De ‘synode’ heeft zich daarvan afgemaakt op ‘gronden’, die onjuist zijn en na een ‘voorbereiding’, die bedroevend is. Nu kunnen de vrijgemaakte kerken één van beide doen: 1. Ze kunnen zeggen: die gravamina gingen uit van het feit, dat men ‘ginds’ verklaarde: wie zwijgt, wordt geacht zich te vinden in en te binden aan de formules van 1942. Bij ons bestaat zoo'n feit niet; ergo: we laten 1905 rustig zijn natuurlijken dood sterven, en het recht van tegenspreken, dat er al was, blijft bestaan. 2. Ze kunnen zeggen: die gravamina vorderen nog steeds een rijp antwoord; dan zal 1905 wel worden afgewezen als in strijd met de belijdenis en de Schrift. f) Maar zoodanige afwijzing beteekent allerminst, dat men tegenover de eene formule nu een andere als contra-formule gaat vaststellen. Daar zou ik zelf tegen zijn, en ik vermoed, dat de kerken er evenmin voor voelen. We hebben aan de belijdenis genoeg. g) Wie kerkrechtelijk bezwaard is in den zin waarin u het woord zult bedoelen, moet zich vrijmaken van de zonde der ‘synodes’ en zich voegen bij hen, die God hebben gediend naar zijn Woord en naar de trouw, en deswege vervolgd zijn. Landelijk. En bij u ook reeds plaatselijk.Ga naar voetnoot2. |
|