Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
37. Brieven aan een jongeren tijdgenoot, nr. 16Ga naar voetnoot1.Amice,
Als ik me niet al te zeer vergis, zag ik je verleden week op die voorlichtingsvergadering. Je weet wel - ik bedoel die bijeenkomst ter bespreking van de kwestie der vrijmaking en van wat daarmee samenhangt. Weet je nog van het vragen stellen? Ja, natuurlijk. Je herinnert je vast en zeker ook dien dominee, die met zwaar geluid zich opgaf voor de vragenstelling. Hij was, wat je noemt ‘synodaal’, d.w.z. hij had, vond hij, niets te maken met die candidaten, die door ‘zijn’ kerk verbannen waren van den preekstoel, en al die anderen, die dwarsdrijvers, zooals hij het (vóór en na de vergadering) uitdrukte. Nou dan, één vraag is me bizonder goed bijgebleven van den dominee. De ‘vrijgemaakte’ spreker - weet je nog? - had in zijn rede den staf gebroken over de synodale onderscheiding van ‘vollen’ en ‘niet-vollen’ doop, van ‘wezenlijken’ en ‘niet-wezenlijken’ doop, van sacramenten, die ‘echt sacramenten zijn’ (of die ‘echte’ sacramenten zijn) èn sacramenten, die ‘het niet echt’ (of ‘geen echte’) zijn. Hij vertelde, dat al die geleerde heeren van de synode, en de brochureschrijvers van die zijde, b.v. ds. J. DijkGa naar voetnoot2. enz. steevast beweerden: als er geen inwendige aanwezige genade is, dan is de doop geen volle doop, geen wezenlijke doop; dan is de doop niet een wezenlijk sacrament, want het sacrament is pas echt sacrament wanneer het de inwendige aanwezige genade beteekent en verzegelt.Ja, hij had het nog over een brief van dr. F.W. Grosheide, die in een mededeeling over de handelingen der synode terzake van cand. Schilder precies hetzelfde zou hebben gezegd. Niet als de meening van hemzelf slechts, doch als die der synode.Ga naar voetnoot3. Je weet 't nog wel, denk ik. En dan weet je ook nog, hoe de vraagstellende dominee den spreker op 't lijf viel met deze opmerking: Maar geachte spreker - van elders -, hoe kunt u dát nu weerspreken? Er staat toch ook in de belijdenis, dat Judas en Simon de toovenaar de waarheid van het sacrament niet ontvingen, al ontvingen ze wel het sacrament?Ga naar voetnoot4. U ziet dus | |
[pagina 210]
| |
toch zeker nù wel, dat die beide menschen niet het ware sacrament ontvingen? Niet het volle? Niet het wezenlijke?Ik wil eerlijk opbiechten, m'n waarde, dat ik onder het spreken van den dominee-vragen-steller, eventjes dacht: tja, dat zal een karwei zijn voor onzen spreker, dáár uit te komen! Het zat me zóó dwars, dat ik maar nauwelijks hoorde, wat hij antwoordde. Eén ding weet ik er nog van: hij zei zoo langs zijn neus weg, dat volgens de belijdenis er toch maar stond, dat Judas en Simon het sacrament ontvingen, en dat er volgens den dominee-vraagsteller, en volgens de synodale heeren had moeten staan: het schijn-sacrament, het niet-wezenlijke, het niet-volle sacrament. En zoo. Ik heb daar even over nagedacht, want ik vond het nogal wiedes. En toen is me onder het prakkiseeren de rest ontschoten. Maar die rest, daar heb ik nog zelf eens over nagedacht. Ik wou je een voorstel doen. Laten we eens een echt synodalen broeder gaan opzoeken. Bijv. dr. Hommes,Ga naar voetnoot5. die tegen de ‘bezwaarden’ van leer trekt in de kerkbode.Ga naar voetnoot6. Dan gaan we hem vragen: dr. Hommes, hier in Middelburg, dat altijd zoo mooi is geweest, hangen aan den wand verscheiden afbeeldingen van de abdij, den langen Jan (je weet wel: dat is die lange toren), het stadhuis, niet? Hij zal zeggen: ja jongens, kijk maar, ook ik heb ze aan den muur. Ik zie hem al weemoedig staren. Dan moet jij vragen: dominee, was die schilderij, die ets, die crayonteekening van de abdij, den langen Jan, het stadhuis, in januari 1940, een echte schilderij? Een volle ets? Een wezenlijke teekening? Ik denk, dat het antwoord bevestigend zal zijn. Dan zal ik vragen: dominee is die schilderij ook nú nog echt? die ets ook nú nog vol? die teekening ook nú nog wezenlijk? Ik denk, dat de dominee me dan zal zeggen: vriendje, je bent nou aan 't zeuren; want natuurlijk blijven die afbeeldingen echt, vol, wezenlijk, waar, want ze zijn heelemaal niet verknoeid; de schilder heeft er niets aan veranderd, de teekenaar heeft geen enkel lijntje scheefgetrokken, hoe kom jij toch aan zoo'n zotte vraag? En als hij dit aan me vraagt, zal ik hem vertellen van den synodalen vragen-stellenden-dominee uit onze vergadering-van-voorlichting. Ik zal dan dr. Hommes verzoeken mij te antwoorden, want ook hij blijkt te vinden, dat de preekstoelen van de kerkgebouwen, waarop hij mag staan, van Godswege moeten gesloten blijven, b.v. voor candidaat Schilder, die volgens dr Grosheide door de synode in strijd met de belijdenis werd bevonden. Hij scheurde niet, maar werd afgescheurd - van dr. Hommes' preekstoel, waarop de Heere let. Ik zal den vurigen synode-verdediger Hommes - of anders gaan we maar naar ds. OussorenGa naar voetnoot7. toe - vragen: Dominee, in januari 1940 was de abdij vlak bij dat schilderij, niet? En de lange Jan vlak bij die ets, is 't niet zoo? En het stadhuis vlak bij die crayonteekening, hè? Verwacht antwoord: ja. | |
[pagina 211]
| |
Dan ga ik verder met vragen. Dominee, die schilderij was dat de abdij zelf? Die ets de lange Jan zelf? Die teekening het stadhuis zelf? Verwacht antwoord: jij bent een zot, ouwe knaap. 't Stad-huis, de lange Jan, de abdij waren van steen, die afbeeldingen evenwel van linnen, papier, olie, potloodzwart. Dan ga ik verder: Dominee, was dan soms de abdij de waarheid van het (slechts afbeeldende) schilderij? En de lange Jan, was die de waarheid van die (afmalende) ets? En dat stadhuis de waarheid van de potloodteekening? Vermoedelijk antwoord: ja, natuurlijk, goeie vriend; jij moet nog een beetje doen aan aesthetica, en 'n beetje snappen van de ouwerwetsche Nederlandsche taal, die b.v. dat portret van je meisje daar in je binnenzak maar een afbeelding noemt, doch haar zelf de waarheid van het portret. En dan ga ik door: Dominee, ik had het straks over januari 1940. 't Is nu juli 1945, vlak vóór zitting nummer zóó en zóóveel (en dan nog wat) van uw synode (maar misschien kan ik dat beter weglaten). Is nu, op dit oogenblik die schilderij nog een echte schilderij, die ets nog 'n ware wets, die teekening nog 'n wezenlijke teekening? Mogelijk antwoord: mannetje, nou ga je zeuren; dat heb ik je al verteld, en ik moet heusch gaan schrijven voor de kerkbode. Dus... En dan stel ik m'n laatste vraag: Dominee, in januari 1940 was de waarheid van de schilderij, van de ets, van de teekening aanwezig bij de afbeelding zelf. De burgemeester van Middelburg ‘had’ ze, om zoo te zeggen, allebei: het beeld èn deszelfs ‘waarheid’. Vandaag, juli 1945, ‘heeft’ de burgemeester, de abdij, den langen Jan, het stadhuis niet meer. Maar nog wèl de afbeelding! En alleen die afbeelding. Niet haar ‘waarheid’! Nou zegt u, dat toch de schilderij een waar en een vol beeld gebleven is! Dat zegt u van een beeld van een abdij, die weg is, van een langen Jan, die erg bekort is, van een stadhuis, dat verwoest is. Zou u dan ook niet in de kerkbode gaan schrijven, dat uw professoren Ridderbos en Grosheide en zoo, hun leerlingen moeten beschermen tegen - henzelf? Die leerlingen, zoover ze n.l. net zoo redeneeren als u, zeggen: de waarheid van het teeken kan ontbreken, maar het blijft toch een waar teeken. Maar dr. Ridderbos en dr. Grosheide verklaren dan (als ik den synodalen vraagsteller-dominee bij ons goed begrijp): er uit jij, je mag niet preeken vanwege den Koning der kerk. En ik dacht eigenlijk, dominee, dat die candidaten nèt zoo denken over Gods schilderijen (de sacramenten zijn immers teekeningen?) als u over die menschen-schilderijen. En dan moeten we bovendien nog hieraan denken ook: die lange Jan, die abdij, dat stadhuis, ze zijn weg. Maar de schatten van den doop, en de Christus, die de waarheid van het sacrament is, die zijn heelemaal niet weg; die blijven, onverschillig of men ze aanneemt, of niet. Hoe zit het nu? Hoe op die vraag het antwoord zal uitvallen, weet ik niet. Maar ik reken toch op een vriendelijk afscheid: dag vriend, dag vriend, wil je nog een souvenir meenemen; hier heb je een gratis exemplaar van mijn jongste preek over de volledige capitulatie van den menschelijken geest. Dag hoor. | |
[pagina 212]
| |
En als we dan op straat staan, dan zoeken wij in Middelburg een synodalen notaris op, die zal daar wel wezen, denk ik. Bij dominee Hommes praatten we over een beeld en deszelfs ‘waarheid’. Bij den notaris gaan we dan spreken over een zegel en deszelfs ‘waarheid’. We werken met verandering van wat te wijzigen is, precies hetzelfde vragenlijstje weer af. En als dan óók de notaris zegt, dat een zegel op een testament een echt en vol zegel blijft, ook al wil de bij testament aangewezen erfgenaam geen rooien duit van de ‘waarheid’ van het zegel accepteeren, nou dàn gaan we samen, dacht ik zoo, naar onzen vragenstellenden synodalen dominee toe; we vertellen hem van het interview met dominee en notaris, en vragen hem, of hij niet z'n preekstoel - die eigenlijk heelemaal niet van hèm is, maar van de gemeente, en dus van Christus - niet moet vrij-maken. Vrijmaken van hemzelf, n.l. als-synodaal-geïsoleerden-dominee. Vrijmaken voor de dwaselijk erat gehouden professoren, dominees, candidaten, n.l. als met hem kerkelijk-te-associeeren preekstoelgenooten. Misschien blijft de dominee zijn pijpje rooken, z'n tuintje harken en verder niks doen, zóó, als de ouwe Sikkel het type eens, nijdig genoeg, maar toch profetisch beschreef. Maar zeg, hoe 't ook afloopt, vind jij dat synodale gepraat over de teekenen en zegelen, die sacramenten heeten, niet, nou ja, onkundig? En daarom 'n ramp? Zal 't nageslacht niet zijn hoofd schudden over zóóveel onkunde; en haast? Verwacht antwoord: een nieuwen professor in Kampen; die precies naspreekt, wat onze dr. Hommes eigenlijk tegenspreekt. En die den naam Schilder - professor èn candidaat - nog verder uitwischt vanwege den althans kerkelijken steun van dr. N.J. Hommes en zoo. Een abdij is maar een abdij, zal hij zeggen. Maar een kerk-groep is een kerkgroep, vooral als de theologische faculteit ze helpt vormen. De literarische, met professor WilleGa naar voetnoot8. en zoo, die over het begrip ‘de waarheid’ de kerkgroep rondom de theol. faculteit had kunnen instrueeren, nou ja, da's weer heel wat anders, niet? Met vrijgemaakten groet intusschen, je commilito
Adolphus Venator. |
|