Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
34. ‘Zich onttrekken?’Ga naar voetnoot1.Even een ‘persoonlijk’ feitje, dat evenwel algemeene beteekenis heeft. Sedert de bevrijding van Kampen woon ik weer in de stad. Dat wil dus zeggen: ik woon er reeds enkele maanden lang. Gedurende al die maanden liet de raad der synodaal-verleide groep niets van zich hooren. Ook vóór dien tijd - d.w.z. in de maanden daarvoor - heeft mijn gezin niets van dien raad ondervonden. Geen woord, geen troost - stel, dàt men meende, dien te moeten brengen...geen vermaan, ook niet toen één der kinderen zich voorbereidde voor de openbare geloofsbelijdenis bij den door ds. Lindeboom voorgezeten kerkeraad.Ga naar voetnoot2. Maar opeens valt er vrijdag 20 juli een briefje in de bus. Afzender: ‘De raad van de Gereformeerde Kerk van Kampen’, voorzitter ds. Impeta. Of ik huisbezoek wilde ontvangen, binnen een week. Ik antwoordde beleefdheidshalve binnen het kwartier, dat ik over enkele oogenblikken op reis moest, dat ik niet zou terugkomen vóór zaterdag 28 juli, dat ik echter den daarop volgenden dag op uitnoodiging mede van mijn werkelijke wijkouderlingen, alsdan hoopte voor te gaan in den dienst des Woords te Kampen, en dat ik dus mijn wijkouderlingen dan wel zou ontmoeten. We konden dan met de wijkouderlingen wel een afspraak maken. Bij thuiskomst op dien zaterdag lag een brief op me te wachten - reeds enkele dagen oud - weer van den raad van de Gereformeerde Kerk. Dat ik had geantwoord aan de afzenders privé, dat ik dus den raad van de Gereformeerde Kerk niet erkende, en dat men zou afkondigen van den kansel, dat ik me had onttrokken aan opzicht en tucht van den raad van de Gereformeerde Kerk van Kampen. Groote droefheid overigens, en diepe smart. Direct, d.w.z. vóór den zondag, heb ik aan beide onderteekenaars geantwoord, dat ik me nooit onttrokken had aan opzicht en tucht van den raad van de Gereformeerde Kerk van Kampen, dat ik integendeel, toen een daartoe naar de kerkenordening volkomen onbevoegde instantie op het leven van den kerkeraad inbreuk had gemaakt (de z.g. ‘synode’ met haar z.g. schorsing van ds. Lindeboom c.s.) me stipt had gehouden aan de afspraken, d.w.z. de kerkenorde, en dus den kerkeraad trouw gebleven was. Dat ik dus aan de onderteekenaars verbood, een afkondiging als aangekondigd te doen van den openbaren kansel, omdat ze een onwaarheid bevatte, en, door de omschrijving van mijn daad-van-trouw-aan-den-kerkeraad àls: een zich-onttrekken-aan-den-kerkeraad, het karakter van laster vertoonde. Natuurlijk heeft men den volgenden dag - zonder zijn eigen kerkeraadsvergadering af te wachten - de afkondiging toch gedaan. Wat ik verwacht had. Ziedaar de groote droefheid...Maanden lang niets uitrichten, en dan ineens, | |
[pagina 200]
| |
vlak vóór de nieuwe zitting der ‘synode’ op korten termijn zich tegen een afwezige in postuur zetten. Tegelijkertijd ontving prof. Greijdanus zoo'n briefje. Heeft men voor de ‘synode’ zoo'n briefje noodig? Men kan er alles mee doen. Maar raadselen blijven er heel wat. Ik werd 20 juli door ds. Impeta c.s. officieel nog erkend als ‘belijdend lid van de Gereformeerde Kerk van Kampen’. Wie zóó oordeelt, moet niet, wetende, dat ik pas op zaterdag 28 juli thuis kom, vóór dien tijd verklaren: met groote droefheid constateeren we, dat u zich onttrokken hebt, en dan haast-je-rep-je meteen maar afkondigen, nog vóórdat zijn eigen kerkeraad heeft kunnen vergaderen, en nadat er, welgeteld, één briefje is ontvangen van den gegadigde. Ik memoreer dit even om drieërlei. Men wekt onder het volk suggesties, dat men zoo graag den vrede wil. En men is altijd ‘zeer bedroefd’. Ziehier, wat er van die droefheid aan is. Voorts: men zou in augustus prof. Greijdanus moeten afzetten. Nu kàn men zeggen: hij heeft zich onttrokken aan de kerk, derhalve: we behoeven tot dit ‘godvruchtige’ werk niet meer voort te varen.Ga naar voetnoot3. Tenslotte: men durft, hoewel aan de kwestie van den Kamper kerkeraad heel het kerkrecht vast zit, toch in sneltreintempo beslissen: ondanks de pertinente verklaring van het tegendeel van de zijde van den gegadigde, kondigen we toch af: hij onttrok zich. En zoo nog verder pogen de bezwaarden te isoleeren van hun medebroeders, dezelfde bezwaarden, die men tegelijk nog inviteert, om de zaak van het kerkrecht in discussie te nemen. Men ziet hier, hoeveel discussie men wil. Geen moment denkt men er aan. Als 't maar te pas komt is ook de schijn van in beraad houden prijs gegeven. Het vreemde is, dat men in Kampen voor twee hoogleeraren en misschien nog een ander zoo'n officieel briefje schrijft en zoo'n afkondiging doet. Maar de duizenden, die te Kampen precies zoo trouw bleven aan den wettigen kerkeraad als ik, die worden niet afgekondigd. De chaos, en het gewirwar. |
|