Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
30. Brieven aan een jongeren tijdgenoot, nr. 15. Mejuffrouw Parmentier aan het woordGa naar voetnoot1.Amice,
Ik moest misschien dezen keer niet aan jou, doch aan je verloofde, je zuster, je vriendin schrijven. Want we zullen ditmaal eens samen gaan luisteren naar een woord, dat mejuffrouw ParmentierGa naar voetnoot2. heeft gericht tot de ‘bondsvriendinnen’, de leden dus van de meisjesvereenigingen. Die van Bouwen en Bewaren.Ga naar voetnoot3. Maar we kunnen toch wel ‘entre nous’ blijven. De meisjes gaan den jongens ter harte. En het profijt van génen is meestal ook dat van dézen. Hetzelfde geldt van zijn tegendeel. Juffrouw Parmentier heeft zich, dunkt me, eenigszins gunstig onderscheiden van haar mannelijken collega in de functie der bekleeding van een bondspraesidium. Je kent ds. H. VogelGa naar voetnoot4. van Enschede? In Gereformeerd Jeugdleven van 1 juli j.l. verklaart hij pijnlijk getroffen te zijn door het feit, dat dr. K. Dijk, voorzitter der jongelingsvereenigingen, in zijn toenmaals jongsten brief aan de bondsvrienden, ‘met geen woord rept over de vreeselijke dingen, die in het kerkelijke leven hebben plaats gevonden’. Het verschijnsel is misschien niet zoo heel opvallend. Van een profetische houding zien we bij de synodeleiders met hun permanente verdoezeling der kardinale feiten zoo goed als niets. Andries uit Rooie Rob van Walter ScottGa naar voetnoot5. verklaart: ‘mond gehouden geeft gekwijl’; maar dat was dan ook maar Andries. Intusschen is daar mejuffrouw Parmentier. Het spijt me, amice, tegen haar in 't krijt te moeten treden. Want grif moet erkend worden, dat de onder haar praesidium staande meisjesbond zich ten aanzien van het partijdig drijven van | |
[pagina 187]
| |
de groep Kuyper-Hepp met haar paladijnen in of buiten Kampen, welk drijven in 1936 officieel om den hoek kwam kijken (officieus was het allang bezig achter de schermen) steeds gunstig heeft onderscheiden van den jongelingsbond. Niet dat 't aan de jongens lag. Het was een kwestie van de leiding. Maar ten slotte moet ieder wel kiezen. De synodale handelingen van binding en zoo, van uitwerping en afzetterij, dwingen daar wel toe. De voorzitter der jongelingen heeft nu eenmaal zich geassocieerd met de drijvers van 1936, en na lang aarzelen - hij aarzelt heel vaak - tenslotte zich met een machts-greep gekeerd tegen het toen weerlooze object van hun uitstootingswil, het object, welks argumenten ze niet aankonden. Nu zal de keus dus allereerst kerkelijk moeten geschieden. In de kerk zweren wij onze dure eeden, is't niet waar? Daar bekennen wij voor God en zijn heilige gemeente: hier moeten we zijn, en daar niet. En zulks om zeer gewichtige oorzaken. Ge zult van mij, Adolphus Venator, wel niet verwachten, dat ik elke samenwerking van menschen van onderscheiden kerkformatie afwijs. Wie dàt zou doen, zou eenvoudig ‘uit de wereld moeten gaan’ (1 Cor. 5:10) en zeker niet, zooals ik, in De Reformatie schrijven; het blad heeft getoond, zulke enormiteiten niet te willen. Wie - nog wel in een stad als Corinthe - alle verkeer met andersdenkenden (en -handelenden) zou willen afbreken, die zou - aldus zegt Godet in een Duitsche vertaling van zijn commentaar op 1 Cor. 5:10Ga naar voetnoot6. - zich tot een Einsiedlerleben hebben moeten veroordeelen. Zoo ongeveer als de stylieten uit ouden tijd: ze zaten op een paal hoog in de lucht, en daalden niet af naar het gedoetje daar beneden. Alleen maar - er zijn grenzen, zooals 1 Cor. 5:10 dan ook zelf aangeeft. En de Schrift overal. En ditmaal hebben we het samen over het jeugdwerk. Over het samenbrengen en samengaan van onze jeugd in de jeugdbonden. In die bonden nu moeten wij staan op positieve vorming en voorlichting van onze eigen jongens en meisjes voor wat wijlen ds. J.E. VonkenbergGa naar voetnoot7. eens genoemd heeft: K.S.M. Die drie letters beteekenen: kerk, staat, maatschappij. Voor kerk: - maar hoe zouden wij dan kunnen samenwerken met de synodocraten, zoolang zij in hun zonden blijven? Zij zullen toch niet willen beweren, dat hùn bond niet meer de jongelui vormt van hun ‘kerk’. Doch wij ontzeggen hùn ‘kerk’ den naam en de eere van de voortzetting der oude kerk te wezen. En hun leerbegrip van een ‘kerk als organisme’ tegenover dat van ‘kerk als instituut’ wijzen wij af. De kerk komt organisch tot haar institueering; dat institueeren zit er nu eenmaal in. Het zit de kerk in het bloed. Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. De kuyperiaansche kunstgrepen met die begrippen van ‘kerk als organisme’ en ‘kerk als instituut’ verwerpen wij; want Kuyper (A.) en in zijn voetspoor straks des te feller zijn thans een stylieten-tong tegen ons uitstekende | |
[pagina 188]
| |
epigonen hebben deze principieele fout begaan, dat zij - tot in hun zoogenaamde ‘interpretatie’ (!) van de belijdenis - de handelingen van de kerk als organisme aan een ander subject toeschreven dan aan die van de kerk als instituut. Precies in diezelfde denkfout verviel ook de filosofie van de wetsidee, zooals die b.v. verdedigd werd door ds. Spier.Ga naar voetnoot8. Daar viel onder de ‘kerk als organisme’ ook de christelijke staat, de christelijke maatschappij en zoo voort. Ook daar was dus het handelend subject, dat ‘kerk’ (als organisme) heette, een ander dan dat van de kerk als instituut. Maar wij houden ons liever aan den gezonden regel, dat, onverschillig hoe men de kerk ook verder omschrijft, de kerk als dit, of de kerk als dat, de kerk zùs of de kerk zóó, in al die nadere omschrijvingen het subject ‘de kerk’ hetzelfde moet wezen. En als wij dus onze jonge menschen des zondagsmorgens en des zondagsmiddags oproepen tot de kerk, de van zondige leeringen en besluiten vrijgemaakte kerk, wij hen ook des zondagsavonds of ‘in de week’ op hun jeugdsamenkomsten willen vormen voor deze, onze vrijgemaakte kerken. De ‘K’ van Vonkenberg ligt ons na aan het hart. Precies zoo staat het met de ‘S’ en met de ‘M’ van Vonkenberg. Er is voor die beide zeer veel te doen. Positief. Breed. Maar daarvoor is beginsel-studie noodig. En die beginsel-studie is niet uiteen te rukken, als zouden de beginselen voor de kerk weer een apart hokje beslaan, heelemaal los staande van het andere beginselenhokje voor staat en maatschappij. Je moet maar eens zien, hoe gemakkelijk vele voorgangers van vóór den oorlog de beginselstudie van subject nà den oorlog cadeau doen. Ons blad schreef er in de laatste nummers uitvoerig over. Welnu, wij voelen ons temidden van die acute revolutie in antirevolutionaire kringen alleen thuis bij ons zelf. Er staat te veel op het spel voor K.S.M., dan dat we onze jeugd zouden overlaten aan een andere leiding dan de onze. Den principieelen strijd hebben wij volgehouden in de kerk en ook in ander opzicht. Diegenen, die den toon aangeven in de oude jeugdbonden - wij zonderen graag enkele personen uit, doch nemen de groep als meerderheidsvormende instantie - hebben den principieelen strijd in de kerk verloren, want ze hebben, nog wel in een heel verraderlijken aanval op wie door de Duitschers was gehandicapt, zich slecht gedragen tegen personen, die wij blijven erkennen als broeders in Christus, en ook tegen de Schrift, de belijdenis, en de kerkenorde en de leer. En hun naaste vrienden van vóór den oorlog zien we veelal uitglijden of stille, stille zijn op het gebied óók van staat en maatschappij. En kijk, nu heeft mejuffrouw Parmentier onzen oproep, gericht tot de jeugd der vrijgemaakte Geref. Kerken, om te komen tot een eigen bond een grooten misstap genoemd, die ‘veel ellende kan brengen’.Ga naar voetnoot9. Maar dat is niet waar. Hij kan veel bestaande ellende blootleggen. Dat wil de Heere ook (zondag 2-4). Maar ellende bloot-leggen is niet: ellende brengen. Integendeel: het is het begin der saneering. Mejuffrouw Parmentier is kerkelijk niet vrijgemaakt. Zij moet en wil dus geacht worden in te stemmen met de besluiten van haar ‘synode’. Zij | |
[pagina 189]
| |
mag misschien ‘bezwaard’ zijn. Maar wij vragen geen bezwaardheid, doch gehoorzaamheid. Positief. Die ligt alleen in het houden van de afspraak van artikel 31 K.O., dat we n.l. besluiten welke, naar bewezen werd, ingaan tegen Schrift en kerkenordening, niet voor vast en bondig houden, m.a.w., dat we ze niet uitvoeren. Maar ook mejuffrouw Parmentier leeft nog onder de vigueur dezer besluiten. Reeds uit dien hoofde is de afstand tusschen haar en de jeugd der vrijgemaakte kerken te groot voor een wezenlijke samenwerking, waarbij aan haar een paedagogische rol zou worden toebedeeld ten aanzien van ònze jeugd. Trouwens, al was onze sympathieke praesidente zelf wèl vrij van onbijbelsche en kerkrechtelijk valsche besluiten der synodocraten, wat zou ons dat baten in liet raam van den jeugdbond, dien zij tot nu toe dient? Dat dr. K. Dijk allerlei moeite doet, om de jeugd der vrijgemaakte kerken onder zijn beslag te houden, verstaan we: het ligt heelemaal in het kader van zijn, en zijner medewerkers in het uitwerpen van ongewenschte collega's permanente tactiek: de bezwaarden, respectievelijk vrijgemaakten, zooveel mogelijk los te maken van hun naaste voorgangers; deze laatsten zooveel te isoleeren, en intusschen zoo lang het gaat, het fijne puntje in de uitwerpings-affaire te verdoezelen. Maar wij vertrouwen onze jeugd hem en den zijnen niet meer toe. Wij zien ze alleen maar veilig bij ons zelf. Wij hebben niet voor niets gestreden, en de smaadheid, het verraad, de acute totale ‘berooiïng der goederen’ verdragen. Wij kunnen ook niet genoegen nemen met een bond, die over de punten in geschil zwijgt. Wij hebben onze jeugd niet bij het doopvont gebracht om er onkundigen, onmondigen van te maken. Wij willen haar noch met de kerkrechtelijke ketterijen van de heeren Nauta, Den Hartogh, Kuyper, Dijk, Ridderbos, noch met in dezen blanco papieren zien ‘gevoed’. Wij willen haar weer Christus' recht in zijn huis prediken, haar weer de goede orde in de kerk leeren, haar weer doen zien, voor welke beginselen De Cock, Kuyper, Rutgers hebben gevochten. Dacht mejuffrouw Parmentier, dat wij de Afscheiding en de Doleantie nog langer kunnen laten doceeren door deze heeren, die de grondbeginselen van die beide aangaande het recht der kerken met voeten traden? Zou onze meisjesbondpraesidente gelooven, dat wij onze jeugd uitleveren aan degenen, die òns de kerk uitwerpen, ons van ons ambt berooven, ons met dwaze officieele èn officieuze synodebriefjes belasteren, in Amerika ons zwart maken,Ga naar voetnoot10. ons door het slijk sleuren, omdat we hun onbekookte formuletjes van 1942-'44 niet als bindend accepteeren, iets, wat geen enkele kerk van gereformeerde origine ooit in haar hoofd gehaald heeft? Of denkt zij, dat synodale scheuringen een bagatel zijn? Wij willen thetisch en anti-thetisch onze jeugd zelf voorlichten en geven den brui aan een vereenigingsleven, dat door een al verder gaand grootste-gemeene-deeler-leersysteem het gebinte ook van ons eigen leven nog sneller wil, althans zal doen vermolmen. Juffrouw Parmentier wil de bond zelf laten beslissen, wat ze willen doen met de binding! Ze wil niet graag, dat wij op het bondswerk ingrijpen. Maar dat is onze bedoeling ook heelemaal niet; wij zijn werkelijk niet van plan, met dr. K. Dijk nog langer te handelen direct of indirect. Wij willen alleen maar niet, dat | |
[pagina 190]
| |
een bond, die geleid wordt door een aantal mannen, dat in Nederland een groote ramp ontketend heeft, tusschen ons en onze jeugd in gaat staan, zeggende: trek u toch geen van deze dingen aan. Want dàt maakt de ramp nog grooter. Als de synodocraten des zondags God danken voor het huns inziens Godverheerlijkende, doch naar onze overtuiging verschrikkelijke werk van dr. K. Dijk c.s., dan moet trouwens niemand hun ook maar in verzoeking brengen, om des maandags te suggereeren: dat werk was geen dankstof, geen bevrijding, geen evangelische verlossing: het raakt althans onze opvoeding niet...Laat dr. Dijk maar verder gaan, en laat zijn ‘synode’ maar iemand opzoeken, die zich leent voor het wegens de voorgeschiedenis zulk onsmakelijke werk van het bezetten van den langs verraderlijken weg aan prof. Schilder ontnomen stoel. Hij ga zijn gang, maar blijve dan ook af van onze gedoopte kinderen. En mejuffrouw Parmentier, die aan dr. K. Dijk's kerkelijke manipulaties part noch deel heeft, vergete niet, dat wij geen bond kunnen gebruiken, die uit een zekeren angst officieel zwijgt over de zeer serieuze zaken, waarover men ginds den naam des Heeren aanroept. Wil men ginds zich in duizend bochten wringen? Maar wij willen het niet; we zijn wàt dankbaar, dat we in de vrijgemaakte kerken eindelijk eens kunnen ademhalen in gezonde lucht, zonder dat van God gehate diplomatieke gescharrel achter elkaars rug om. Mejuffrouw Parmentier denkt werkelijk, dat de zaak met tolerantie van tweeërlei weg tot de verbondsbescherming te redden is. Ze schrijft: ‘Wanneer er meisjes op de vereeniging zijn van beide kerken en men wil de verbondsbeschouwing van twee kanten bespreken, doet dit dan.’ Maar dat recept helpt ons niet. Primo vergeet de praesidente, dat er tientallen dominees-ijveraars zijn, die b.v. in schoolbesturen zeggen, die en die (vrijgemaakte) is niet te gebruiken, want hij is niet gereformeerd. Secundo bedenkt zij niet, dat soms in b.v. vrouwenvereenigingen het bespreken van doodeenvoudige kwesties, die met het (volgens den Voorburgschen dominee RidderbosGa naar voetnoot11. thans alléén legitieme) synodale gevoelen wel eens eenige argumenteerende confrontatie zouden kunnen uitlokken, afgewimpeld wordt bij voorbaat. Tertio ontgaat het haar, dat het niet loopt over een of andere verbondsbeschouwing, doch over concrete kerkgeschiedenis; wij gunnen den heeren Dijk c.s. het genoegen niet, de oogen van onze jeugd bij voorbaat te sluiten (door stilzwijgen en toezien) voor een kapittel uit de kerkhistorie, waaraan hij zelf met zijn synodale journalistenpen een levendig aandeel genomen heeft in het redigeeren van valsche voorstellingen gevende synodalen stukjes (men moet bij wijze van proef maar eens lezen de brochure K.C. van Spronsen: De waarheid luistert nauw). Quarto ziet mejuffrouw Parmentier over het hoofd, dat de bekende formule, waaraan men ginds allen gebonden heeft, in de camoufleerende brochures der synodocraten wel doorgaans ‘benaderd’ wordt van den kant uwer verbondstheorie; doch in de quasi-procedure kand. H.J. Schilder van de zijde der sacraments-leer; en in de opstelling van een nieuw zand-in-de-oogen-formuletje te ZwolleGa naar voetnoot12. uit den hoek van het kerk-begrip ‘benaderd’ is. Laat men niet meenen, dat we onze jonge | |
[pagina 191]
| |
menschen denken op te voeden, door ze heel deftig te laten oreeren over verbonds- èn over sacraments-, èn over kerk-leer, teneinde onder al die theorie-tjes het fijne puntje van de noodzaak der vrijmaking hunner kerk te laten begraven en vergeten ten faveure van de heeren Dijk, Impeta, en wie er nog meer zijn. Mejuffrouw Parmentier denkt er te zijn, als hun bond zich maar niet uitspreekt pro of contra de bekende formule. Zij beroept zich erop, dat in de aanvankelijke ‘verklaring van gevoelen’Ga naar voetnoot13. gezegd is: wij willen ieder vrijheid laten. Maar zij weet niet, dat onder het drijven der synodalen professorenclub dit - vrijheid laten nu juist verboden is? En dat toen de ‘tucht’ gekomen is? En zou zij willen, dat onze jeugd wèl over de Scheiding en wèl over de Doleantie, doch nièt over de reeds thans ondanks alle oorlogsnarigheid veel krachtiger gebleken Vrijmaking op haar eigen vereenigingen mocht worden voorgelicht? Wij verscheuren niet; doch dat deden de naaste vrienden in de jeugdleiding van mejuffrouw Parmentier. Wij verscheuren ook de bonden niet. Laat men samenkomen, zoo vaak men wil, en maar weer druk applaudiseeren boven het grafgesteente, waaronder ook dr. Dijk met de allerschoonste sprake begraven heeft Lindeboom, en Helenius de Cock, en Maarten Noordtzij, en ook den levenden Abraham Kuyper, en Rutgers, en heeft hij ook gemeend, een kuyperiaansch scholastiek vosje persé te moeten redden voor den kerkelijken wijngaard. Men applaudiseere zoo hard men wil. Wij zeggen alleen maar tot de jeugd der uitgebannenen: komt weer thuis, jongens en meisjes, en aanschouwt wat groote werken God onder u gedaan heeft in de vrijmaking Zijner kerk. Heusch, we hebben met mejuffrouw Parmentier te doen, anders dan met den synodalen propagandist dr. K. Dijk, die tevoren heeft geweten, wien hij prijs gaf, die het verlies van kerken en dominees tevoren heeft opgenomen in zijn calculatie. Maar wij kunnen het ook niet helpen, dat haar naaste bondsvrienden in oorlogstijd de kerk verwoest, hun eer verspeeld, en dan nog onder alles den naam des Heeren aangeroepen hebben. Wij hebben medelijden met het gesjacher, dat b.v. tot uiting komt in volgend pamfletje:
Nederlandschen Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag - Afd. Overijssel Zwolle, 20 juni 1945 Lijsterbesstraat 33 Waarde bondsvrienden, | |
[pagina 192]
| |
De grondslag van onze vereenigingen, zooals die in de circulaire van 15 mei j.l. - waaronder te goeder trouw, ten onrechte de naam van G.J.H. Harsevoort werd geplaatst - werd aangeduid, heeft aanleiding gegeven tot het stellen van onderscheidene vragen. En we leggen naast dit schoone papierken nog eens de welverzekerde applauswoorden van de heeren Dijk en Impeta, overgenomen in Persschouw van ons nummer van 13 juli j.l.Ga naar voetnoot14. Maar we geven onder dit alles de verzekering, dat het geen zier helpt, of men, om toch maar de hand van dr. Dijk en zijn leidradencommissies op den schouder van onze gedoopte kinderen (juist in de beslissende jaren) te kunnen blijven leggen, zijn zeer armoedige toevlucht neemt tot den nu ineens bepleiten maatregel van het voorloopig of definitief schrappen van het kerkelijk toezicht, teneinde af te zijn van de moeilijkheid. Kom, kom, eerst riep men zelfs om jeugdouderlingen? en daarna smeekte men om meer kerkelijk toezicht? En nu ineens gaat men opzij zetten, die kerkeraden, om onze jeugd maar te kunnen beïnvloeden. Wij dènken er niet aan, onze jeugd van haar kerkeraden los te maken. We kennen de methode: schijnbaar opzij gaan, tot op zekere hoogte met ons rekenen, doch intusschen ons opnemen in een vergaderingsapparaat, waarin we toch ingekapseld blijven. En ingesponnen. En ingemaakt. Liefdeloosheid in den kerkelijken strijd, klaagt mejuffrouw Parmentier. We weerspreken het niet. Doch zij zegge dat tot de uitwerpers, niet tot de uitgeworpenen. Die hebben er geen moment aan gedacht, ook maar één mannetje van hun kerkelijke opponenten uit de kerk te stooten, nog wel in oorlogstijd, als het slachtoffer niet meepraten kon. En als mejuffrouw Parmentier uitroept: ‘de jeugd moet haar roeping verstaan; zich niet onverschillig houden tegenover de groote zorgen die ons drukken; zij moet volharden in het gebed’, dan zeggen wij: juist, precies. En daarom willen we hebben, dat zij positief weten, wat onze kerkzorgen waren anno 1944. En met ons mee worstelen. En als mejuffrouw Parmentier verklaart, dat de jeugd dan ‘de kracht’ kan ontvangen om dat te doen wat de ouderen niet hebben gedaan, ‘één te blijven in het onderzoeken van Gods Woord’, dan zeggen wij: vraag het maar aan dr. | |
[pagina 193]
| |
V. Hepp, of men Gods Woord biblicistisch onderzoeken kan, d.w.z. zonder inrekening-brenging der confessioneele bindingen. Hij zal antwoorden: neen; ik schreef er immers een brochure over!Ga naar voetnoot15. Laat dan ook onze praesidente niet den waan voeden, als stonden onze jongelui voor den bijbel, en daarvoor alleen. Wij leggen heel wat daarnaast: leidraden etc. En dat mag ook niet anders. Maar die lei-draden, daar zit hem de kneep. Ook als zij ‘tactisch’ (!) doodzwijgen, wat ons zoo na aan het hart ligt. Het is trouwens een tikje gevaarlijk, de jeugd onder de suggestie van algemeen gehouden klachten over ‘de ouderen’ op te roepen, hen allemaal te corrigeeren. Er komt ook op die manier geen steek van terecht. Onder die ouderen heeft in de kardinale punten de één Gods wil gedaan, de ander niet. En de vraag: wie wèl, en wie niet? die vraag willen wij blijven stellen, wij met onze kinderen, omdat onze verantwoordelijkheid zoo groot is. De vraag, èn het eigen antwoord. Met besten groet, amice, en goede wenschen voor de reeds begonnen formatie van een eigen bond, blijf ik, als steeds, t.t.,
Adolphus Venator. |
|