Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
10. SchijnbestrijdingGa naar voetnoot1.Een niet aangeduide schrijver in het synodaal-gebonden orgaan Mededeelingen van Haren, 17 maart 1945, heeft ook mij betrokken in zijn polemiek. Vroeger, toen het nog tijd was om de scheuring te voorkomen, genoot ik de eer der aandacht van de thans als persredacteuren optredende heeren niet. Hoewel ik het toen was, die 13 dec. '43 aan de ‘synode’ adviseerde: schort toch heel die zaak op tot iedereen weer behoorlijk meepraten kan, en desgewenscht wil ik in dien tusschentijd dan wel in alle talen er over zwijgen, de kerkelijke weg natuurlijk voorbehouden. Thans zucht de synodale redacteur: ‘we hadden in de kerk op de quaesties door moeten praten’. Thans, nu eindelijk de menschen wakker worden, ook in Haren. Intusschen, al geniet ik wat laat de attentie der redacteuren, het zou toch op zichzelf verblijdend zijn, als de heeren haar thans met vrucht gaven. Helaas merk ik daar niet veel van. De onbekende schrijver eindigt met de nog al opium-houdende opmerking: ‘Volgens prof. Schilder hebben de beste gereformeerden de meening van de bezwaarden verworpen.’ Natuurlijk is dat onzin. De meening der bezwaarden is kortweg deze: ‘Het is onschriftuurlijk de menschen te binden aan uitspraken, waarvan niet te bewijzen is, dat ze inhoud zijn van Gods Woord.’ Tot die uitspraken rekenen zij minstens ééne van 1942, die ook in 1905 staat, en reken ik zelf andere van 1905; enkele ervan noem ik niet zoozeer confessioneele als wel confessionalistische blunders. Of exegetische waagstukken. En nu is het groote dwaasheid te beweren, dat prof. Schilder van deze meening der bezwaarden zou verklaren: zij is verworpen door de oude gereformeerden. De onbekende schrijver zal niet één ‘citaat’ van mij kunnen vinden, dat in deze richting wijst. Ja maar, ja maar, zal hij zeggen: ik bedoel ook wat anders. Ik bedoel die meening der bezwaarden, die ik in de voorafgaande regelen nader omschreven heb. Jawel, dat begrepen we ook al. Maar dan is het nòg dwaasheid. Want wat de schrijver van die bezwaarden weergeeft, is zóó onhelder, dat men daaraan als samenvatting van hun opinie niets heeft.Ga naar voetnoot2. Wat is dat: ‘uiterlijke’ heiligheid? Is het hebben van een rechtspositie iets uiterlijks? Is in 't doopformulier het iets ‘hebben’ (dat nog moet | |
[pagina 97]
| |
‘toegeëigend’ worden) iets uiterlijks? Het schema uiterlijk-innerlijk is hier zóó onzakelijk en zóó ondeskundig opgeworpen, dat men er geen zier aan heeft, noch om de bezwaarden, noch om prof. Schilder te begrijpen, die pas er tegen geschreven heeft.Ga naar voetnoot3. En al veel vroeger, in artikelen, die de vermoedelijke ‘bron’ van den kerkbodeschrijver, welke ‘bron’ in AlteveerGa naar voetnoot4. zit, heeft nagelaten te citeeren. Precies zoo staat het met de termen: ‘ten volle’ (in het verbond begrepen) en: ‘in precies denzelfden zin’ (in het verbond zijn). Men komt met zulke termen, die alleen populaire lectuur van oppervlakkig allooi plegen op te vullen, geen stap verder zonder nadere uitwerking der begrippen. De schrijver intusschen meent toch tot de kern door te stooten, als hij zegt: (volgens de ‘bezwaarden’) is het altoos een heiligheid, die niet zaligmakend is. En daar zegt hij dan eenige miraculeuze dingen over (zie hieronder). Zou de schrijver eens hierover willen nadenken, dat het doopformulier zegt: De Geest wil ons heiligen, ons toeëigenende hetgeen we in Christus hebben? Daar is dus een ‘hebben in Christus’, dat in tijdsorde aan de toeëigening voorafgaat. Deze laatste is het werk des Geestes. De schrijver zal zeggen: in mijn (schrijvers) terminologie is dat Geesteswerk (der toe-eigening) het zaligmakende. Het ‘hebben’ van het nog-niet-toegeëigende, is dat dan soms ook al (in schrijvers terminologie) zaligmakend? Hij zal wel zeggen: neen. Dan moet hij uit zijn woordenboek weer de termen opdiepen van daar straks: ‘uiterlijk’ hebben b.v. Als nu ‘in Christus geheiligd-zijn’ met het ‘in Christus hebben’ eens parallel liep? Wat dan? Dan was de auteur met één stoot om zijn eigen as een heelen slag omgedraaid. Hij is de eenige ‘synodale’ niet, wien dat tegenwoordig overkomt. Ja, die kwestie van dat ‘hebben’ van het nog-niet-toegeëigende is interessant, ook om de hierboven bedoelde miraculeuze redeneeringen van schrijvers vervolg te kunnen taxeeren naar waarde. Hij zegt: zulk een verbondsheiligheid, die ‘nog niet zaligmakend’ is, kan best samengaan met het ‘houden voor’ menschen, aan wie (nu gebruik ik weer den term van het formulier) hetgeen ze in Christus hebben, reeds toegeëigend is. Maar dat is mij toch al te miraculeus. Wie een erfgoed ‘heeft’ in testamentaire beschikking, maar het oogenblik nog beiden moet, waarop het erfgoed hem moet worden ‘toegeëigend’, moet ik dien houden voor iemand, aan wien het toegezegde reeds toegeëigend is? Of hem zoo ‘bejegenen’? Moet ik soms een kind in de wieg houden voor een kind, waaraan al het kwaad reeds ten beste gekeerd is? Zoo neen, waarom wordt dan wel hetgeen de Geest belooft, maar niet wat de Vader belooft, aangemerkt als reeds in vervulling gegaan? Wie geeft mij het recht, de beloften uiteen te rukken? Misleidend is het zeggen: volgens de de bezwaarden is ‘de zaligheid niet annex’ met die heiligheid (der kinderen in Christus). Laat ons toch eerst eens onderscheiden. Het is even misleidend, als wanneer ik iemand, die niet weet, of een erfgoed van ƒ10.000, -, dat testamentair beschikt is voor een bepaald | |
[pagina 98]
| |
persoon, reeds is uitgekeerd, en die, derhalve onzeker is, of de bewuste persoon de 10.000, - reeds in handen heeft, deswege voor de voeten zou gooien: foei, foei, gij durft daar zeggen, dat de rechtspositie van dien man niet met ƒ10.000, - annex is. Laat men toch niet altijd als een kat om de heete brij der juiste probleemstelling heendraaien! Laat men toch eens gaan praten. Niet zuchten over het zoo noodzakelijke samen praten. Tenslotte: de schrijver doet, alsof hij mij citeert. Hij zegt tenminste: prof. Schilder schreef daar en daar zoo en zus. Ik ben zoo vrij, aan te nemen, dat hij wàt ik werkelijk schreef, niet heeft gelezen. Hij zal wel putten uit zijn ‘bron’ in Alteveer, blz. 8. Maar daar staat al wat anders, dan de Harensche schrijver er van maakt. Hij laat mij zeggen: ‘geheiligd zijn in Christus is innerlijke, subjectieve heiligheid’. Maar ik schreef: het ziet er op. Dat is wat anders. Het sloeg terug op Hendrik de Cock, die de heiligheid in ‘subjectieven’ zin niet wilde zien geplaatst buiten het kader van het in Christus geheiligd zijn. En natuurlijk heeft De Cock daar zijn reden voor, want het deelen in de belofte maakt de beloofde goederen (dus óók de heiliging door den Geest, zie het doopsformulier) tot inhoud der toezegging; de belofte, en het hebben der belofte ziet ook op die goederen. Zooals daar straks die ƒ10.000, - annex waren met het recht van den erfgenaam-in-toezegging. ‘Subjectieve’ heiligheid als belofte-inhoud is wat anders dan als concrete realiteit. Men zal in Haren nog wel vaker putten uit de oude citaten. Met evenveel technische vaardigheid in het ontduiken der eigenlijke kwesties van vandaag. Maar men kweekt zoo geen profeten. De ‘synodale’ kerk profeteert trouwens niet meer. Ze draait en ontduikt de scherpe argumentatie. Men verzuimt daarbij stelselmatig te citeeren wat ik over de kwesties der laatste jaren zelf schreef, b.v. tegen dr. G.Ch. Aalders (in de ReformatieGa naar voetnoot5.). Want met die breede beschouwingen weet de synodale propaganda geen raad. Zij kan er niet mee camoufleeren het fijne puntje. En ze zal óók wel niet citeeren, wat ik in 1933 schreef: ‘Zoo lichtzinnig “veronderstelde wedergeboorte” is, zoo lichtzinnig is “verondersteld vergaderd-zijn-door-Christus”.’Ga naar voetnoot6. Maar de Alteveersche citaten-leverancier heeft toch nog uit 1934 geciteerd.Ga naar voetnoot7. De schrijver ga intusschen verder met zijn dankzegging daarvoor, dat zijn preekstoel gesloten werd voor candidaten, die leeren wat publiek verdedigd is door De Cock, Lindeboom, Noordtzij, Bos en vele anderen. Hij houde zijn thans sectarischen kansel. De niet-sectarische staat soms in een drukkerij.Ga naar voetnoot8. |
|