Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
7. IngezondenGa naar voetnoot1.I. Ook dr. Van der Zanden pleistert, maar onhandigNauwelijks is het eerste, niet meer dan inleidende, woord van mijn brochure Looze kalk geschreven,Ga naar voetnoot2. of dr. L. van der ZandenGa naar voetnoot3. maakt zich op voor het schrijven van een wederwoord.Ga naar voetnoot4. Een wederwoord op een wederwoord alzoo. Het kan dus langademig worden. Hetgeen ietwat vertroostend is; want op het eerste gezicht lijkt zoo'n tegenstoot van dr. L. van der Zanden, nadat ik nog niet meer gezegd had dan het simpele: ‘en nu gaan we beginnen’, ietwat nerveus, en derhalve kortademig. Dr. Van der Zanden acht zijn wederwoord ‘noodig’, omdat zijn ‘synode’ ‘zich zelf op dit oogenblik niet kan verdedigen’. Hij bedoelt het dus nog steeds goed met die synode. Nu zouden we kunnen opmerken, dat een behoorlijke synode zich nooit kan verdedigen. Want zoo'n behoorlijke synode gaat naar huis, als de haar opgedragen taak is afgewerkt. En dan bestaat zij eenvoudig niet meer. Dat laatste staat trouwens met andere woorden óók in de kerkenordening. Maar dr. Van der Zanden is het station, waarin men in háár categorieën denkt, al gepasseerd. Schreef hij niet pas, dat de rechter - ik geef zijn woorden vrij weer - de kerk haar eigen zaken moest laten regelen? Er was weliswaar geen rechter hier in de buurt, die hem dat wilde betwisten. Doch er was er wèl één die eerlijk was, en daarom zeide: handel, o kerk, uw eigen zaken gerust af, en maak uw eigen kerkorde; maar, als ge eenmaal zoo'n kerkorde hebt, houdt u dan ook aan haar, d.w.z. aan uw eigen bepalingen, en vertreed die ook in uw schorsingen etc. niet;Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 75]
| |
want anders zou in uw kerk een toestand ontstaan, erger en rechteloozer dan in de slechtste, en zedelooste vereeniging; daar kan een langs kronkelwegen mishandeld en weggewerkt lid nog altijd recht vinden onder beroep op statuten en reglementen. Dit in verband met dr. Van der Zanden's naïeve redeneering over een synode, die ‘zich’ niet verdedigen kan. Ja, en dan zouden we ook kunnen opmerken, dat dr. Van der Zanden meer medelijden aan den dag legt tegenover een synode die zich niet verdedigen kan, och arme, dan jegens iemand, die door haar werd ‘aangepakt’ en met onbeheerscht proza van dr. K. Dijk (onderteekend door het moderamen)Ga naar voetnoot6. en andere publicaties bekogeld werd, toen hij zich niet kon verdedigen. En dit terwijl hij per brief van 13 dec. 1943 had geadviseerd: zet de heele zaak van die binding toch voorloopig stop tot na den oorlog, wanneer ieder zich weer kan verdedigen; want anders loopt het mis.Ga naar voetnoot7. Maar dit is het voornaamste niet. Hoofdzaak is dit: dr. L. van der Zanden maakt zich op zijn ‘synode’ te hulp te schieten. Maar ik denk, dat die leden van gezegde vergadering, die de synodale zaken dóór hebben, het hoofd zullen schudden over dr. Van der Zanden's hulpactie. Ze zullen zeggen: deze hulp beteekent voor ons schade. Ten bewijze voor dit gevoelen diene het volgende. Dr. Van der Zanden doet zijn best te ontkennen, dat zijn ‘synode’ zich vóór haar uitspraken plaatste met een: ‘zóó zegt de Heere’. ‘Nimmer heeft een gereformeerde synode dit gedaan’, zoo heet het. En als om het gevoel van verwondering bij ons nog te doen groeien, vraagt dr. Van der Zanden aan dr. Schilder, of dan soms de synodes van Dordt (1618) en van Assen (1926) het in haar hoofd hebben gehaald, van haar besluiten en uitspraken te verklaren: ‘zóó zegt de Heere’? Mijn antwoord is: natuurlijk hebben ze dit in haar hoofd gehaald. Of, scherper gezegd: natuurlijk hebben ze het niet in haar hoofd gehaald, het anders te zeggen, of ook maar te denken. Zeker, zeker, al die synode's zeggen, zooals dr. Van der Zanden citeert, dat men geen schriften van menschen vergelijken (lees: gelijkstellen) mag bij de goddelijke Schrifturen (art. 7 Belijdenis). Dat plaatsen ze zelfs voorop. Want daarmee spreken ze uit: ‘Wij mogen niet binden, als God niet bindt; en als wij dus binden, dan belijden wij ipso facto daarmee te gelooven, dat de Heere bindt.’ En daarom zeggen we van al onze vonnissen, onze leerbindingen, onze belijdenis: ‘zóó zegt de Heere’. Het monumentale begin en | |
[pagina 76]
| |
slot van de geloofsbelijdenis van AthanasiusGa naar voetnoot8. is toch in dr. Van der Zanden's kerkboek niet weggelaten? Of het slot van art. 32 Belijdenis: ‘de excommunicatie of de ban (vgl. art. 79 K.O.) geschiedt naar den Woorde Gods, met hetgeen daaraan hangt’? Of antwoord 85 van den Catechismus: ‘Door het verbieden der sacramenten uit de gemeente en van God zelven uit het Rijk van Christus gesloten worden’? Of de formule uit den beroepsbrief, aan predikanten (en candidaten) te zenden: ‘U zal daartoe aanbevolen zijn, dat Gij Gods Woord, en dat Woord alleen, in de saamvergadering der geloovigen uitlegt en toepast’? En zou dr. Van der Zanden nu eens niet erkennen, dat een kerkgemeenschap, die aan candidaten geen beroepsbrief gunt, en die hun preekconsent hun afneemt, als zij bepaalde uitspraken niet kunnen erkennen Gods Woord te zijn, die ook alle ambtsdragers verplicht, in hun brengen van Gods Woord en van dat Woord alleen volkomen in overeenstemming te zijn aan die bepaalde uitspraken, daarmee voor de zooveelste maal verklaart: die uitspraken zijn voorzien van een: ‘zoo zegt de Heere’? Dr. Van der Zanden heeft zijn synode een kwaden dienst gedaan. Door te ontkennen, dat zij haar formules inleidt met een: ‘zoo zegt de Heere’, en haar niettemin te verdedigen, geeft hij in beginsel toe, dat zij bindt waar God niet bindt; dat zij een andere binding erkent dan die aan Gods Woord, dat zij aan candidaten en predikanten in feite een anderen eisch stelt dan in den beroepsbrief officieel opgenomen is; dat zij dus zich zelf en haar ordinantiën meer macht toekent dan den Woorde Gods en mitsdien vervolgt die naar Gods Woord leven en leeren; hetgeen de Belijdenis - en ook de Acte van Vrijmaking - een merkteeken der valsche kerk noemt. En dat dit alles màg, heeft dr. Van der Zanden tevens uitgesproken. Dr. Van der Zanden heeft zich ontpopt als onbewust propagandist vóór de Acte van Vrijmaking. Hij heeft zich voor eigen bewustzijn geplaatst in de lange - overigens bont gekleurde en zeer pluriform geharnaste, of althans op eenigerlei wijze bewapende - phalanx der synodale propagandisten. Maar in werkelijkheid viel hij op het kern-punt zijn synode af. Hij heeft zijn positie gekozen in de rij dergenen, die pleisteren met looze kalk. En hij pleistert daar dapper mee. Maar hij pleistert zeer onhandig. Want de scheur, die zijn synode maakte, is bij zijn betoogen veel en veel gauwer weer bloot komen liggen, dan wanneer de vaardige pen van dr. J. RidderbosGa naar voetnoot9. het recept voor de kalk schrijft en de troffel hanteert ter plaatse, waar het kalkmengsel camoufleeren moet. Het mengsel dat, naar ik meen, de kerkeraad van dr. Van der Zanden aan de kudde toediende, ik meen zelfs in den vorm van een herdruk van dr. Ridderbos' brochure.Ga naar voetnoot10. | |
[pagina 77]
| |
Ja, onhandig als pleisteraar met synodale kalk is dr. Van der Zanden in hooge mate. Ook bijvoorbeeld, als hij voor de zooveelste maal het onderteekeningsformulier tracht uit te spelen tegen ondergeteekende en de anderen, die ‘zonder kansberekening’ (! we denken hier aan de manipulaties van dr. Van der Zanden's geestverwanten in kerkeraad of classis) hebben volgehouden: ‘Uw binding erkennen wij niet, omdat zij niet Gods binding is.’ Dr. Van der Zanden zegt nu tot ons: ja, maar, het onderteekeningsformulier dan? Daar staat toch de belofte in, dat ge eventueele bezwaren tegen de voorzeide leer of eenig punt derzelve zult bekend maken in den kerkelijken weg? Hij vergeet blijkbaar, dat ik op gronden, die ik ter kennis van den vroegeren kerkeraad van Groningen en dus ook van dr. Van der Zanden bracht, heb verklaard, met dit formulier volkomen in vrede te hebben verkeerd. Dat blijve dus rusten. Maar hij vergeet óók, dat er staat: bezwaren tegen de voorzeide leer. En wat is dan die voorzeide leer? Het staat er duidelijk: de leer der drie formulieren van eenigheid. Welnu, daar valt naar mijn meening ‘1905’ niet onder. Ook de prestige- en camouflagezinnetjes van 1905 vallen daar in mijn schatting niet onder. Maar dr. Van der Zanden zegt, dat ze er wèl onder vallen, anders zou hij zijn argumentatie uit het onderteekeningsformulier wel heelemaal moeten hebben achterwege gelaten. Welnu, zegt dat zelfde onderteekeningsfomulier niet, dat al wat in die voorzeide leer staat, naar ons gevoelen en gelooven ‘in alles met Gods Woord overeenkomt’? En wil dus ditmaal toch niet óók dr. Van der Zanden toch weer zeggen: toch staat er op synodaal standpunt vóór die uitspraken de formule: ‘zoo zegt de Heere’? Dat die synode dat zei, dáárover ging het. Het is een tragisch gezicht: met het looze-kalk-mengsel draaft dr. Van der Zanden van het ééne plekje in den kerkmuur naar het andere. Hier een klodder, en daar een kwak van die kalk. Maar onder de bedrijven door zingt de metselaar zijn vroolijk wijsje. Het ééne moment zingt hij: ze zeiden bij ons niet, het andere: ze zeiden bij ons wèl: zoo zegt de Heere. Moet deze metselaar een dogmatische scheur camoufleeren, dan zingt hij: het is niet waar, ze zeiden het niet. Moet hij een kerkrechtelijke scheur aan het oog onttrekken, dan zingt hij even vroolijk: het is toch waar, ze zeiden wèl: zoo zegt de Heere. O, het karakterbederf bij synodes, die haar boekje te buiten gaan en zich niet tijdig retireeren! We hopen op de rest van het artikel een volgende maal te antwoorden. | |
II. Slotwoord inzake dr. L. van der ZandenDr. Van der Zanden betoogt, dat de bekende uitspraak omtrent de kinderen, die men zou moeten ‘houden voor’ wedergeboren, en ‘houden voor in Christus geheiligd’, een ‘met kerkelijk gezag gegeven verklaring van een stuk der belijdenis’ is. De grond voor deze bewering ligt z.i. in de beginwoorden: ‘krachtens de belijdenis onzer kerken’. Maar hier stelt dr. Van der Zanden de zaken anders voor dan ze zich in werkelijkheid hebben toegedragen. En de verhoudingen stelt hij anders, dan ze moeten zijn. Zijn suggestie is deze: die bekende uitspraak wordt niet beschouwd als belijdenisinhoud, doch als verklaring der belijdenis. Ge moet ze alleen maar ontzien wegens het eraan klevende kerkelijke gezag. Maar de suggestie deugt niet. | |
[pagina 78]
| |
Want in de eerste plaats: kerkelijk gezag moet, als het de belijdenis (logisch historisch) verklaart, of (wetenschappelijk) interpreteert, logisch en historisch en wetenschappelijk gezag zijn. Zoo niet, dan is de bewering ‘wij spreken als kerk, dus heeft ons spreken naar den inhoud kerkelijk gezag’, niets meer of minder dan één van die kerkelijke pedanterietjes, waaraan thans de gereformeerde synodes qua synodes succumbeeren. Ze houden ‘zich’ wel ermee op de been, maar als synodes zijn ze dan ook daarmee hopeloos verloren. Voorts: in de tweede plaats: een belijdenis is zelf een formulier van eenigheid. Maar een verklaring der belijdenis is het niet. Is een belijdenisgeschrift op een bepaald punt onduidelijk, onhelder, geeft ze aanleiding voor misverstand, dan kan een kerk het misverstand wegwerken, door een nieuwe belijdenis-formule vast te stellen. Ze moet dan ook royaal en open verklaren: deze nieuwe formule is voortaan inhoud van ons gemeenschappelijk belijden. Dàt is mannenwerk. Maar waar is het begin, en waar is het eind, als men belijdenissen zoo maar op één lijn plaatst met ‘verklaringen’ van een belijdenis? Neem als voorbeeld Christus' nederdaling ter helle. Hetgeen de Catechismus daarvan zegt, bedoelt ongetwijfeld verklaring der belijdenis (nl. der 12 artikelen) te zijn. Velen meenen, dat de Catechismus dáárin niet geslaagd is; m.a.w. dat de 12 artikelen zelf oorspronkelijk iets anders bedoeld hebben met de woorden ‘nedergedaald ter helle’, dan wat de Catechismus er onder verstaat. Maar wat de Catechismus zelf zegt van die nederdaling, dat is toch in zich zelf als waarheid Gods aanvaard door de kerken, toen zij den Catechismus aannamen als formulier van eenigheid. Zoodat er velen zijn, die den inhoud van antwoord 44 van den Catechismus wèl als zelf belijdenis-inhoud zijnde aanvaarden, doch niet als verklaring van de belijdenis der 12 artikelen naar hun oudste bedoeling. Wil dr. Van der Zanden nu al die menschen beschuldigen van afwijking, omdat zij een verklaring der belijdenis van een belijdenis-inhoud onderscheiden? Zondigen zij tegen de 12 artikelen? Of tegen een kerkelijke verklaring der 12 artikelen? Dr. Van der Zanden moet het maar zeggen: het ‘schorsen’ (!) kan, als hij ‘ja’ zegt, meteen beginnen, minstens 54 tegelijk...Ga naar voetnoot11. Vervolgens: geen water van de zee wischt af het nuchtere, brutale feit, dat het instituut van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ candidaten durfde weren, die de bekende formule aangaande het ‘houden voor’ niet aanvaardden, en alleen tegen die formule bezwaar inbrachten. Een bewijs, dat dit instituut wel degelijk die formule is gaan bejegenen als ‘vierde formule van eenigheid’. Men mag - de ‘synode’ heeft het zelf nog eens laten drukken - volgens haar niet volstaan met er niet-tégen-te-strijden. Neen, men moet er ook mee instemmen, positief.Ga naar voetnoot12. Maar dr. Van der Zanden breekt het gezag van zijn ‘synode’, door den ernst van haar besluiten te camoufleeren. Hij is de eenige | |
[pagina 79]
| |
niet. De synodebesluiten worden reeds lang gesaboteerd, - een ‘kerkelijk’ (?) verlengstuk is dat van het synodale verraad zelf. Dr. Van der Zanden moet evenwel met die camouflage voorzichtig zijn. Niet alleen omdat het kerkbederf is, besluiten eener synode te ‘respecteeren’, zoolang men een paar lastige broeders ermee de kerk uit werken kan ‘in den Naam des Heeren’, doch daarna wederom ze te devalueeren, zoodra die bloedige operatie - in oorlogstijd - ‘gelukt’ is. Maar ook, omdat men op die manier het vermoeden ook bij de eenvoudigsten wekt, dat bij bepaalde synodale leiders de bedoeling was, niet zoozeer te strijden voor de waarheid Gods, en dàn voor die waarheid ook te stáán, doch een bepaalde theologische meening te doen heerschen over andere, en een paar monden te stoppen, die men met argumenten nooit heeft kunnen tot zwijgen brengen. Zoo iets is vaak vertoond. En even vaak gecamoufleerd. In de vierde plaats: waar moet het heen met die arme synodaal-‘Gereformeerde Kerken’, als dr. Van der Zanden gelijk heeft? Hij zegt: de inleidende woorden (vóór de bekende ‘houden-voor’-formule) waren ‘krachtens’ (lees: volgens) ‘de belijdenis onzer kerken’. En hij concludeert: derhalve is wat na die inleidende woorden volgt, zelf ook als authentieke verklaring der belijdenis te ‘eeren’. Welnu, in ‘1905’ staat ook iets over Rom. 4:25. De Schrift, zoo lezen we, leert o.a. in Rom. 4:25 eene ‘objectieve rechtvaardigmaking, door de opstanding van Christus bezegeld, die in tijdsorde aan de subjectieve rechtvaardigmaking voorafgaat’. Deze theologen-geleerdheid zou dus (volgens ‘1905’) in Rom. 4:25 staan! Men zou dus van deze meening niet mogen afwijken! Want de ‘inleidende woorden’ zijn: volgens Rom. 4:25. Een met kerkelijk gezag gegeven verklaring dus van Rom. 4:25. Basta! Maar toch heeft prof. dr. S. Greijdanus al lang vóór de huidige kerkmisère, ontstaan door het scheurend drijven der synode, geschreven (in zijn kommentaar): de in Rom. 4:25 bedoelde rechtvaardigmaking komt in dien tekst voor niet als geschied, doch als: te geschiedend.Ga naar voetnoot13. Met dezelfde schijnlogica, die vandaag opereert tegen degenen, die door de synode in de war gebracht zijn (om met J.C. SikkelGa naar voetnoot14. contra ‘1905’ te spreken), zou men dus allang vóór 1942/44 tot prof. Greijdanus hebben moeten zeggen: u gaat in tegen de kerk in haar authentieken uitleg van de Schrift, want de kerk heeft een authentieke verklaring gegeven van Rom. 4:25, en wie daartegen opponeert, gaat dus volgens kerkelijk standpunt in tegen de Schrift èn tegen de goede orde: henen uit met zulk eenen! Ja, zoo zou het hebben moeten zijn - als dr. Van der Zanden gelijk had. Maar in werkelijkheid kraaide geen haan contra prof. Greijdanus. Evenmin als tegen de vele anderen, die na 1905 tegen onderdeelen van ‘1905’ hebben gepolemiseerd in het openbaar. Zou misschien | |
[pagina 80]
| |
de haan nu nog gaan kraaien, b.v. tegen dr. Van der Zanden zelf? Ik ben er b.v. zeker van, dat hij net zoo min als ik de woorden uit art. 14 Belijdenis ‘als hij in eere was, heeft hij het niet verstaan’ wil erkennen als met kerkelijk gezag bekleede, hem dwingende, verklaring van Psalm 49:13 (21).Ga naar voetnoot15. Toch zijn die woorden der confessie zoo bedoeld. Trouwens: ‘1905’ sprak óók al uit, dat eveneens onze belijdenis in art. 20 uitdrukkelijk sprak van een objectieve rechtvaardigmaking, bezegeld door Christus' opstanding en in tijdsorde voorafgaande aan de subjectieve. Ik geloof niet dat art. 20 dat doet. Ben ik ook daarom al een afwijker? Dr. Van der Zanden zegge het gerust, als hij het meent: het maakt na 1936 geen indruk meer.Ga naar voetnoot16. En dat is wel de ergste typeering van het ‘klimaat’ der ‘Gereformeerde Kerken’ (synodaal). Wij houden ons de vrijheid voor, de belijdenis te lezen in eigen licht, niet in dat van ‘1905’. En krachtens deze zelfde moeilijkheid spreek ik ook rondweg uit, dat het niet waar is, al staat dat ook in ‘1905’, dat de belijdenis onzer kerken leert, dat men de kinderen moet houden voor...enz. Ietwat vertroostend is het, als dr. Van der Zanden zich belangstellend toont naar mijn meening aangaande ‘1905’. Overigens, hàd hij die zoo graag vernomen, waarom heeft hij dan niet - zij het dan ook maar achteraf - contra het nerveuze proza van dr. K. Dijk (onderteekend door het moderamen) eenigen zedelijken steun verleend aan mijn voorslag van 13 dec. 1943 om onder opschorting der ‘binding’ mijn bezwaren tegen het bekende praeadvies van commissie IGa naar voetnoot17. aan de kerkeraden (desgewenscht aan hen alleen) bekend te maken ter voorbereiding eener volgende synode? Het gerucht gaat, dat men in Groningen binnenkort van ‘synodale’ zijde de menschen tracteeren wil op oude uitspraken van mij, aangaande ‘1905’.Ga naar voetnoot18. De tractatie evenwel zal pas volledig zijn, als men precies aan de menschen vertelt, wat ik in zeer breede artikelen over het verbond en verwante problemen schreef aan het adres van dr. J. ThijsGa naar voetnoot19. | |
[pagina 81]
| |
en dr. G.Ch. Aalders.Ga naar voetnoot20. Vermoedelijk zal men dat evenwel grondig onbesproken laten; we hebben in de kerk tegenwoordig een perscampagne, die zeer veel lijkt op de pamflettenregens uit de onderste regionen der vroegere politieke verkiezingen. Bij voorbaat kan ik evenwel, nu ook dr. Van der Zanden mij aandient als verdediger - destijds - van de Geref. Kerken contra de chr. geref. aanvallen op haar toenmalige operaties met ‘1905’, van den komenden citaten-regen verklaren, dat ook deze een pleisteren met looze kalk zal zijn. Want hij zal het eigenlijke punt-in-geding voorbijgaan. Men zal nalaten te citeeren, wat ik in verband met de in 1936 opgekomen ‘meeningsgeschillen’ publiek schreef in De Reformatie, b.v. contra dr. Thijs en prof. Aalders. Destijds ontving ik dienaangaande veler lezers of leerlingen sympathiebetuiging; hetgeen me niet verwonderde van b.v. [lezers en leerlingen] van wijlen prof. dr. H. BouwmanGa naar voetnoot21. die in de Chr. Encyclopaedie (artikel over den doop) tot tweemaal toe zakelijke critiek oefende op de uitspraak van 1905, door het woord ‘wedergeboren’, vóór ‘in Christus geheiligd’ weg te laten.Ga naar voetnoot22. Hetgeen prof. Bouwman niet zou gedaan hebben, als hij die formule van 1905 had aangezien als met belijdenis-gezag bekleed, d.w.z. als een formule, waaraan de kerk ieder binden mag en moet zeggende: zonder eenigen twijfel heeft God de Heere dat duidelijk geopenbaard, en wie het anders zegt, is een ketter: anathema sit. Wil men met mijn eigen argumenten mij ‘verslaan’, men citeere dan wat ik schreef contra dr. Thijs en prof. Aalders. En vooral: contra prof. Hepp.Ga naar voetnoot23. En dan liefst zakelijk, d.w.z. onder aspect van de eigenlijke kernzaken. Wie uit vroeger dagen citeeren wil, kan ook prof. dr. H.H. Kuyper aanhalen. Indien ik in 1944 zakelijk en fundamenteel zou hebben verloochend wat ik plm. 1929 heb geschreven (ik ontken het zelf, maar dat doet er thans niet toe), welnu, wat zou dat dan nog zeggen voor de zaak? Heb ik de kerken gebonden aan mijn meening? Heb ik gezegd: wat ik hier schrijf, is bindende opinie, onmis- | |
[pagina 82]
| |
baar, Gods eigen Woord? Welneen, ik wees af, wat anderen den toenmaligen Gereformeerden Kerken ten laste legden. En wat het heiligen der kinderen betreft, rekende ik ermede, dat die heiliging óók als belofte-inhoud ter sprake komt, en als belofte-inhoud aspecten heeft, die verschillen van de heiligheid als omschrijving van den rechtsstaat der kinderen. Maar ik had niet het gevoel, daarmede beweringen te lanceeren, die candidaten en ambtsdragers zouden binden, en dus toetssteen der orthodoxie zouden worden. Ik had beter geleerd van prof. dr. H. Bouwman. En ook beter van prof. dr. J. Ridderbos, die vroeger er tegen was, dat men de belijdenis zou uitbreiden zonder noodzaak,Ga naar voetnoot24. en die thans meehelpt, ambtsdragers ‘der afsnijding waardig’ te verklaren, omdat zij van een menschelijke formule, staande onder enkele andere aanvechtbare en meermalen aangevochten uitdrukkingen van 1905, niet durven zeggen: zóó zegt ongetwijfeld de Heere. En uitnemende candidaten om diezelfde reden tegen te houden: de Heere wil niet, dat u het Woord bedient, meneer! Maar, dit alles nu daargelaten, heb ik me ooit uitgesproken als prof. dr. H.H. Kuyper? Als er iemand zich zelf verloochend heeft, dan is hij het. Hetgeen hij over de kwesties van ‘zich conformeeren’ en dus over art. 31 K.O. schreef in de dagen van ds. NetelenbosGa naar voetnoot25. is volstrekt tegengesteld aan wat hij thans ervan zegt. Dat weet ook dr. Van der Zanden heel goed. Maar in zijn kring zwijgt men daarover, ofschoon het de gronden betreft van de schorsing van meer dan één. En hoewel prof. Kuyper destijds zeide: wat ik zeg, dat zijn beginselen, die men niet straffeloos verloochenen mag. En hoewel hij hetzelfde thans óók zegt van zijn nieuwste uitlatingen, die precies den anderen kant uitgaan. Een en ander is interessant om te zien, zoolang men zich ermede vergenoegt, studie te maken van den zedelijken ernst van synodale besluiten en -diplomatie. Maar het wordt rechtstreeks verschrikkelijk, zoodra men er op let, dat men van synodale zijde thans komt verklaren: op grond van de nieuwere meeningen van dr. H.H. Kuyper II zullen wij schorsen en niet-schorsen in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes! Men weet, dat schorsen is: kankerplekken uit het lichaam der kerk verwijderen. Ik zou niet graag één der schorsingsbullen van 1944 - er zijn er reeds honderden - onderteekenen. Ik zou niet durven; dr. Van der Zanden bleek het wel te durven: 54 tegelijk! Ik zou me schamen voor God en voor de menschen. Vooral, als ik eraan dacht, dat die geschorsten zich zouden houden aan - dr. H.H. Kuyper I. Voelt men niet, hoe volmaakt overbodig het is, de volksaandacht af te leiden van de kwesties van heden (d.w.z. der binding) tot die van vroeger (nl. de uitlatingen, waaraan de auteur, ditmaal K. Schilder) nimmer eenig bindend karakter heeft toegekend, ook niet in den droom? Dr. Van den Zanden kon toch wel betere schrijfstof vinden. Neem eens even | |
[pagina 83]
| |
aan, dat hij kon zeggen: Schilder I schreef over de kinderen zóó, Schilder II schrijft over de kinderen anders, - wat dan nog? Hij moet iets anders kunnen bewijzen, zal hij op deskundigen indruk maken. Hij moet kunnen aantoonen: Schilder I schreef over de binding zóó, maar Schilder II schrijft over de binding anders! Dat ware - althans voor een historisch exposé, niet eens voor de rechte tucht-waardeering! - van beteekenis. Want het gaat om de binding! Het gaat om de vraag, wie de graven der profeten - b.v. van prof. Lindeboom, Noordtzij, Bouwman - ‘bouwt’. Het gaat om de vraag, welke menschen op den kansel van dr. Van der Zanden naast hem mogen staan met verlof van den Heere God. Het gaat om de vraag, wie aan de avondmaalstafel van dr. Van der Zanden mogen aanzitten. Het gaat om de vraag, welke ouders bij dr. Van der Zanden - die onder de synodale binding blijft - hun kinderen mogen ten doop houden. Bij ons is te dien aanzien alles zóó, als het was vóór 1942. Bij dr. Van der Zanden niet. En dit alles vanwege de binding! Het citatentournooi is daarom ook zoo zinloos. In mijn brief van 13 dec. 1943 - dr. Van der Zanden wel bekend - wees ik reeds aan, dat de apostel Paulus wel iemand besneed, toen een binding aan de besnijdenis niet in geding was, doch weigerde een ander te besnijden, toen men zei: de besnijdenis is bindend. Want toen was de vrijheid-in-Christus-Jezus zelf in geding gebracht. Had dr. Van der Zanden in Paulus' dagen geleefd, hij zou een overeenkomstig kerkbode-stukje hebben kunnen uithalen. Hij had kunnen schrijven: Paulus II weigert te besnijden, Paulus I heeft zelf iemand besneden, enz... Maar Paulus zelf heeft zulk logicisme afgesneden. En dat deed door Paulus de Heilige Geest. Die zelfde Heilige Geest ziet nog over de schouders van kerkbodepublicisten heen, en zegt hun: denkt er wel aan, dat uw kerk een kwestie van binding heeft, maakt daar achteraf geen bagatel van, want wee de kerk, die haar bindingspostulaten hanteert als manoeuvres, waarmee men den één kan uitwerpen, doch die men later, om den ander blijvend aan zich te laten vastklitten (een bijbelsche term uit de Handelingen der Apostelen!) weer frank en vrij kan verloochenen, doende alsof ze geen bindingspostulaten zijn geweest, voorzien van het zegel des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Want zulk gedoe noem ik vloeken. Ik noem het misbruik van den naam des Vaders. Ik noem het ongoddelijke diplomatie. Laat men blijven bij de zaak. Ze is ernstig genoeg. De rest van dr. Van der Zanden's opmerkingen komt vanzelf wel aan de orde in Looze kalk. |
|