Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
5. Tegen de derde hiërarchieGa naar voetnoot1.Onder den diepen indruk van de door de ‘generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland’ in het jaar onzes Heeren 1944 genomen besluiten, en van de daardoor geslagen en bevestigde breuk, gevoelen we ons gedrongen en weten we ons geroepen te dien opzichte openlijk onze stem te doen hooren tot beproeving der geesten, tot opscherping der liefde voor de waarheid en het recht Gods, en tot vrijmaking van onze consciëntie. Met diepe droefheid spreken we als onze vaste overtuiging uit, dat ‘de Gereformeerde Kerken in Nederland’ trots de in de jaren 1834, 1886 en 1892 haar bewezen genade, en in weerwil van menige opwekking om daaraan toch niet ongehoorzaam te worden, in het jaar 1944 door haar generale synode gebracht zijn in een toestand van diep verval, van openlijke ontrouw aan haar verleden, ja, van verloochening, met woord en daad van onderscheidene geestelijke goederen, welke haar sieraad waren niet alleen, doch ook het merkteeken van haar rechtvaardiging als vrijgemaakte kerken in deze landen.
In de eerste plaats denken wij hierbij aan de geheel ontrouwe wijze van kerkregeering, die te onzaliger ure door de jongste synode in bewuste aansluiting aan, en [met] nadrukkelijke verdediging van haar voorgangster is opgelegd aan de eens zoo vrije kerken. Vele en velerlei zijn haar overtredingen van de onder ons geldende, ook de synode bindende kerkenordening. Na de vele bezwaarschriften, die te dezer zake zijn ingediend en waarvan de hoofdzaak algemeen bekend mag geacht worden, achten wij het onnoodig hiervan een breede opsomming te geven. Hoofdzaak is daarin telkens weer, dat de synode duidelijk is overgegaan van het pad der gereformeerde kerkregeering tòt dat van de hiërarchische. Kenmerk van alle hiërarchie is wel, dat door haar het recht der plaatselijke kerken wordt miskend en met voeten getreden. Voor dat recht kwamen onze vaderen in Scheiding en Doleantie in het geweer; en in de kracht des Heeren hebben zij terwille van zijn eerbiediging zich de zwaarste offers getroost, hun hals buigende onder het juk van Christus, niet wetende waar zij uit zouden komen. Hoe smartelijk treft ons, als wij daaraan denken, de overeenstemming tusschen wat onze vaderen in Scheiding en Doleantie aan de hervormde kerkbesturen moesten verwijten, èn wat wij heden ten dage een synode van de Gereformeerde Kerken tegen vele bezwaren in zien verrichten en bevestigen. Wanneer b.v. op 28 juni 1834 de ouderlingen en diakenen, ‘uitmakende den kerkeraad der Geref. Gemeente te Ulrum’ zich beklagen over de schorsing van hun predikant ds. H. de Cock, dan schrijven ze o.m. ‘aan de algemeene synode der Nederl. Herv. Kerk’: ‘Er werd slechts gezag gebruikt en onderwerping gevorderd (...) Wat wonder, dat, daar men geene overtuigingsmiddelen geliefde | |
[pagina 52]
| |
te bezigen, De Cock, van de rechtschapenheid zijner bedoelingen zich bewust, versterkt werd in de overtuiging, dat zijne handelwijze in hetgeen hem werd ten laste gelegd, met Gods Heilig Woord overeenkwam (...) Terstond dan ook was het vonnis gereed (...).’Ga naar voetnoot2. Wie denkt hier niet aan wat in 1944 in de Gereformeerde Kerken geschied is? De kerkeraad van Ulrum klaagt vervolgens, dat hij ‘zich ten uiterste bezwaard rekent bij de (...) uitspraken, waarbij hun leeraar eerst geschorst, daarna geheel afgezet is, zonder dat men de gemeente in iets het minste heeft gelieven te kennen, dan door eenvoudig die uitspraken haar te huis sturen tot informatie, en naricht, dat is, met bevel om zich dien overeenkomstig te gedragen (...)’ ‘Gekend te worden’ - zoo vervolgt de kerkeraad - ‘gekend te worden in dezen was het recht der gemeente uit den aard der zaak, omdat het hier haren eigenen leeraar gold, dien zij zelve beroepen had, op wiens bezit zij dus eene wettige aanspraak heeft.’Ga naar voetnoot3. En wie denkt bij de lezing van die woorden niet, bij voorbeeld, aan de kerken van Rotterdam-Delfshaven, Paesens, e.a.?Ga naar voetnoot4. Wie ziet niet, dat de toestand bij de huidige Gereformeerde Kerken nog erger is in zeker opzicht dan bij de toenmalige Hervormde Kerk? Want De Cock's procedure doorliep nog de onderscheiden tusscheninstanties van classicaal bestuur, provinciaal bestuur, algemeene synode: dit kerkelijk instituut had nog een zekeren ‘kerkelijken weg’. Maar bij de Gereformeerde Kerken van thans is de kerkelijke weg geheel en al opgebroken, al wordt - het is de typische zelfcamouflage van schier alle kerkelijke zonde - ook met des te sterker klem geroepen om bewandeling van den (in feite niet meer aanwezigen) ‘kerkelijken weg’; de meest geruchtmakende ‘processen’ van den laatsten tijd zijn op korten termijn geopend en beëindigd door de - generale synode, optredende als synodaal bestuur. De kerkeraad van De Cock heeft - voor hèm pleit dit - ter gelegenheid van de citatie van zijn predikant voor het classicaal bestuur in december 1833 nog verzocht ‘met haren leeraar gehoord te worden’, en is, hoewel ‘zulks afgeslagen’ werd, tenslotte toch ‘nog even binnengelaten’, al werd hij in de vergadering ‘eerder bespot dan gehoord’.Ga naar voetnoot5. Maar de kerkeraden van Rotterdam-Delfshaven, van Paesens e.a. ontvangen niet eens gelegenheid om zich te laten...bespotten in de tot schorsing of afzetting besluitendeGa naar voetnoot6. artikel 79 bestaat; het is alsof De Cock en Kuyper tevergeefs geleefd hebben. Ja, ook Abraham Kuyper. En ook F.L. Rutgers.Ga naar voetnoot7. Wanneer op 11 januari 1887 in Frascati het Gereformeerd Kerkelijk Congres | |
[pagina 53]
| |
samenkomt is het ‘juk der tweede hiërarchie’Ga naar voetnoot8. hoofdthema van het gesprek; en het is dr. A. Kuyper, die daar toelichting geeft op een derde resolutie, welke aldus luidt: ‘Zij betuigen en verklaren, dat na het vallen van de eindbeslissing der volle synode in de Amsterdamsche rechtszaak, waarbij op vijf bedienaren des Woords en zeventig opzieners en armverzorgers 't kerkelijk eindvonnis om geen andere reden is toegepast, dan overmits zij weigerden voor de ongoddelijke synodale hiërarchie 't hoofd in den schoot te leggen (...) van alle verder pogen om deze hiërarchie door haar zelven af te breken, als ongeoorloofd en ondoeltreffend moet worden afgezien.’Ga naar voetnoot9. En als één der kenmerken van deze ‘tweede hiërarchie’ was aangewezen ‘dat de uitspraken en besluiten van de hoogste machthebbers moeten gehoorzaamd worden (...) en dat tegenover dit alles de gemeente zelve geenerlei middel van verweer heeft en machteloos, willoos en rechteloos is in de hand van die dwingende macht’; ‘van de synode, als vertegenwoordigster der Hervormde Kerk daalt alle kerkbestuur af’.Ga naar voetnoot10. Het is, alsof we, hoezeer ook het verschil tusschen toen en nu nog veelszins aanwijsbaar blijft, toch van een ‘derde hiërarchie’, thans in de Gereformeerde Kerken van Nederland, moeten spreken. Daar gebeurt het, dat een synode een en ander maal zichzelf continueert ook na afgehandeld agendum; met voorbijgang van de plaatselijke kerken en de classicale en particulier-synodale vergaderingen zich als permanent bestuur opwerpt; dat zij schorsing en afzetting aandurft, waar iemand het onderneemt, de kerkeraden te betrekken in de voorbereiding van de zaak van revisie van genomen beslissingen op vraagpunten, die zelve, ook al op haar beurt, zonder eenige voorkennis van de kerken door een voorgaande synode aan de orde zijn gesteld; dat zij het indienen van bezwaren alleen bij een volgende synode, en dus niet meer bij de kerken, classes, etc. wil toegestaan hebben; dat zij met schending van de desbetreffende artikelen der kerkenordening, de mindere vergaderingen negeert in schorsing en afzetting van haar eigen dienaren, en wat dies meer zij. Waarlijk, als wij aan de al driester loochening en vertreding van de rechten der plaatselijke kerken door de ‘derde hirarchie’ steeds pijnlijker herinnerd worden, dan is, nu in een principieele eindbeslissing, na velerlei protest, haar schuldig karakter op het duidelijkst aan het licht kwam, de tijd gekomen, zonder verder verwijl het juk dezer ‘derde’ hiërarchie af te werpen, en uit te spreken, dat ook niet ‘de begane zonde der kerken hetzij aan dat recht, hetzij aan dezen plicht ook maar iets van hun volle geldigheid ontnemen’,Ga naar voetnoot11. om nogmaals te spreken in de taal van bedoeld congres. | |
[pagina 54]
| |
In de tweede plaats denken we aan enkele dogmatisch-confessioneele besluiten waardoor deze synode het leven onzer vrije kerken op doolpaden heeft geleid. Helaas vertoont het beeld der synodale geschiedenis van de Gereformeerde Kerken, ruim een eeuw na de Afscheiding en ruim een halve eeuw na de Doleantie ook in dit opzicht meer dan één trek van overeenkomst met dat dier andere synodale macht, waartegen Scheiding en Doleantie den kamp hebben moeten opnemen. Oogenschijnlijk is dit laatste zeggen een tastbare onwaarheid. De hervormde synode van 1834 en 1886 handhaafde de leervrijheid; en de gereformeerde van 1942 en 1944 is daarvan wel zoo ver verwijderd, dat zij integendeel aan eenige uitspraken betreffende sommige punten der leer harerzijds geschied, een bindend confessioneel gezag toekent, zóó stringent, dat wie niet in staat is zich er vóór te betuigen, en dit duidelijk en ondubbelzinnig uitspreekt, van den kansel wordt geweerd of ervan verwijderd. Inderdaad, het verschil is groot. En toch handhaven wij het gezegde: dat er nl. overeenkomst is tusschen de ééne en de andere, tusschen de ‘tweede’ en de ‘derde’ hiërarchie - ook ten aanzien van de leerkwestie. Wij kunnen het zóó uitdrukken: de hervormde synode zat verlegen met haar eigen leervrijheid, de gereformeerde synode zit verlegen met haar eigen leerdwang, doch beide komen hierin overeen: toen de hervormde synode in de voorgaande eeuw moeite kreeg ter zake van de leervrijheid, leidde zij de aandacht daarvan af en stopte den tegenspreker den mond door een proces wegens ordeverstoring hem aan te doen en hem als scheurmaker, als aanstichter van tweedracht, secte en muiterij te verdoemen; en als de gereformeerde synode in deze eeuw moeite krijgt ter zake van haar leerdwang, dan leidt ook zij de aandacht daarvan af en stopt den tegenspreker den mond door een proces wegens ordeverstoring hem aan te doen en hem als scheurmaker, als aanstichter van tweedracht, secte en muiterij te verbannen. In beide gevallen wordt nagelaten de netelige zaak der leer als zoodanig te stellen en af te handelen, wordt nagelaten het probleem van orthodoxie dan wel niet-orthodoxie tot op den bodem te peilen en wordt de bestaande toestand met geweld gehandhaafd. Dat is misschien wel de eerste vuist van het hiërarchisch bestaan, en de hiërarchische zelfhandhaving. Men vergelijke slechts tusschen toen en nu. Toen Hendrik de Cock zich had te verdedigen bij een hervormde synode van 1834, bracht hij zelf ter tafel de kwestie der dubbelzinnige proponentsformule,Ga naar voetnoot12. die destijds bijtijds ingevoerd was, om den kansel te kunnen openstellen ook voor hen, die de belijdenis verloochenden. Aanranding van de belijdenisgeschriften - aldus De Cock - is toch zeker heel wat ernstiger misdaad, dan die welke gij, synode, mij ten laste legt, nl. gebrek aan respect voor uw gezangenbundel. Maar als ter synode over De Cock beslist wordt, dan vermijdt eerst de | |
[pagina 55]
| |
commissie-van-rapporteurs, en daarna op haar voetspoor ook de synode zelf juist die zaak, die toch reeds jaren lang ‘van onderen op’ op het tapijt gebracht was, en dan veroordeelt zij De Cock wegens - ‘ordeverstoring’. Niet anders kwam de zaak te staan in 1886. Wanneer in 1886 - aldus dr. H.H. KuyperGa naar voetnoot13. - 't ‘hoofdtreffen’ tusschen de synodale hiërarchie en de antihiërarchische herauten eener vrije kerkelijke samenleving onder Christus' koningschap plaats grijpt te Amsterdam en als ‘heel het volk’ daarbij toeziet, dan, aldus dr. H.H. Kuyper (‘De Reformatie van 1886’, blz. 157Ga naar voetnoot14.), zijn het de bezwaarden, die naast de kwestie van het beheer, m.a.w. van het kerkegoed, óók, en wel in de eerste plaats, de primaire kwesties van de kerkbelijdenis en van het kerkverband aan de orde stellen. Maar dan is het juist de synode die ‘van de drie stukken, die in het geding waren, alleen de beheerskwestie, als de haar meest sympathieke, aangreep en de zaak der belijdenis als voor haar te netelig ontweken’ heeft. In beide gevallen speurt ge den klauw van het (hiërarchische) beest; het wil noch kan de principieele hoofdzaak in alle openheid en strakheid voor het forum van God en menschen brengen, maar het slaat toch snel toe. Het slaat met zijn scherpen klauw niet naar den heraut eener hun ongevallige leer (ofschoon het hem ook wel als zoodanig treffen wil), doch het slaat in naam tegen den beweerden ordeverstoorder, den rebel, den muiter, den kerkverscheurder. Het was een kerkeraad, die zeide: ‘Ik mag niet, omdat Gods Woord het mij verbiedt’, en daartegenover een synode, die riep: ‘En toch zult ge, of ik zal u kerkelijk schavotteeren’ (dr. H.H. Kuyper, a.w., 158). Welnu, is het anders in 1944? Er zijn hoogleeraren, die reeds sinds 1942 een kwestie hebben over de kerkregeering; de zaak spitst zich bij één hunnerGa naar voetnoot15. toe op de beteekenis van den tekst van art. 31 K.O., volgens welk artikel de besluiten eener meerdere vergadering bindend zijn, tenzij zij bewezen worden te strijden tegen Gods Woord of de aangenomen kerkenordening. De laatste woorden van dit artikel zijn ook wel eens zóó geredigeerd: ‘tenzij dat bewezen kan worden dat sulcx met Gods Woort en de gemene kerckenordeningh strydich sij’ (Reitsma & Van Veen, Acta part. syn. IV, 71Ga naar voetnoot16.); en [in] dat geval van bewijsbaarheid - aldus deze redactie van het artikel - mag (niet de volgende synode, wat immers vanzelf spreekt, en dus niet eens bedoeld kan zijn, doch) een classis of kerkeraad, een ‘mindere’ vergadering dus, het besluit der ‘meerdere’ vergadering ‘annuleeren ofte verbreecken’, het te niet doen, de uitvoering weigeren, het | |
[pagina 56]
| |
met woord en daad niet voor vast en bondig houden. Men ziet - het is de fundamenteele kwestie, het kernpunt in heel het geschil. Maar wat ziet men gebeuren? De synode van Sneek-Utrecht, ofschoon in officieuze propagandastukjes een bepaalde opvatting omtrent art. 31 K.O. en haar dusgenaamde ‘interpretatie’ daarvan ten beste gevende, wacht zich wel dit in een officieel besluit te doen; zij wacht ook niet af, welk antwoord de in het geding betrokken hoogleeraar zelf heeft te geven op de in dezen door een commissie geponeerde opvatting, en laat dus de hoofdzaak onaangeroerd. Ook de nieuwe synode denkt er nier over, den hoogleeraar in kwestie naar diens meening te vragen, en het nog steeds noodzakelijke antwoord in te wachten. Integendeel - plotseling overvalt ze hem met een aanklacht,Ga naar voetnoot17. vermijdt daarbij elke vraag naar de beteekenis en de draagwijdte van dit artikel, zoo harerzijds als van de zijde van den beschuldigde, aanvaardt daarna een rapport, waarin terloops opgemerkt wordt, dat het niet noodig is, over de beteekenis van artikel 31 uitvoerig te sprekenGa naar voetnoot18. - laat dus de netelige principieele kwestie van kerkregeering feitelijk liggen en slaat dan haastig toe. Zij slaat met den klauw van het hiërarchische beest. Zij slaat en zij slaat (ambtelijk) dood wegens - ordeverstoring... Niet anders staat het met het terzelfder tijd opgekomen leerstellige, confessioneele, dan wel confessionologische vraagstuk. Door de vorige synode was de binding der candidaten geëischt aan bepaalde uitspraken betreffende eenige punten der leer. De tegenwoordige had dien bindingseisch gehandhaafd tegen bezwaren en de binding inzooverre tot alle ambtsdragers uitgebreid als door haar verlangd werd, dat in onze kerken niets mocht worden geleerd dat met de bekende uitspraken niet ten volle in overeenstemming was. Toen kwamen de moeilijkheden. Een kerkeraad verzette zich; een commissie die hem bezocht, deed water in den wijn, en maakte van de positieve binding een negatieve (niet bestrijden).Ga naar voetnoot19. Bij examens werd de teugel soms gevierd; onlangs werd een kandidaat toegelaten, die niet zijn instemming betuigd, de binding van zich afgewezen had.Ga naar voetnoot20. Een formule van z.g. interpretatie werd toegelaten, ofschoon ze in feite de kern van de aangevochten ‘leer-uitspraak’ niet raakte en daarvan geen wezenlijke interpretatie mocht heeten. Men ging zelfs zoo ver, in die schijnbare interpretatie-formule ten aanzien van de kinderen der geloovigen, het zaad des verbonds, een term in te lasschenGa naar voetnoota., die in | |
[pagina 57]
| |
werkelijkheid dubbelzinnig was (dat werd dan onze dubbelzinnige proponentsformule).Ga naar voetnoot21. Alles te samen een bewijs, hoe verlegen men zat met zijn leerdwang. Bij dit alles kwamen dan nog - om van andere, nog niet publiek gemaakte gevallen te zwijgen - twee hoogleeraren, van wie de één openlijk en herhaaldelijk de meestaangevallen leeruitspraak krachtig bestreedGa naar voetnoot22. en een ander verklaarde (eerst aan de synode zelf, en toen deze daar het zwijgen toe deed, later ook openlijk aan de kerken), dat hij diezelfde leeruitspraak niet kon aanvaarden, noch voldoen aan den eisch van niets te leeren, wat o.a. met haar niet ten volle in overeenstemming was.Ga naar voetnoot23. En zie - als nu beide hoogleeraren geschorst worden, dan is bij den één de officieele schorsingsgrond niet valsche leer of ketterij, doch voor zoover dit punt betreft: het bestrijden der uitspraak; men stelt dus weer het oude principe, men vermijdt af te steken naar de diepte en officieel te spreken van valsche leer of ketterij. Bij de schorsing van den ander stond de zaak ongeveer evenzoo. Een candidaat,Ga naar voetnoot24. die eveneens verklaarde, de gevraagde instemming niet te kunnen betuigen, werd wel in openbare zitting beschuldigd als te strijden tegen de artikelen 33-35 der confessie, doch later werd weer verklaard, dat het niet moest gezien worden als een officieele uitspraak der synode. Ook hier weer een vermijden van de hoofdzaak. Want hoofdzaak is en blijft, of de kerk een uitspraak als bindend en als bekleed met confessioneel gezag mag opleggen, zonder dat zij officieel durft te verklaren, dat wie anders zegt, ketterij verkondigt. | |
[pagina 58]
| |
Het is in 1944 als in 1886: de netelige belijdeniskwestie wordt op den achtergrond gedrongen, maar intusschen wordt naar wie zich niet kan vinden in een synodale beslissing in elk geval geslagen met den klauw van het hiërarchische beest. De vraag of hij Gods Woord en belijdenis achter zich heeft, wordt niet beantwoord - hij heeft tegen de verordeningen gesproken - hij moet ambtelijk sterven als kerkscheurder. Wat is dit anders dan de hiërarchie? De hiërarchie, die haar wil doorzet, zonder de gewetens te overtuigen? Ten tweeden male betuigen wij: deze hiërarchie behoort te worden verworpen. ‘Wij hebben’ - aldus dr. A. Kuyper op 8 dec. 1886 - ‘het ambt der geloovigen in u te eeren’.Ga naar voetnoot25. Een hiërarchie komt altoos op, zonder naar de rechten der gemeente te vragen en om die rechten te krenken, maar alle reformatie doelt er juist op, om die geschonden rechten der gemeente te herstellen. Het kenmerk van alle hiërarchie is dwang, van alle reformatie vrijheid. Ja, het recht der kerken is in geding, ook in dezen. Want waar er schorsingsen banvonnissen worden uitgesproken, daar heeft de gemeente van Christus er recht op te vernemen, wat Gods Woord zegt van den gebannene; en zij heeft met name bij zulke doemdecreten er recht op te weten, en als belijdende kerk te kunnen beoordeelen, ook zelf, of wie een bepaalde bindend verklaarde uitspraak niet leeren kan, wijl ze hem geen van Godswege duidelijk geopenbaarden inhoud schijnt te bevatten, waarlijk bevonden wordt te strijden niet maar tegen een geleerden-decreet, doch tegen den in Zijn waarheid tot leven wekkenden God, den God der Schriften, den God, wiens Geest in onze harten een getuigenis geeft, dat als zoodanig slechts kan worden geverifieerd uit de Schriften. |
|