Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
I. ‘Looze kalk’§1. Valsche profetie onder IsraëlOok Israël kende het verschijnsel van de ‘valsche profetie’. We kunnen beter zeggen: juist Israël kreeg ermee te maken: de valsche munt wordt immers geslagen in het gebied van de echte, de valsche profetie ontstaat op het terrein van de ware. De valsche profeten waren meermalen menschen van ‘goede bedoelingen’; er zijn onder hen, die den dood hebben getrotseerd ter wille van hun ‘idealen’ en ideeën. Er waren onder hen charlatans, politieke slimmelingen, werkers achter de schermen, draaiborden. Er waren onder hen óók serieuze ‘overtuigde’ menschen. Hun zonde was in den eersten aanleg dan ook deze, dat zij ‘profeteerden’ uit hun hart; d.w.z. uit hun eigen bedenkselen, uit het ‘gedichtsel’ van hun ‘hart’. Dus: uit hun eigen gedachten en wilsleven. En hun tweede overtreding bestond hierin, dat ze van hun eigen-gedáchten-inhouden verklaarden dat het Góds spréék-inhouden waren. Ook zij leidden hun profetie meestal in met het stereotiepe kerk- en profeten-woord: ‘Zoo zegt de Héére’. Aldus sprekende, bonden zij de gewetens aan denk-inhouden van menschen onder het voorgeven, dat zij deze bonden aan spreek-inhouden van den God der openbaring. Dat doen verleidde hen straks tot een derde kwaad: hadden zij eenmaal A gezegd, dan ‘móesten’ ze - zoo vonden ze- ook wel B zeggen. De menschelijke geest heeft nu eenmaal den drang tot zelfhandhaving en, zonder voortdurend aan Gods normen gebonden zelfonderzoek, komen daar altijd ongelukken van. Maar niet altijd viel dat ‘B’ zeggen mee. Consequenties kunnen lastig zijn. Het gebeurde meermalen, dat de feiten niet klopten op hun voorspellingen; dat de werkelijkheid hen en hun apologieën in het aangezicht belachte; dat hun naaste kwam en hun redenen met zijn tegenredenen ging disputabel stellen of ontkrachten. Of dat ze zelf gingen wankelen in een of ander opzicht. Maar dat wilden ze dan niet toegeven. Ze draaiden er wat omheen. Ze vonden er wat op; en ‘redden’ zich uit de meermalen netelige situatie. De muur, dien zij zelf of de schare hadden opgetrokken, vertoonde dan wel scheuren van bedenkelijke grootte. Maar die scheuren moesten dan gemaskeerd worden. Dan grepen ze naar ‘looze kalk’. Die werd, niet zonder vertoon van technische bekwaamheid, over hun bouwsels heen gestreken en zoo werd de muur gepleisterd. Gepleisterd met looze kalk. De beeldspraak, treffend van eenvoud, is van de hand van den profeet Ezechiël. ‘Daar en omdat zij mijn volk doen dwalen door van vrede te spreken, terwijl er geen vrede was; bouwt men een leemen wand, zie, dan bepleisteren zij dien met looze kalk; zeg nu tot die strijkers met looze kalk, en die valt eraf!: “zie een stroomende regen! en hagelstenen vallen en een stormwind breekt los; en zie, daar valt de wand!” Zal men dan niet tot u zeggen: “Waar is nu de looze kalk, waarmede gij gepleisterd hebt?”...Neerhalen zal Ik den wand, dien gij met looze kalk bepleisterd hebt en dien tegen den grond werpen, zoodat zijn fundament bloot komt...Zoo zal Ik mijn gramschap laten uitwoeden tegen den | |
[pagina 542]
| |
wand en tegen hen, die hem met looze kalk bepleisteren’...(Ezech. 13: 10-15).Ga naar voetnoot1. Een groot deel intusschen van de kerk-stad, van Jeruzalem, heeft in dit doen behagen. ‘Zijn profeten strijken er voor hen looze kalk over’ (22: 28). Zij moeten stutten van den staat zijn, deze profeten. Maar het volk wiegen zijn in valsche gerustheid; de zaken -zoo verzekeren ze- staan wel goed; ons woord blijft aanspraak maken op credietwaardigheid. En zoo dommelt het volk weer in. De stutten van den staat stutten hun eigen zetels, door permanente acquiescentie-propaganda.Ga naar voetnoot2. | |
§2. Analogiën bij ‘De Gereformeerde Kerken’ van 1942-1944Het doen der propagandaredenen der jongste ‘synodes’ van het instituut van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ (‘in synodaal verband’) herinnert in meer dan één opzicht aan dit pleisteren met looze kalk. Deze ‘synodes’ deden uitspraak aangaande ‘punten der leer’. En verklaarden ze bindend te zijn. Dat is, o.a.: ze maakten er een sjibboleth van bij de toelating tot den kansel. Ze weerden candidaten, die de binding aan die uitspraken niet konden aanvaarden; ze zetten ambtsdragers af, die niet in staat verklaarden te wezen, daarmee in volle overeenstemming te leeren: ze plaatsten zich met een ‘zóó zegt de Heere’ vóór die uitspraken, en zeiden daarmee: het zijn geen denkinhouden van menschen, maar spreek-inhouden van God. Maar zie, nauwelijks komt er een scheur in hun wand; nauwelijks komen er candidaten, predikanten, hoogleeraren, kerkleden van allerlei snit, die in wassend getal zich van die als onschriftuurlijk, en kerkrechtelijk als daden van wanbestuur te qualificeeren besluiten vrijmaken; en nauwelijks komen er kerkeraden die - daarin het eigen op schrift gestelde advies van deze synodale herauten volgende - het eens vrijwillig aangegane kerkverband opzeggen,Ga naar voetnoot3. dat door trouwbreuk zoo bedroevend sectarisch werd, of ze grijpen naar hun voorraad looze kalk. ‘Bij ons is niets veranderd’, zoo roepen ze. ‘Ge moogt het kerkverband niet verlaten; ons advies, om in geval van gewetensconflict het wel te doen, moet ge niet opvolgen, en ge moet ons ook niet daaraan herinneren, zoo vervolgen ze. En toch hadden ze dat advies als | |
[pagina 543]
| |
goddelijken rechtsregel, ter zake van art. 31 K.O.,Ga naar voetnoot4. officiëel ingeleid (tegenover een hoogleraar van haar zelf) met het: zóó zegt de Heere (zie K.C. v. Spronsen, De waarheid luistert nauw). ‘Kerkscheuring’! zoo klinkt hun requisitoir tegen wie hun eigen synodaal advies volgden en er ernst mee maakten. Hoewel ze openlijk vertellen, en ook schrijven, dat een door hen van een preekstoel gestooten candidaat afwijkt van de belijdenis (die ze zelf niet verstaan), laten ze het uit de Acta weg: ze schamen zich, maar bekeeren zich niet.Ga naar voetnoot5. Hoewel ze dezen candidaat, die de in een publieke ‘Stelling’ der oude ‘A’-groep (uit 1905) beleden waarheidGa naar voetnoot6. tegenover hen handhaaft, deswege uitbannen, roepen ze: we doen niets tegen ‘oud A’. | |
[pagina 544]
| |
Hoewel ze hun uitspraken in den Naam des Heeren hebben aangediend en ook gehanteerd als spreek-inhouden van den God der Waarheid, weigeren zij degenen, die zij uit hoofde van verzet tegen die uitspraken uitbanden, en die zij met behulp van den daarmee geschapen hefboom uit hun kerk weg-manipuleerden, te schorsen en af te zetten wegens valsche-leer en ketterij. Hun vonnis luidde steevast: ordeverstoring (zooals in 1834 en 1886 de Hervormde Synode het óók formuleerde). En een brochurenstroom laten ze over den kerkakker loopen, waarin ze onophoudelijk verzekeren: we zullen u zeggen, waar het om gaat - terwijl ze de fijne puntjes, waar het werkelijk om gaat, in den mist laten. Allemaal, stuk voor stuk. Zoo blijft hun muur staan.
De looze kalk der zakelijke misleiding, immers de camouflage, is er overheen gepleisterd. En dr. J. Ridderbos doet daaraan mee.
Dat is het, wat deze brochure zal trachten aan te toonen. |
|