Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |||||||
Toelichting op de Acte van Vrijmaking of WederkeerGa naar voetnoot1.Het is niet de bedoeling de Acte zin voor zin te bespreken, anders zouden we hier notarieel werkzaam zijn. We hebben integendeel heilig vuur noodig en het licht des geloofs, opdat we geen onverantwoordelijke stappen doen. Mitsdien worden alleen de hoofdgedachten besproken. De Acte bestaat uit drie deelen
I. Prof. Schilder beperkte zich ertoe de hoofdzaak in het licht te stellen van wat we belijden aangaande de kerkregeering. Die hoofdzaak is, dat wij in elke plaats, waar de Zoon Gods zijn geloovigen vergadert, hebben te zien een lichaam van Christus. Het lichaam van Christus is niet een wereldkerk of een landskerk met afdeelingen in de afzonderlijke plaatsen, maar ter plaatse (in Delft, s-Gravenhage, Rotterdam, enz.) is een lichaam van Christus, een eenheid die een apart afgerond geheel vormt en alles heeft wat noodig is voor de ambtelijke dienst. Die plaatselijke kerk als eenheid is in zichzelf een gezagsinstantie. Het is niet zoo, dat zij gezag krijgt van een boven haar staand lichaam, maar zij heeft het gezag in zichzelf. Dat gezag heeft zij natuurlijk niet uit eigen naam en autoriteit, niet om zichzelf, maar Christus regeert als haar Koning in haar. Hij heeft wel geen menschen noodig, maar hij wil ze gebruiken om zijn gezag kenbaar te doen worden daarin, dat Hij gezagsdaden doet door de menschen aan te grijpen door de Heilige Geest, in te dringen in hun hart, hen te wederbaren en ze naar elkaar toe te dringen tot een geheel, waarin al het noodige voor de ambtelijke dienst der kerk present is. Onder hetgeen in de kerk aanwezig is valt in de eerste plaats het ambt der geloovigen; dit is meer en eer dan het ambt van predikant, ouderling of diaken. De kerk kan bestaan zonder predikant, ouderlingen en diakenen, maar niet | |||||||
[pagina 531]
| |||||||
zonder het ambt der geloovigen. Straks - wie weet hoe spoedig - zullen de antichristelijke machten de kerk aangrijpen, ze zullen de preekstoel omver werpen, de avondmaalstafel verontreinigen en het doopvont wegnemen; ze zullen de speciale dienaren der kerk de straat opsturen en zelfs ter dood brengen, maar dan zal toch de kerk er nog zijn, want die hangt niet af van menschen, maar van Hem, die als Profeet, Priester en Koning zit in den hemel, van den Christus in zijn verheerlijking. Neem de kerk alles af wat uiterlijk is: toch houdt zij over het Woord en de Geest, het avondmaal en den doop. Daarom is de kerk zulk een machtig geloofsstuk: Christus is in haar midden en als zoodanig is zij gezagsinstituut, dat Christus' gezaghebbende tegenwoordigheid bewijst, bedient, uitstrooit en voortzet tot het einde der aarde en aan alle plaatsen. Daarom kan die kerk niet afhankelijk zijn van eenig bestuur boven haar. Omdat ze rechtstreeks onder Christus staat, niet afhangt van clerus of overheid, heeft ze geen aardsche macht boven zich, geen staat, geen priesterschap met een paus, maar ook geen kerkelijke vergadering. Het is ver van ons leelijk te doen over onze kerkelijke vergaderingen, en zeer ver het grootse goed te miskennen van classis en particuliere en generale synode. Als ook wij noodgedwongen ons zullen moeten laten zien in een aparte formatie, zullen wij ook grijpen naar het groote goed van classis, particuliere en generale synode. Toch kan en mag zulk een vergadering nooit een gezagsinstituut boven de plaatselijke kerk zijn, want dan zou ze de kerk schenden in haar wezen. Als God de kerk samenbrengt en den Geest almachtig over de menschen laat komen in Den Haag, in Delft, in Rotterdam enz., dan heeft Hij ze niet aangewezen om alleen te blijven staan; de plaatselijke kerk is wel universeel (ze heeft alles wat noodig is voor den ambtelijken dienst), maar ze mag nooit zijn universalistisch. Elke plaatselijke kerk moet zoeken de eenheid met elke andere plaatselijke kerk tot den dag dat Christus komt, over de gansche aarde. Zij moet dat zoo doen, dat de predikanten, ouderlingen en diakenen zich een gemeenschap gaan scheppen, een eenheid of verbond (confoederatie), waarbij behoort een verbondsacte waardoor het samengaan geregeld wordt. Deze confoederatie moet zoo breed mogelijk de geloovigen zoeken, omdat, wanneer er geloovigen zijn die niet met ons samengaan, dit nooit onze schuld mag zijn.
Hiermede is de nood van dit uur aangewezen. We mogen geen kerkje spelen, want dat zou zijn spelen met vuur. Dat andere geloovigen niet naast ons staan mag nooit onze schuld zijn, maar dat mag alleen het gevolg zijn hiervan, dat wij onder geboden en voorschriften zijn gekomen, die we niet mogen aanvaarden. Het isolement mag niet worden gezocht om het isolement. Wat we thans gaan doen mag ook niet worden gedaan om ons ervan af te maken; deden we zoo, dan waren we een secte. Maar we zijn apart gezet door een drang, die ons geweten knechten wil, en nu mogen we zeggen voor het oor der menschen: hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij, amen. En daarna mogen we zeggen voor het oor der engelen en van God: we staan eigenlijk niet apart, niet a-part, niet afzonderlijk, maar we staan op het fundament der apostelen en profeten, op het fundament der katholieke binding en der oude leer; apart gaan staan zijn zij die ons uitdreven; wij zijn blijven staan waar we stonden, zonder links of rechts te zien. Men zal nu wel ook van ons gaan zeggen: ‘Ze zijn van ons | |||||||
[pagina 532]
| |||||||
uitgegaan want ze waren van ons niet’, en dit zal ons pijn doen, maar wij zeggen daartegenin: Hier staan wij, wij kunnen niet anders, God helpe ons, amen; het zou een akelig misdrijf zijn als wij apart gingen staan en ons doen dan met zijn Naam gingen versieren. Nu dan mag ik u het eerste stuk der Acte vrijmoedig voorleggen. Ik durf het wel aan te zeggen, dat de Gereformeerde Kerken in den laatsten tijd, en eigenlijk sinds geruimen tijd tekenen van bederf vertoonden, en dat ze nu op beslissende manier van het goede spoor zijn afgegleden. Nog heden hebben we ervan kunnen lezen, van afzettingen en schorsingen, gedaan zonder de kerk erin te kennen, door ingrijpen van boven af. De synode heeft zonder eenig rapport der kerken programmapunten aan zich getrokken, personen bij zich geroepen en een tribunaal opgericht om aanklachten te behandelen, waarover geen kerk ooit gedacht heeft. Vroeger hadden de zaken een paar jaar de aandacht der kerken en gingen zij via classis en particuliere synode naar de generale synode, maar nu gaat de generale synode, zonder dat één kerk haar iets gevraagd heeft, in een paar weken een aanklacht formuleeren en afwerken om dan haastig voort te varen tot schorsing en afzetting. Zij handelt overeenkomstig de bekende, maar van God vervloekte uitspraak: ‘met u, over u, zonder u’. Het kerkverband is nu geen verband meer, daar de synode de rechten neemt zonder plichten; het is geen dienen meer, maar heerschappij voeren. Wanneer de kerken nu gesteld zouden zijn op haar rust en haar gemak zouden willen houden, zou de Geest worden uitgebluscht, zou het ambt cadeau gedaan, een ambtelijk dienaar zijn omgezet in een bevelvoerend heerscher en zou de eenheid-der-kerk-in-zichzelf zijn prijsgegeven. We kregen dan een landskerk als lichaam van Christus, met een stukje van dat lichaam in elke plaats, terwijl slechts eens per drie jaar of ook gedurende drie jaar de eenheid van het lichaam van Christus zou zijn te zien. God geve u genade te laten zien, dat de plaatselijke kerk, in zijn Naam vergaderd, het lichaam is van Christus, met autarkie bekleed, dat is met voldoende mate van genade om zijn lichaam te zijn, gegeven met elke vergadering van geloovigen waar en wanneer het Hem belieft die te laten geschieden naar den regel van zijn Woord. Daarom verwerpen wij de leer en usantie der generale synode; het gaat ons niet om een paar beslissingen. In de hoofdzaak is het beginsel verloochend, de praktijk verkeerd, de doorgaande ketterij inzake de kerkregeering ingevoerd, waarvan de goede beginselen een inrichting eischen niet naar het schema der hiërarchie, maar naar het schema van het ambt. Die verwerping is reeds noodig om eerlijk te blijven: de kerken leven in een verband of bond. Dan is bondsbreuk: trouwbreuk en woordbreuk. Als het verbond door woordbreuk is geschonden is het verband verbroken. Het is hiermee als met het huwelijk, wanneer dat niet door een enkele losse daad, maar door een doorgaande usantie verbroken wordt. Als de eene kerk de verbondsregeling schendt, is de andere partij van het verband ontslagen; trouwbreuk is daar waar de afspraak is geschonden.
II. Het tweede gedeelte van de Acte is gericht tegen de verbastering van de leer. Niet over de geheele linie is de valsche leer geïmporteerd, maar door de binding aan de uitspraak, dat volgens de belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds te houden is voor wedergeboren enz., is een breuk geslagen, wijl ook de leer een | |||||||
[pagina 533]
| |||||||
zaak is van afspraak, van verband en dus van verbond. Als de plaatselijke kerken een verband aangaan, maken ze formulieren van eenigheid, hetgeen betekent: op deze basis van leer staan we en dat zullen we samen uitdrukken. De leer is altijd een zaak van verbondsafspraak; wanneer de kerken predikanten beroepen of aan elkaar uitleenen en ook als ze naar buiten getuigen, zeggen ze: dit en dat houden we voor openbaring Gods en daaraan zullen we ons houden. Bovendien heeft iedere predikant zijn eigen meening; niemand kan, als hij ook maar een uur preekt, volstaan met weer te geven wat de belijdenis, de catechismus enz. zeggen; daarbij komen menschelijke uitspraken van den dominee, en daar zal altijd veel bij zijn waarvan hij later zal zeggen: het was niet waar was, hoewel hij een trouw dienaar is geweest. De dominee moet de leer met zijn eigen woorden duidelijk maken. Toch maken de kerken een leerverband en elke ambtsdrager mag daaraan worden gebonden, omdat de kerken elkaar binden in vrijwilligheid aan die stukken, waarin de leer door haar is uitgedrukt omdat zoo de Heere spreekt. De formulieren mogen geen stukken worden van een geleerdenschool, want wetenschapsbeoefening en belijdenis zijn verschillend. Er is bezinning op de leer noodig in de wetenschap, maar de belijdenis mag nooit zijn een wetenschapsstuk of een paragraaf uit een boek van een geleerde. Als de belijdenis een stuk geleerdheid was, waren zij weg die in de eerste plaats Gods Woord naarstig onderzoeken, die de Heilige Geest hebben en die zondags de kerk vullen. We moeten echter wel hebben een belijdenis die verbindt als formulier van eenigheid. Deze belijdenis moet weergeven wat het Woord des Heeren zegt, de kerk moet aan de belijdenis binden opdat de Heere Heere blijft, maar om zijn tempel niet te verontreinigen met eigen inzichten, mag de kerk hierbij geen stap verder gaan dan wat Hij duidelijk gezegd heeft. Eer de kerk (dat zijn de schoenmakers, de notarissen, de visschers enz.) zegt: Wij nemen die bepaalde meening aan als leer, moet de kerk weten met kerkgezag en kerkheerschappij, dat die meening geen vondst is van een geleerden man, maar duidelijke openbaringsinhoud van God Almachtig, en van Christus als Profeet, Priester en Koning. Ze mag alleen binden aan wat duidelijk staat in de Schrift. Vraag ik of het waar is wat ik voel, dan moet ik dat met Gods Woord kunnen verbinden. Hiermede zijn leer en usantie van de generale synode op leerstellig gebied van den laatsten tijd geoordeeld. De uitspraak van 1905/1942 strijdt met de eerste doopvraag (de vraag of de kinderen geheiligd zijn mag ik niet eraan meten of ik het ervoor houd; ze zijn geheiligd, ze hebben deel aan de belijdenis der rechtvaardigmaking en der heiligmaking, ze zijn leden der kerk en geen macht ter wereld kan dat merkteeken uitwisschen of dien rechtsstaat in zijn tegendeel verkeeren). Houdt men de kinderen voor nu reeds wedergeboren tot het tegendeel blijkt, dan zegt men: N.N. is wedergeboren. God Almachtig (de Heilige Geest) heeft in dat hart gewerkt de omzetting uit den dood tot het leven, de radicale of wortelverandering. Dit is een verklaring omtrent God Almachtig. Als ik zeg: mijn kind is wedergeboren (grammaticaal), dan spreek ik over God (zakelijk), maar wie heeft den moed over God te spreken zonder openbaring Gods? Wij mogen geen beeld of gelijkenis van God maken, dat is: we mogen nooit over God spreken zonder duidelijk bindende openbaring zijnerzijds. Ik mag geen uitspraak over Hem doen tenzij ik weet dat Hij het zelf gezegd heeft. Dit geldt | |||||||
[pagina 534]
| |||||||
mezelf in de eerste plaats, dan ook de ouderlingen en predikanten, de kerk en de kerken. Als de kerk zegt: die uitspraak is bindend, wie geen amen zeggen kan, blijft onder den kansel staan, dan moet die uitspraak duidelijk zijn als openbaring Gods. Als de kerk het zoo meende, dan zou wie het anders zag, moeten worden gebannen wegens ketterij of valsche leer. Deze uitspraak kan geen formule zijn van binding, want reeds lang zijn de formulieren van eenigheid aanvaard: daaraan zijn terecht de predikanten en de hoogleeraren gebonden en hieraan is niets toegevoegd als nieuw formulier vane enigheid. De breuk is niet geslagen in 1905 (toen werd alleen een grens gesteld tusschen twee meeningen). Er was toen geen reden de kerk te verlaten of apart te blijven zooals de Christelijke Gereformeerden in 1892. In 1905 was de uitspraak geen formulier van eenigheid. Het ongeluk kwam bij de binding. De kerk pleegt hiermee trouwbreuk aan de predikanten en de professoren, die de formulieren van eenigheid hebben geteekend, trouwbreuk ook aan elkaar. Zij laat toe en sluit uit wie God niet toelaat of uitsluit. Nu is de ramp gekomen; nu moet ieder naar zijn geweten antwoord geven. We geraken niet uit de kerk omdat we de meening van bepaalde personen niet deelen, maar omdat de kerk den eed van ons vraagt: erkent ge dat die formule bevat den geopenbaarden duidelijken inhoud van Gods Woord? Daarom is hier de breuk, want de kerk verlaat den grondslag van 1892 en wordt een secte. Een secte zegt immers, dat haar vondsten en haar liefhebberijtjes gezag hebben boven Gods Woord en dat niet dat Woord, maar die liefhebberijtjes ons binden. Wie een theologische meening aanvaardt als openbaringsinhoud des Heeren en daaraan kerk en ambtsdragers bindt, schendt het verbond als die meening niet duidelijk en klaar is te vinden in Gods Woord. Daarom wordt in de Acte de formule niet zoozeer in zichzelf aangetast, maar schadelijk genoemd elke werkelijke onderstelling, als ware in het verborgene des harten bij onze kinderen vóór hun doop de wedergeboorte reeds geschied. Dat schadelijke willen wij niet in zijn binding erkennen, de binding als zoodanig blijft het struikelblok. Ook hier zeggen we: hier staan we, want hier stonden we al die jaren, we kunnen niet anders, God helpe ons, amen. We zeggen dit in benauwdheid, maar nochtans volkomen rustig, want het fundament der apostelen en profeten is hier.
III. De hoofdzaak van het derde deel der Acte is, dat we niet apart gaan staan, maar ons houden aan wat er is. We hebben twee richtsnoeren: er is geschied, en er staat geschreven. De synode heeft gisteren de lijn der kerkelijke geschiedenis doorgetrokken, ze heeft de binding bevestigd en werpt nu uit wie die binding niet kunnen aanvaarden; ze doet hiermee een afgesneden zaak. Onze eigen daad sluit zich aan bij hetgeen er gebeurd is. Wij doen hiermee echter ook iets nieuws en staan daardoor onder een hooge verantwoordelijkheid. Deze taak kan een groote zegen zijn of een verschrikkelijke vloek; het scherpe mes van Gods critiek is ons op de keel gezet. Als we het op een verkeerde manier doen is alles verbeurd, de zonde ingedragen in de kerk en de secte gesticht. Maar we kunnen niet anders, we moeten handelen. Mijn volgende daad toch mag nooit de zonde continueeren, ze moet het kwaad vermijden en zich regelen van a tot z naar hetgeen de Heere zegt. De volgende stap mag nooit zijn willekeurig of sectarisch uit de kerk loopen of kerkje | |||||||
[pagina 535]
| |||||||
nummer zooveel maken, maar ze is alleen verantwoord omdat we blijven staan op de oude grondslagen. Daarom blijft de band aan de plaatselijke kerk erkend, niet die aan de synode in haar verkeerde besluiten; wij grijpen terug op ons ambt als geloovigen. De band aan de kerk ter plaatse (het eigen bestaande lichaam van Christus) is er nog wel; ook de andere gemeenteleden liggen voor onze verantwoording. Daarom moeten we de kerk aanspreken op haar adres (den kerkeraad). We mogen niet eens drie maanden wachten om te zien wat de kerkeraad doet; de binding is acuut, doop en avondmaal zijn acuut, want die kunnen er morgen al zijn, en ook de preek van morgen is acuut. God heeft er haast mee, daarom: geen vraag aan den kerkeraad om een paar maanden te wachten, maar een besluit van ons. We gaan den kerkeraad aanspreken: Doet gij mee in uw bijzonder ambt, dat onder en na het onze komt? Hebt gij de stem der Schrift gehoord: dat is de lijn der rechtvaardigheid en waarheid? Zegt ge ja, dan zullen we blijven volgen, zegt ge neen: hier staan wij, we kunnen niet anders; werp ons dan maar uit; snijd den band dan maar door en sta ons toe de slotsom wijs en voorzichtig en met bevend hart te trekken. Dan zullen wij de afgebroken lijn grijpen en het ambt vernieuwen; we zullen misschien een nieuwe formatie vormen naar den naam, maar bij God zal dat zijn de oude naam naar de apostolische leer, en we zullen Christus vragen met ons scheep te gaan en onze stuurman te zijn, en zoo te mogen ontvangen de nieuwe opdracht om de leer zonder eenige toevoeging te noemen de leer der zaligheid en het avondmaal en de doop zuiver te bedienen. God moge ons toevoegen die door één Geest met ons zijn geformeerd door het onvergankelijke zaad der wedergeboorte. We zullen onze kerk formeeren naar het schema van apostelen en profeten en zoo den zegen inwachten. We zullen ons hoofd leggen niet in den schoot van menschen, maar van vader Abraham, van God Almachtig en van het Lam en hierin gelukzalig worden bevonden, ook al zijn we wederom kerk onder 't kruis.
- - -
Na de rede werd o.m. gevraagd of we door hetgeen over de veronderstelde wedergeboorte wordt gezegd in de Acte onder II, A, niet van ons kunnen stooten die we niet willen afstooten. Er zijn er immers, die niet onze verbondsopvatting kunnen deelen, maar toch met ons willen samenleven in een kerkverband, dat beide opvattingen toelaat, gelijk ook onzerzijds (zie geschriften van bezwaarde predikanten) tegen zulk een verband geen bezwaar bestaat. De Acte acht nu de onderstelling der wedergeboorte schadelijk. Beteekent dit, dat die door ons in de anderen niet zal worden toegelaten? Prof. Schilder antwoordde, dat in de Acte de formule van 1905 niet wordt afgewezen als 1905-formule. Niet afgewezen wordt een formule, maar als schadelijk wordt afgewezen een werkelijke onderstelling. ‘Werkelijke’ vormt hier een tegenstelling met schoolsch of academisch. Er zijn theologen, voor wie de formule noodig is geweest om hun betoog te kunnen sluiten. Zij trekken een conclusie uit twee stellingen, om de sacramentsleer sluitend en bondig te maken; bijv. 1. de sacramenten zijn voor de geloovigen; 2. de geloovigen zijn wedergeborenen; 3. dus moeten de te doopen kinderen voor wedergeboren | |||||||
[pagina 536]
| |||||||
worden gehouden. Prof. Schilder heeft die conclusie niet noodig, want hij aanvaardt de eerste stelling niet. De sacramenten zijn voor de kerk, d.w.z. voor de geloovigen en hun zaad. De onderstelling van den doop is niet dezelfde bij de geloovigen en bij hun kinderen, voor ieder is er een eigen onderstelling en eigen wijze van toediening. De grond der toediening is voor beiden dezelfde: Gods bevel en belofte. Het sacrament wordt echter op een bepaalde aanwijzing toegediend, en die is voor de volwassenen, dat zij hun geloof hebben beleden, doch voor de kinderen, dat het zaad in de belofte is begrepen volgens Gods toezegging. Prof. Schilder heeft geen formule noodig, maar kan wel verdragen wie haar noodig heeft. We moeten trouwens in de kerk elkaar zo lang mogelijk verdragen. De Acte wijst dan ook niet af wie voor zijn betoog de lijn der formule noodig heeft, maar veroordeelt de werkelijke onderstelling. Mogen we vragen: heeft God in dat kind reeds dat werk gedaan? Die bepaalde onderstelling, nl. dat bij onze kinderen vóór hun doop reeds zoodanige werking des Geestes is ingetreden, dat daardoor voor tijd en eeuwigheid de genade des verbonds daadwerkelijk is gewrocht en deszelfs wraak mitsdien uitgesloten zou zijn, is schadelijk. Bavinck vond die onderstelling praktisch gevaarlijk, want het kind kan dan het verbond niet verbreken, in de opvoeding kan men het kind gemakkelijk laten gaan in zijn eigen wegen, in de prediking kan men niet serieus waarschuwen voor bondsbreuk en bondswraak. De onderstelling holt het verbond uit door het beloftedeel naar voren te schuiven ten koste van den eisch, maar holt ook de belofte uit door het beloftedeel naar voren te schuiven ten koste van de eisch, maar holt de belofte uit, want een belofte voor de uitverkorenen-alleen is nooit bij den doop genoemd; voor uitverkorenen en niet-uitverkorenen is de belofte dezelfde. Wat God in zijn raad besloten heeft is nooit zijn belofte, die onder de wolken wordt gezegd; we hebben alleen te oordeelen uit wat Hij gezegd heeft, niet uit wat Hij gedacht heeft. De dreiging veronachtzamen door te spreken van een echt en niet-echt verbond is uithollen van de sanctie en dus van het verbond zelf. We zwijgen in de Acte over de wetenschappelijke kwestie, maar spreken over de werkelijke onderstelling door prediking enz. Het moest erbij omdat het geen bagatel is, dat we aan de formule werden gebonden; nu in dit voor de kerk critieke uur was het goed het te zeggen. Christus heeft gewaarschuwd tegen het Farizeïsme als methode, doch alleen genoemd de uitspraken die de meeste aandacht trokken. Zoo ook wij: we verzetten ons tegen de binding, maar noemen de uitspraak waaraan we gebonden werden, doch die we niet kunnen aanvaarden om de in de Acte genoemde redenen.
Voorts werd nog gevraagd, of we door inzending van de Acte bij den kerkeraad dien raad erkennen als wettig, bezittende het recht ons samen te roepen tot den dienst des Woords, waaraan we moeten gehoorzamen. Prof. Schilder antwoordde, dat we den kerkeraad niet aanschrijven om te zeggen, dat hij de wettige kerkeraad is. Integendeel, wanneer hij zich heeft verkocht aan de onwettige synodebesluiten, heeft hij daardoor ipso facto opgehouden wettige kerkeraad te zijn. We richten ons alleen maar tot hem, omdat hij het adres der gemeente is (de gemeente ‘vertoont’). Er is dan geen wettige kerkeraad, maar we richten ons tot de gemeente aan het eenige voor haar bestaande adres. Zooals Christus den hoogepriester in zijn ambt heeft | |||||||
[pagina 537]
| |||||||
gerespecteerd, ook al had Hij hem als onbevoegd vertegenwoordiger des volks reeds veroordeeld. We stellen discutabel of de kerkeraad zijn ambt nog waarneemt. Zien we op hetgeen is geschied, dan kunnen we onze daad brutaal of vrijmoedig noemen, zien we op hetgeen geschreven staat, dan is de kerkeraad het adres, waartoe we ons richten. De Acte zegt reeds: de dienst des Woords op a.s. zondag is een gebroken gemeenschap, we moeten weten waar we aan toe zijn, want doop en avondmaal kunnen niet wachten. |
|