Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
Acte van Vrijmaking of WederkeerGa naar voetnoot1.Wij ondergeteekenden, leden (of ook regeerders) der Gereformeerde Kerk van...................
sedert geruimen tijd opgemerkt hebbende het bederf in de Gereformeerde Kerken in Nederland, zoowel in de verminking of verloochening van de op Gods Woord gegronde geestelijke politie, orde, en discipline of tucht der kerk, als in de verbastering van de leer, waarop gefundeerd is de bediening der Heilige Sacramenten naar de verordineering van Christus in zijn Woord; en in het thans wel bevestigde misbruik der kerkelijke tucht, welke stukken naar onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis (art. 29) alle raken de merkteekenen der ware kerk; en lettende op de (ten spijt van velerlei opgeworpen rechtmatige bedenkingen) door twee generale synodes nadrukkelijk aan de consciëntiën opgelegde en gehandhaafde besluiten en bepalingen, welke de kerken in hare ambtelijke bedieningen afvoeren van de tevoren overeengekomen en aangenomen formulieren van eenigheid en van wettelijke ordening der kerken, en welke, alzoo bevestigd zijnde, deze kerken hebben geleid, en ook voorts zullen leiden tot onrechtmatige en ongoddelijke schorsingen en afzettingen uit den ambtelijken dienst, zoo rechtstreeks vanwege de generale synode als in navolging van deze door andere kerkelijke vergaderingen, alsmede tot het verbieden van de verkondiging van Gods Woord en de bediening daarvan ook door zulken, die daartoe volgens de aangenomen formulieren en ordeningen in deze kerken steeds terecht bevoegd verklaard zijn geweest; achten ons geroepen, overeenkomstig het ambt aller geloovigen naar artikel 28 onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis, te verklaren en te besluiten gelijk wij verklaren en besluiten mits dezen: | |
IA. Wij verklaren, dat de door de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland van 1943-1944 een en andermaal vastgestelde, uitdrukkelijk gehandhaafde, en in toepassing gebrachte leer en usantie aangaande de geestelijke politie, waarnaar de ware kerk overeenkomstig artikel 30 onzer belijdenis te regeeren is, en alzoo aangaande heel de ordinantie, die de regeerders der kerk naar artikel 32 dezer belijdenis onder zich mogen instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der kerk, naar ons stellig oordeel in strijd komen en doen komen met de onder ons gestelde en met gemeen accoord aangenomen artikelen, de wettelijke ordening der kerk aangaande. Wij verklaren tevens vastelijk te gelooven, dat onderwerping aan | |
[pagina 525]
| |
deze leer en usantie in strijd is en in strijd brengt met hetgeen ons het Woord Gods ten aanzien van de goede orde in de gemeente van Christus duidelijk leert, en dat daarom zulke onderwerping het profijt der kerken tegenstaat, in stee van daartoe ooit vereischt te kunnen worden; dat zij naar de wijze eener hiërarchische kerkregeering te kort doet en dwingt te kort te doen aan de rechten, die Christus heeft willen verleenen aan elke wettige vergadering der geloovigen, gelijk dezen in de afzonderlijke plaatsen worden geregeerd door den raad der kerk, vertoonende de geheele gemeente; terwijl het immers juist deze Goddelijke rechten zijn, waarvoor de vrijgemaakte kerken in deze landen een en ander maal den strijd hebben opgenomen in den Naam des Heeren, daartoe als door Hemzelf geroepen, en uit overweging waarvan wij zelf tot kort vóór dezen ons gerechtigd en verplicht rekenden, gemeenschap te onderhouden met deze eertijds vrijgemaakte Gereformeerde Kerken in Nederland. Doch het is dan ook even deswege, dat wij tháns moeten verklaren, ook zelf in onze consciëntie geroepen te zijn tegen de alzoo ingebroken tirannie en hiërarchische heerschappij te strijden, dewijl wij naar onze Belijdenis (art. 32) ons wel moeten wachten nopens de tot onderhouding van het lichaam der kerk gestelde ordinantie af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft.
B. En hierom besluiten wij mits dezen wederom te verwerpen alle menschelijke vonden en alle wetten, die men onder ons heeft ingevoerd om door haar de consciëntiën in deze manier te binden en te dwingen (art. 32 Ned. Geloosbel.); ons van den band aan de hierboven genoemde synode in haar evenbedoelde leer en usantie te willen vrijmaken en alzoo te willen wederkeeren tot een onder dit hiërarchisch juk niet langer geknechte kerkelijke samenleving, in onverzwakte trouw aan de aangenomen kerkelijke ordening; bereid zijnde, zoo haast als men dit hebben kan gemeenschap te willen oefenen met allen, die in de eenigheid der leer, welke naar den Woorde Gods is, met ons willen leven of gaan leven in een aangenomen of wederom aan te nemen kerkenordening, op dat Woord gegrond. | |
IIA. Wij verklaren, dat de vanwege gezegde synode een en ander maal met leergezag bekleede en sinds uitdrukkelijk tot toetssteen der ware leer en der getrouwe ambtsbediening gestelde uitspraak, dat volgens de belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt, ons in de consciëntie niet bindt, en niet binden mag, aangezien zij noch in de Heilige Schrift, noch in onze belijdenis te vinden is, noch daaruit redelijkerwijs af te leiden is; Gods Woord immers doet aangaande de wijze, waarop de wedergeboorte bij de uitverkoren kinderen geschiedt, evenmin uitspraak als onze belijdenis, doch leert ons veeleer, dat God in ons en onze kinderen zijne belofte (van in ons te willen wonen en ons tot lidmaten van Christus te willen heiligen, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben) begint te vervullen naar zijne vrijmacht op zijnen tijd, hetzij vóór of onder of na den doop. Hierom oordeelen wij, dat de vanwege voornoemde synode opgelegde binding vóór en in den ambtelijken dienst aan deze hare uitspraak uitdrukkelijk in strijd komt met het Woord onzes Gods, hetwelk ons beveelt, | |
[pagina 526]
| |
Deut. 29:29, de verborgene dingen voor Hem te laten, doch de geopenbaarde, te weten de door Hem gesproken beloften en eischen, zijne toezegging van den zegen tezamen met zijne aanzegging van de wraak van zijn verbond, zijne lokking niet minder dan zijne dreiging, te nemen voor ons en onze kinderen, en alzoo van Hem en van zijne werking in het hart zoo van ons als van onze kinderen te oordeelen alleen uit wat Hij gezegd heeft, niet uit wat Hij gedacht heeft en voor Zichzelven heeft gehouden. Mitsdien veroordeelen wij elke werkelijke onderstelling, en alle bouwen op zoodanige onderstelling, als ware in het verborgene des harten bij onze kinderen vóór hunnen doop reeds zoodanige werking des Geestes ingetreden, dat daardoor voor tijd en eeuwigheid de genade des verbonds daadwerkelijk gewrocht en deszelfs wraak mitsdien uitgesloten zou zijn. Niet alleen verwerpen wij zulke onderstelling als ijdel, doch wij achten haar ook schadelijk te zijn: Lev. 26:15 en 16; vgl. 26:44; Deut. 31:20; Rom. 11:20-22; Hebr. 3:1 en 12; Hebr. 10:28-31; Hebr.12:25;1 Petr.5:5; 2 Petr.2:1 en 2; 1 Joh.3:20; 2 Joh.:8; Openb.2:5 en 23; Openb. 22:11.
B. En overmits deze synode, met herhaalde en thans afsnijdende verwerping van alle ingebrachte bedenkingen, aan deze hare uitspraak, gelijk ook aan andere, die eveneens door haar zijn bekleed met leergezag en gesteld tot toetssteen der zuivere leer en der ambtelijke bevoegdheid en geschiktheid, de gewetens gebonden heeft, in dier voege zelfs, dat zij aan de instemming met deze gezamenlijke uitspraken den ambtelijken dienst des Woords gebonden, en de toelating tot dezen van zoodanige instemming afhankelijk gesteld heeft, en ook metterdaad stelt, en beveelt te stellen, ja, wegens scheurmaking vervolgt, uitwerpt en beveelt uit te werpen, ook dezulken, die in leer en belijdenis met Gods Woord in volle overeenstemming zijn, en zich gebonden achten aan die leer en belijdenis, welke in onze vrijgemaakte en tezamen gekomen kerken voor het aangezicht Gods te goeder trouw tot accoord van kerkelijke en ambtelijke samenleving zijn aangenomen, - zoo besluiten wij, ons vrij te maken van alle onrechtmatige en ongoddelijke schorsingen en ontzettingen uit den dienst, die door haarzelf of krachtens haar aanwijzing in den laatsten tijd zijn geschied; ons vrij te maken niet alleen van het synodaal-hiërarchische, doch ook van het daarmede tegelijkertijd opgelegde theologisch-wetenschappelijke juk, dat niet het juk van Christus is, en niet het juk is, waaronder voor Gods aangezicht de vrijgemaakte kerken in deze landen zich tezamen begeven hebben, elkander deswege in getrouwheid de hand reikende, opdat zij mochten wederkeeren tot, en gezamenlijk verblijven onder, de gehoorzaamheid van Christus en van den Woorde Gods, gelijk dit door haar beleden is in de formulieren van eenigheid, te voren door deze kerken aanvaard, en daarin alleen. Wij maken ons openlijk vrij van de valschelijk genaamde tuchtoefening, die vanwege of uit naam van deze synode geschied is, en waardoor deze kerken in feite ertoe gekomen zijn, zich en haren ordinantiën meer macht toe te schrijven, dan aan het tot vóór dezen onder haar overeenkomstig de formulieren van eenigheid beleden en in de kerkenordening gehoorzaamde Woord Gods; te vervolgen die overeenkomstig deze formulieren en ordeningen heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen, in dezen, van hare gebreken; uit te sluiten die de Heere Christus niet uitsluit, toestoppende zooveel het aan haar ligt, monden die Hij niet gesloten hebben wil, bindende op aarde, wat Hij niet binden zal in de hemelen, | |
[pagina 527]
| |
der afsnijding waardig keurende, wie Hij, onze eenige Wetgever en Koning, geenszins dreigt uit te sluiten met het Zwaard z ijns monds, of beveelt uit te sluiten met de sleutelen des hemelrijks. En alzoo besluiten wij, thans ook metterdaad deze tuchtoefening niet voor vast en bondig houdende, weder te keeren tot de vrijheid die in Christus Jezus is, voorts gemeenschap willende onderhouden, zoo haast als men zulks hebben kan, met alle geloovigen, waar ook de Zone Gods dezulken vergaderd heeft of immer wederom zal willen vergaderen, allen, die met vermijding van het door deze kerken thans betreden ongoddelijke pad der sectarische, on-katholieke eigenwilligheid en afzondering, met ons bereid zullen bevonden worden te willen staan of te gaan staan op den grondslag alleen der aangenomen formulieren van eenigheid. Wij maken ons vrij van den smaad, die geworpen is op de nagedachtenis van voorgangers, die in het verleden onder openlijke bestrijding van wat gemelde uitspraken bevatten met rijken zegen des Evangelies de kerken vóór en na hare vereeniging in den jare 1892 hebben gediend, en keeren alzoo terug tot de oefening van die katholieke christelijke kerk- en ambtsgemeenschap, welke aan de aangenomene formulieren der in deze landen ooit vergaderde kerken evenmin toedoet als zij ervan afdoet. Wij maken ons vrij van de binding aan uitspraken, welke juist als binding ook getrouwe candidaten tot den heiligen dienst verbiedt te staan naar dezen dienst, en voorts getrouwe ouders verhindert ongeveinsd te betuigen, dat zij de leer, die in de christelijke kerk ‘alhier’ geleerd wordt, bekennen de waarachtige en volkomene leer der zaligheid te wezen, en te beloven, in deze leer hun kinderen naar hun vermogen te zullen onderwijzen en te doen onderwijzen. En alzoo keeren wij weder tot de geestelijke tezamenvoeging en vereeniging met hart en wil in éénen zelfden Geest, door de kracht des geloofs, rondom een kansel, die niet ontzegd wordt aan getrouwe dienaren Gods, een doopvont, dat niet weert godzalige ouders, een avondmaalstafel, welke niet van zich stoot broeders in den Heere, in het kort, zulke dienaren, zulke ouders, zulke broeders, welke wij ook nu, gelijk vóór dezen, willen erkennen en erkend weten naar den in den loop van eeuwen beproefd bevonden maatstaf, die tot op den jare 1942 onder ons recht gebruikt is geweest. | |
IIIA. Wij verklaren deze onze daad van vrijmaking en wederkeer te zien als een daad van gehoorzaamheid aan het Woord Gods, dat ons verbiedt, ook maar ééniger menschen schriften, hoe heilig zij ook zijn, gelijk te stellen met de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte met de waarheid Gods, (want de waarheid is bovenal), noch de groote menigte, noch de conciliën, decreten of besluiten; en te verwerpen al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeenkomt (art. 7 Ned. Geloofsbel.); dat ons gebiedt de kerkelijke tucht te gebruiken om de zónden te straffen, niet de gehoorzaamheid aan Gods Woord, en aan de aangenomen formulieren van eenigheid en kerkenordening (art. 29); dat ons gebiedt te verwerpen alle dingen, en mitsdien ook alle kerkelijke bindingen, welke daartegen zijn (art. 29); alsmede alle wetten, die men zoude willen invoeren om door haar de consciëntiën te binden en te dwingen, in wat manier (al ware het ook kerkelijke manier) het zoude mogen zijn (art. 32); dat ons beveelt aan te nemen alleen hetgene dienstig is om eendrachtigheid en eenigheid te voeden en te bewaren en allen te houden in de gehoorzaamheid Gods (art. | |
[pagina 528]
| |
32), en in deze alleen wordende (naar art. 7) geen dienstknechten van menschen (1 Cor. 7:23; Hand. 4:19 en 5:29); dat ons beveelt de eenigheid der kerk te onderhouden, ons onderwerpende aan de onderwijzing en tucht derzelve (art. 28), en alzoo 't gene in de geestelijke politie der kerk door de meeste stemmen goedgevonden is voor vast en bondig te houden (art. 31 K.O.), doch dat tegelijkertijd de grens van deze gehoorzaamheid ons stelt, als het leert, dat dit voor vast en bondig houden heeft te geschieden tenzij het beslotene bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of - want ook het onderhouden van de goede orde is naar den wil des Heeren - tegen de aangenomen Kerkenordening; dat dan ook (naar art. 85 K.O.) geene kerk over andere kerken, en geen ambtsdrager over andere ambtsdragers eenige heerschappij wil laten voeren, en deswege geene andere tucht erkent dan een zoodanige, welke geschiedt naar den Woorde Gods (art. 32 Ned. Geloofsbel.) en ‘volgens de gemeene ordening der Kerken’ (naar het formulier van bevestiging van dienaren des Woords).
B. Weshalve wij besluiten, overeenkomstig de artikelen 7, 28, 30 en 32 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de artikelen 31 en 85 der Kerkenordening, en naar luid van de beloften, afgelegd bij onze geloofsbelijdenis of ook van onze bevestiging in eenig bijzonder kerkelijk ambt, bij dezen onder erkenning van eigen schuld en zonde en deswege vergeving inroepende van onzen Hemelschen Vader, en tevens overtuigd, dat van deze vergeving wij ook in onze kerkelijke samenleving slechts in den weg der eenvoudige gehoorzaamheid verzekerd worden en het getuigenis des Geestes in ons hart tezamen gevoelen kunnen, onze medegeloovigen (en mede-opzieners) op te wekken, gelijk wij hen opwekken mits dezen:
1o, uit te spreken, gelijk wij zelve ten overstaan van onzen kerkeraad en onze gemeente bij dezen uitspreken,
ten eerste, dat wij door de bevestigde en afgesloten handelingen der Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland in den jare 1943-1944 zoowel voor de gezamenlijke kerken als met name ook voor ons zelf de gemeenschap van Woord en Sacramenten verbroken zien, wijl de oefening dier gemeenschap niet te verbinden is met het buigen van den hals onder het juk, door deze synode opgelegd;
ten tweede, dat wij vanwege de Goddelijke roeping tot herstel der gebroken gemeenschap thans moeten komen tot afwerping van dit juk, dat is, tot de weigering om hetzij met het woord, hetzij met de daad, hare besluiten voor vast en bondig te houden; en
2o, te besluiten, met het oog op den dringenden aard van dit bezwaar en de urgentie van den te onderhouden ongehinderden dienst van Woord en Sacramenten, gelijk wij zelf besluiten mits dezen:
ten eerste, de door of namens deze synode geschorste of ontzette ambtsdragers te erkennen en wederom te ontvangen als wettige ambtsdragers in Gods kerk, | |
[pagina 529]
| |
ten tweede, ook anderszins het synodaal en schoolsch-leerstellige juk dezer synode af te werpen, door de gehoorzaamheid aan haar besluiten, als hierboven omschreven, op te zeggen; en
3o, ter vergadering en ter bevrijding van de thans uiteengescheurde en geknechte geloovigen hiervan in een openbare acte van vrijmaking of wederkeer kennis te geven, gelijk wij bij dezen alzoo kennis geven, teneinde langs dezen weg te komen tot herstel van het verbroken verband der geloovigen en der kerken in onmiddellijken terugkeer tot de gehoorzaamheid van Christus, gelijk deze gehoorzaamheid tot vóór het jaar onzes Heeren 1942 onder ons op grond van Gods Woord gekend en beleden werd in de aangenomen formulieren van eenigheid en van kerkenordening, en in deze alleen. Om hiertoe langs den geordenden weg te geraken, geven wij van deze onze acte kennis in het bijzonder aan den Raad van de Gereformeerde Kerk, waartoe wij rechtens tot op dezen oogenblik behooren, met de bede, dat hij door afwerping van gezegd juk het ons mogelijk make, onder zijn opzicht ons te blijven stellen en met elkander de herstelde volle gemeenschap van Woord en Sacramenten te oefenen in de vreeze Gods. |
|