Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
Rede van prof. dr. K. Schilder
| |
[pagina 517]
| |
vanmiddag en vanmorgen recht te spreken en te hooren, is hier deze, dat wij daarvan uitgaan: in hetgeen geschied is, ligt een besluit des Heeren, dat wij als ondoorgrondelijk moeten beginnen te eeren, om daarna te denken aan die andere grondzuil, die ons denken mede beheerscht en sturen moet ons pad, de andere grondzuil, die staat naast: er is geschied, nl.: er is geschreven. Wat geschied is, is voorzoover het in Gods raad besloten ligt, voor ons allen ondoorgrondelijk diep van wijsheid, van gerechtigheid en ik geloof ook meteen vol van genade. Maar wanneer wij onzerzijds een stap hebben te doen op den weg, dien wij elken dag moeten betreden, dan kan en mag de volgende stap alleen gedaan worden, in volkomen gehoorzaamheid aan het geopenbaarde Woord, dus aan wat geschreven staat en alzoo sluit zich onze daad, die onze daad blijft, alleen op godgevallige wijze aan bij zijn daad, die wij kennen uit zijn raad, en alleen zoo kunnen wij met vreeze en beven den dag van heden en morgen inleiden en ook als nieuwen dag inluiden, als 't moet, in de vreeze des Heeren en naar zijn eigen wil. Wanneer vandaag de vraag tot ons komt, wat er gebeuren moet in onze kerken, dan zal een heel korte teekening van de voornaamste trekken van het beeld onzer kerken in den laatsten tijd zich op één punt mogen voegen bij het woord van den voorzitter en dat ééne punt zal zijn: het leven der kerken in haar generale synode. Wanneer ik dan ook van mijn kant met een enkel kort woord aanduid, waarom, naar mijn stellige overtuiging, in het kerkelijk synodale leven een algeheel bederf is ingetreden, algeheel in den zin van voorloopig onherroepelijk, wijs ik op enkele punten, die naar mijn meening beslissend zijn voor het kennen van de situatie. Ik noem voor mij als hoofdzaak en als hoofdzonde van ons kerkelijk synodale doen van den laatsten tijd onbewimpeld het kwaad van de hiërarchie. Toen in 1886 dr. A. Kuyper de menschen bij elkaar bracht voor zijn kerkstrijd van die dagen, sprak hij van de tweede hiërarchie. De eerste was van Rome, waartegen de vaderen gestreden hadden in de kerkhervorming in de 16de eeuw en de tweede van de toenmalige Hervormde Kerk, waarin God misschien vandaag bezig is, dingen te doen, die ons kunnen beschamen. Wanneer ik het wel zie, is in onze kerken vandaag aanwezig de derde hiërarchie. Ik geef u dadelijk toe, de omstandigheden verschillen, de manier is anders, de bedoeling is ook volstrekt anders in velerlei opzicht, maar het is en blijft hiërarchie, d.w.z. ingrijpen van boven af op het leven van Christus' eigen kerk en ingrijpen, zonder noodzaak van Gods eigen Woord en wil, op de vrije daad der van Christus' wege in elke plaats samengebrachte en georganiseerde geloovigen. Een typisch kenmerk van de hiërarchie is altijd, dat een bestuur van boven af zich plaatst boven de door Christus in elke plaats bijeengebrachte en vergaderde kerk. Wie ziet niet, dat dit het kenmerk is en meteen de zonde is van wat in den laatsten tijd in onze kerken aangedurfd werd? Men heeft geschorst en ook afgezet, zonder in het minst rekening te houden met de plaatselijke kerken en het verband te eeren tusschen de kerk, die roept in den naam des Heeren eenerzijds, en een dienaar der kerk, beroepen door haar, anderzijds. Het is of de K.O. niet meer bevat art. 79, waarin de kerk ter plaatse in haar rechten ten volle wordt erkend, of art. 85, waarin gezegd wordt, dat geen kerk of ook geen ambtsdrager over een andere kerk of een anderen ambtsdrager mag hebben eenige heerschappij. | |
[pagina 518]
| |
Wanneer de Cock in 1834 het classicaal bestuur ziet staan als uitdagende macht en als aanklagende macht, heeft hij nog een kerkeraad, die zegt: hoor ons, want het is onze predikant. Wanneer vandaag bij ons in onze vrijgemaakte kerken een andere vergadering komt, niet eens classicaal, de classis is ook voorbijgegaan, niet eens provinciaal, het provinciale verband is ook voorbijgegaan, maar de generale synode, en ook gaat schorsen en afzetten, dan krijgt de kerkeraad niet eens meer de kans om te zeggen: Kom en hoor ons. Hiërarchie in den meest volstrekten vorm. Wanneer in ons kerkelijk leven vandaag de vraag aan de orde komt hoe het moet in de praktijk met de erkenning van de synodale besluiten, dan wordt eenerzijds - en volkomen terecht - met vollen nadruk gezegd: denk er wel aan: God is een God van orde. Eveneens wordt gezegd met vollen nadruk: denk er aan, de synodale besluiten of de synodale handelingen moeten in de kerken erkenning vinden, zoolang het in den kerkelijken weg - ik zeg met nadruk in den kerkelijken weg - gaat naar de goede, vastgestelde orde. Maar wanneer tegelijkertijd iets anders verzwegen wordt, dan begint daarin de ellende en dan komt van daaruit het bederf van ons kerkelijk leven ten aanzien van deze dingen. Daar staat ook in de K.O. dat goede, rotsvaste verweerstuk tegen elke hiërarchie, dat aldus luidt: Een besluit met de meeste stemmen genomen, zal vast en bondig inderdaad zijn, tenzij het bewezen worde te strijden met Gods Woord of de aangenomen K.O. Gods Woord aan den eenen kant en daarnaast, brutaal daarnaast, ook de K.O., als twee maatstaven, beide hanteerbaar en als twee grenzen, beide afteekenbaar, voor de gehoorzaamheid van kerkeraad en enkeling, wie dan ook, tegenover de besluiten van een meerdere vergadering. Gods Woord en de K.O., wat daartegen ingaat, wordt niet gehoorzaamd. Als dat stuk ontbrak in onze eigen K.O., ware daarmee de altijd als een springvloed ons beloopende waterstroom der hiërarchie niet af te dammen geweest. Maar, dank zij Gods genade, is de stroom tot nu toe met dit verweerstuk afgedamd gebleven. Maar in den laatsten tijd heeft God toegelaten, dat in theorie en praktijk onze kerken op dit punt te kort geschoten zijn en ze bewust hebben gezegd: er staat wel: vast en bondig houden, tenzij, tenzij nog eens, het strijdt met Schrift en K.O., maar wij maken daarvan iets anders; wij maken er dit van: voor vast en bondig houden in elk geval, in elk geval tot aan een volgende synode, totdat die het veranderd mocht hebben. Als dát waar was, dan zou elke synode en de eerste de beste synode, die een besluit nam, dat Gods Woord verkrachtte en de consciëntiën bond tegen het Woord Gods in, in staat zijn, de kerk uit elkaar te jagen. Als we doen moeten, wat tegen Gods Woord ingaat, wijl de synode zegt: ik wil het; als we dat moeten doen in elk geval tot over drie jaar en ook dan nog vragen: synode, wilt gij het veranderen, anders moeten wij het weer doen, dan is daarmee de reformatie stopgezet, de revolutie met stille trom binnengehaald, de kerk en haar leven vergiftigd, ja lam gelegd, en het leven der kerk mist de veilige grens, waarachter het schuil moet gaan en meteen verschijnen moet, om zich naar den eenen kant en naar den anderen kant schrap te zetten tegen den stroom der zonde en vijandschap. Ge zult zeggen: ja, goed, hiërarchie, we zien er hier en daar een klein beginseltje van. Maar, zegt ge misschien, er zijn andere dingen aan de orde, met name leerbeslissingen, en op dat punt is de hiërarchie niet het struikelblok. Ik | |
[pagina 519]
| |
wou voor een heel lief ding, dat ik zeggen kon, inzake de leerkwesties is er een leerkwestie en alleen maar een leer-kwestie en wat dat aangaat is er geen hiërarchie in het spel. Als het zoo stond, was de zaak veel eenvoudiger. Dan was ik afgezet, niet wegens scheurmakerij, maar wegens valsche leer en ketterij. Dan ware prof. Greijdanus, aan wien de kerken onnoemelijk veel te danken hebben, ook geschorst, niet wegens het bestrijden van een uitspraak, maar wegens valsche leer en ketterij, en dan ware gehandhaafd, ook achteraf in de Acte der vergadering en dus gehandhaafd voor Gods eigen aangezicht, wat toch publiek gezegd is door de synode en ook in de krant geplaatst is, dat nl. een candidaat tot den heiligen dienst beroepen door een kerk in den naam des Heeren, een man, dien wij als professoren hebben erkend als examen doende met volle eer, dat zoo'n man afweek, gelijk het heette, van de belijdenis, art. 33-35 inzake de sacramenten. Was het maar zoo gesteld, dat men zei en volhield: wie de uitspraak niet ten volle aanvaardt, is een prediker en importeur van een valsche leer en ketterij. Dan wist iedereen, waar hij aan toe was. Dan was klaarheid geschapen en was de geestelijkheid met haar zuster, de zakelijkheid, in onze kerken hand aan hand gegaan. Maar zóó diep is de benauwdheid over ons gekomen en de zonde in ons leven ingedragen, dat men zelfs deze leervragen nog plaatst onder den gezichtshoek van hiërarchisch of niet-hiërarchisch kerkbestuur. Prof. Greijdanus is geschorst wegens het bestrijden van de uitspraak der kerken. Als er één man is, die in de laatste jaren verdiende om, indien de synode gelijk had, wegens valsche leer en ketterij te zijn gebannen, was hij het wel, die in de laatste maanden en de laatste jaren steeds onvermoeid de pen gebruikt heeft om hardop te zeggen, frank en vrij: ‘wat gezegd wordt is niet waar, maar een andere zaak zegt God en andere woorden spreekt de Heere, en een andere binding is de binding op aarde, want in den hemel’. Maar zelfs de man, die dat hardop herhaaldelijk, uitdrukkelijk heeft gezegd in het openbaar, wordt niet geschorst wegens ketterij en valsche leer, maar wegens het bestrijden van kerkelijke uitspraken. Ik geef toe, God is en blijft in elke kerkformatie een God van orde. Dat geldt prof. Greijdanus, ds. van Dijk, dat geldt de candidaten, dat geldt mij, dat geldt allemaal, dat geldt ouderlingen en diakenen. God is een God van orde. Maar als de orde, die Hij stelt, inderdaad zijn orde is, niet maar onze orde-op-zaken-stellen, als het zijn orde is, dan hoort het bij zijn orde, dat, wie zeggen moet: ik kan het niet beamen, ik kan het niet doen, ik mag daarin net ontzien worden, dat de kerk, die hem beoordeelt, één van beide doet, óf ze zegt: hij, die zegt: ik kan het niet doen, komt in strijd met wat wij houden voor de openbaring Gods op grond van zijn duidelijk Woord en dus, hij is een ketter en indrager van een valsche leer, óf ze zegt: dat durven we niet aan; en als we het niet aandurven, hebben we meteen onszelf beleden: we hebben te veel gezegd; onze bindingen waren Gods bindingen niet, onze condities waren zijn condities niet; we hebben te veel gezegd en daarom: we gaan terug, we zoeken de broeders, we binden nooit op aarde dan tenzij we weten, stellig weten: ons opaarde-binden is zijn in-den-hemel-binden. En waar dat durven ontbreekt in deze situatie van heden, gaan wij om der wille van den vrede terug, wetend, dat het loon in den hemel groot is voor wie prestige-kwesties niet kent, de zelfhandhaving niet weegt, maar zich afvraagt: was is des Heeren geopenbaarde wil en die alleen. | |
[pagina 520]
| |
Een uitspraak bestrijden doet de man van de revolutie, zeer zeker, maar ook de man van de reformatie, hij net zoo goed. Een uitspraak bestrijden doet Beëlzebul,Ga naar voetnoot2. in de kerk, maar ook de Heilige Geest; de knecht van de Een, de trawant van den ander. Een uitspraak bestrijden kan en mag nooit zijn de grond van schorsing en afzetting, maar dat mag alleen zijn dit, dat men bestrijdt wat de kerk stelt en de kerk in zijn naam poneert en belijdt. En waar dat ontbreekt, heeft de schorsende vergadering, die die vraag ontgaat, en tóch zegt: ik stoot u uit als het er op aankomt van het avondmaal, het brandmerk van de hiërarchie op het voorhoofd zich gezet. Zelfs als ze gelijk heeft in het zakelijke, dat metterdaad haar uitspraak was naar het Woord des Heeren. En daarom blijft helaas de conclusie, dat de hiërarchie de groote benauwdheid en zonde is van de kerk van deze dagen onder ons. Door deze hiërarchie komen ook de bittere uitspruitselen te zien, herwaarts en derwaarts gaande vindt ge ze zelf, ouderlingen en diakenen, die men afzet in het eindproces, terwijl niemand kan aanwijzen, dat het is naar het avondmaalsformulier. Afzettingen en schorsingen, die men links en recht afgrenst met accomodatievoorstellen en pacificatieideetjes, met pogingen om te schipperen en te plooien. In een tijd als dezen zijn juist de menschen die pogen om te schipperen het grootste struikelblok, dat satan op den weg legt van hen, die in het vuur gebracht worden. Zeker, wanneer het kan en mag om de zaak van den vrede en van de samenbinding der kerk, is iedereen verplicht, om Sions wil te wijken, waar de persoon wijken kan en te geven wat hij geven kan met erkenning van 's Heeren recht. Maar ik zeg meteen: wee zoo iemand, die om zijn eigen zaak te redden, en zijn eigen rust te garandeeren, de kerk niet meer aan haar woorden houden zou. Als de kerk zegt: in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes ban ik u, dan beware God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest ieder mensch, wie het ook verder zijn moge, die het eene station met het andere aan elkaar verbinden wil, met geschipper en gescharrel. Hij zegge één ding: een volk is verloren wanneer de gouden standaard weg is en de gave gulden, en de kerk is als kerk geschonden en verkracht en gesmaad en vernield van binnen uit als men haar papieren devalueert, haar eeden bekijkt alsof het geen eeden meer waren en haar banvloeken bekijkt als waren het zetten op een schaakbord, om kwijt te raken en in te leiden wie men wil, al naar gebleken partijbehoefte. En ik heb daarom geweigerd elke poging tot bemiddeling, die op het eene punt zou toegeven, maar het andere zou verloochenen dat het ging om een tuchtmiddel en niet maar om een conflict tusschen een partij en een andere partij. En nu, als dit de regel des Heeren is, weet ge, hoe het staat in de bindingskwestie, inzake de binding der candidaten aan de uitspraak, dat het verbondszaad te houden is voor wedergeboren en te houden is voor in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen het tegendeel blijkt. Tegen die binding moeten we om 's Heeren wil blijven strijden. Juist omdat binding, als de kerk ze verricht, geen zaakje is van kerkpolitiek, maar een zaak van het recht des Heeren, dan wel van schending van het recht des Heeren. Juist omdat binding aan zoo'n formule en andere, beteekent niet maar de mogelijkheid om een | |
[pagina 521]
| |
bepaalde groep een tijdlang het zwijgen op te leggen, maar moet zijn en blijven een daad, waarmee de kerk met Gods gezag den kansel en de kanselboeken opent, aan wien God ze opent ter bediening en sluit voor wien God ze sluit, eveneens ter bediening. Niet de uitspraak zoozeer is daarom geweest de oorzaak der verdeeldheid, ofschoon er velen zijn, die zakelijk haar inhoud niet kunnen overeenbrengen, scherp ontleed, met 's Heeren Woord, maar de binding is het, die de groote moeite brengt. Want wanneer deze binding blijft bestaan, heeft de kerk van vandaag, ofschoon zij de graven der profeten op gezette tijden in redenaarsstijl uitmuntend weet te versieren, toch vele profeten, die met eere haar dienden, ook in de jaren vóór en na 1892, in hun graf het woord der scheiding nagejouwd. Wanneer zij heden binden gaat aan een formule, heeft zij door die toevoeging aan de belijdenis, juist qua belijdenis, de hinderpaal gelegd op den weg van het zoeken van vereeniging straks met al degenen, die in deze van het bloed der martelaren gedrenkte landen hebben gezegd: de geloovigen hebben samen te komen in kerken en de kerken hebben samen te gaan in verband van kerken op den grondslag der drie formulieren van eenigheid en daarvan alleen. Zeker, wij erkennen de kerk in haar recht om daar, waar de formulieren geschonden worden, te zeggen: het is niet zóo, maar zóó; denk aan Assen 1926. De kerk heeft ongetwijfeld het recht en den plicht ook om, als een menschenkind iets leeren wil, dat met de formulieren strijdt, hem aan te zeggen van haar kant: uw leeren is in strijd met de formulieren van eenigheid en dus: u werpen wij uit. Maar dan moet ook de kerk, dát zeggende, durven volhouden: wat wij nu actueel hier neerleggen als nieuwe uitspraak der kerk, is uit het oude geput, het is de oude inhoud en geen nieuwe formule. En ik heb reeds gezegd: dat durft de kerk vandaag niet zeggen. Ze durft niet zeggen: deze uitspraak van 1942 is zoo stellig van a tot z Gods Woord, geopenbaard van boven af, dat wie het anders zegt, de formulieren schendt en als ketter bij God en bij ons ook te boek staat. Maar als ze dat niet zeggen durft, is elke uitspraak reeds, ook al ware ze zakelijk juist, nog in de kerk een struikelblok, wijl toevoeging aan de belijdenis en dus verenging van den grondslag, waarop het God behaagt, bij de Hervormde kerk misschien of misschien bij de Christelijk Gereformeerde broeders een bodem te bereiden, waarop de plant der gewilligheid wassen kan, der gewilligheid namelijk om te vinden onder één kansel allen, die de belijdenis aanvaarden in goede trouw, dan moeten wij dezen heiligen plicht om tot die menschen te zeggen: hier zijn wij, niet in den weg gaan staan bij voorbaat door te binden boven de belijdenis, waar God niet bindt en door vast te klemmen voeten, die bereid zijn om te prediken, zeggende: gij moogt niet prediken, en door met kerken die beroepen en classes die examineeren een spel te spelen van hiërarchie, waar de ernst uit is, waar het rythme van den Geest Gods uit is en waar het louter is en blijft: wat zegt de meerderheid, veilig in der meerderheids armen. God geve ons te zeggen: veilig in Jezus' armen, veilig aan Christus' borst. Veilig, waar de binding en de bediening alleen staan op den bodem en de basis van zijn heilig Woord, van de onverkorte, ja zeker, de onverkorte belijdenis, om zoo te roepen, bijeen te roepen, bijeen te jagen desnoods, de kerk in het gansche land, die men noemen mag katholiek. Dat beteekent de algemeene kerk, de kerk van Christus Jezus, die men nooit kennen kan en mag | |
[pagina 522]
| |
uit de tractaatjes der secte met haar verenging en haar particularisatie, maar die men kent en kennen moet uit de merkteekenen van de ware kerk, dat is: een reine prediking des Evangelies, reine bediening der sacramenten, zuivere tucht, die in den hemel resoneert of eigenlijk soneert, klinkt, en die op aarde soneert, of eigenlijk: resoneert, wederklinkt, een tucht, die zich alzoo bedient van Gods eigen Evangelie met groote genade en anders het merkteeken draagt van de verwerpelijkheid en van de gramschap Gods in haar gevolgen zeker kan zijn. Ik zal geen woord nu verder zeggen hierover, dat naar mijn overtuiging verkeerd werd gehandeld met het rechtsbeginsel, dat zelfs de gemeene wereld kent en toepast. Elke bitterheid en incident zij contrabande. Wij vragen de lijn te zien, die God teekent en anders niets. Maar wanneer ik dit alles heb gezegd en blijf staan bij de hoofdzaak, komt nu de vraag: wat te doen? Wat te doen? Mogen wij zeggen: nu ja, het is verschrikkelijk en we zijn zeer bezwaard, maar we zullen toch maar eens uitkijken hoe het verder gaat? Wanneer gij het woord ‘uitkijken’ gaat schrappen en in plaats van ‘kijken’ zegt: ‘zien’, zeg ik: och ja, laat ons zien, hoe het verder gaat. Dat beteekent één ding voorop geplaatst: niet eigenwillig met een ‘kwaaie kop’ er uit loopen en nooit zijn de man van wien de engelen zeggen kunnen: hij heeft zonder noodzaak de scheur gebracht of ook de scheur verbreed. Ik geloof stellig, dat de scheur getrokken is, niet door eenigen bezwaarde, niet door eenigen geschorste, maar alleen door het beslissende en gehandhaafde en alle bemiddeling afwijzende doen der generale synode. En in zooverre als we de scheur, die er is, nu zien en zeggen: het is geschied, doen we eenvoudig christelijke handeling. Maar ik zei reeds: twee grondzuilen kennen we voor ons laten en doen; de eene luidt: er is geschied, en de andere: daar staat geschreven. De synode trok de scheur en maakte haar; dat aanvaard ik als: er is geschied. Nu ik zelf en gij zelf. Wij staan vandaag in de kerk en in een volk, dat zegt: wat gaat ge nu zelf doen? Dan mogen wij van onze kant de eerstvolgende stap op den weg van onze dagorde en dagpolitiek niet anders zetten dan naar het geschreven Woord: er staat geschreven. En wat houdt dat in? Onder meer dit, dat waar anderen de scheur trokken, gij wel moet zeggen: die daad heeft haar consequenties en vraagt van mij een antwoord en reactie, maar nooit moogt zeggen: ze maakten een scheur en ik ga die gretig verbreeden; daarvoor beware ons God almachtig! En elke daad onzerzijds, die de voor onze rekening liggende scheur verbreedt, is uit den booze. Maar het is ook uit den booze te doen, alsof er geen scheur is; het is ook uit den booze te doen, alsof ouders, die zondag a.s. moeten zeggen bij den doop van hun kind, dat ze de leer, die alhier geleerd wordt, bekennen de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen, dat kunnen zeggen, terwijl ze het niet kunnen zeggen. Het is ook verkeerd te doen alsof het niet bestaat, dat elke ambtsdrager, die zondag den doop bedient, vraagt: Zweert gij den eed, bij deze leer uw kind op te voeden en groot te brengen. terwijl die ouders zeggen kunnen en moeten: dat wil en mag ik naar mijn overtuiging niet beloven. M.a.w.: de scheur die er is, is dringend, bij elke daad is de scheur aanwezig en grijnst ons toe en vraagt: wat doet gij nu? Wanneer het avondmaal bediend wordt, zal hij, die het bedient en het uitreikt aan wie aan de tafel zitten, moeten zeggen: dat doe ik in de kerk vandaag, in dat kerkverband, dat uitsluit dezulken, die wij eeren als broeders | |
[pagina 523]
| |
in Christus, niet door Hem verbannen, noch door Hem verjaagd van de tafel des Heeren. Ja, wanneer het zondagmorgen is en er is geen doopvont en avondmaaltafel present, maar de klok luidt 10 uur en een man beklimt de trappen van den kansel en zegt: in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes en die man komt zóó (gebaar van zegenen), hij breidt met gezag de handen over het vergaderde volk en zegt: dit gebaar is niet van mij, armen stakker, maar Christus' gebaar, die zegt door mijn dienst: Ik zegen u in des Vaders en des Zoons en des Geestes naam, dan is op dat moment, waarop de predikant zóó (zegen-gebaar) komt boven de kerk, de vraag actueel: man Gods, hoe staat het met de scheur, in welk verband staat ge hier en komt zóó (zegen-gebaar), in wiens naam staat ge hier en komt zóó, wie machtigt u te zeggen: ik, mannetje van vleesch en bloed, ga staan, autoritair, zeggende: die zegent is meer dan die gezegend wordt? En daarnaast een andere vraag: gij man, die zegent, het verband waarin ge staat en de naam, waarin ge gemachtigd zijt, sluit immers uit van het recht om zóó (zegen-gebaar) te doen, broeders, die uw broeders heeten naar uw eigen overtuiging, als ge bezwaard zijt? Is het verband verbroken, ja of neen? Op die vraag moet er een antwoord zijn. En waar de eene lijn is: nooit scheuren in eigenwilligheid en de andere lijn: de breuk nooit heelen in eigenwilligheid; of waar de eene lijn blijft: als Gij niet meegaat, Heere, doe ons nooit van hier optrekken, maar de andere lijn blijft: als Gij niet blijft, Heere, doe ons nooit alhier verblijven; als de eene lijn luidt: houden, wat ge houden kunt, maar de andere lijn concreet is: breken, wat God al gebroken heeft, zoodat breken uw eenige antwoord wordt naar 's Heeren Woord, dan voelt ge wel, dat daarmee de eene lijn niet volkomen kan zijn. En zij, die vandaag u samenriepen voor deze vergadering, hebben ook gemeend te moeten aanduiden en zeggen hier, dat het woord te vinden moet zijn en reeds gevonden is, waarop de dubbele lijn antwoord vindt en erkenning geeft. Ter eener zijde, niet eigenwillig dat genadewerk, dat God gaf in ons land en dat ik noem de Gereformeerde Kerken in Nederland, kapot maken, en niet afsnijden de kans op herstel van de breuk. Maar anderzijds geen drie jaar sukkelen in plaats van te marcheeren als soldaten des Heeren, en onze gebeden verkrachten; niet een paar jaar lang modderen en schipperen en plooien en zeggen: de zaak zal wel terecht komen, medisch en juridisch, terwijl wij elken zondag leven onder de prediking, die maar een handigheidje zou wezen. Maar wat nu gebeuren moet is ook, krachtens de erkenning van deze beide lijnen, aangegeven in een concept-acte, die door niemand vandaag geteekend is of wordt, die ook niemand van haar kant als model voor allemaal dienen wil, maar die reeds ter plaatse hier en daar en misschien ook op andere plaatsen heeft gediend of dienen kan als een afteekening van de beide lijnen. Ik stel me voor, die concept-acte voor te lezen, om u te zeggen: zoo zien wij het en zoo zou naar onze meening het antwoord moeten zijn in de vreeze Gods.
(Dit verslag is geheel buiten de verantwoordelijkheid van Prof. S.) |
|