Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Hoofdstuk IGa naar voetnoot1.Op één bepaald punt nu heb ik de bovengestelde vraag reeds ontkennend beantwoord. Dat geschiedde in mijn tweedenGa naar voetnoota. brief (van 8 mei 1944). Het synodale ‘vonnis’ constateert van ondergeteekende, ‘dat hij de kerken opwekt de binding aan d(i)e leeruitspraken niet te aanvaarden.’ Nu is reeds één enkele blik in het d.d. 25 februari 1944 door de synode aan de kerkeraden gestuurde stuk voldoende om te doen verstaan, dat de beweerde ‘opwekking’ door de synode ‘gelézen’ wordt óók in mijn tot de kerkeraden gerichten brief van 14 januari 1944. Welnu, in dit epistel is van een opwekking tot niet-aanvaarding met geen woord sprake. Het stuk gaat op in situatieteekening. Het wekt niet op, conflict met de bekende ‘leeruitspraken’ te zoeken, doch constateert slechts, dat dat conflict er zal zijn, wijl onvermijdelijk. En wél wordt tenslotte nog opgemerkt, dat ondergeteekende onzekerheid wil wegnemen ten aanzien (o.a) van de vraag, of hij de dienaren der kerk en ook zichzelf gerechtigd acht, niets te leeren, dat niet in volle overeenstemming is met de uitspraken, die, behalve innerlijk tegenstrijdig, ook deels onjuist zijn, maar de daaraan voorafgegane aankondiging van een komende poging tot bewijs van deze onjuistheid is nog geen oproep tot verzet. Vooral niet, nu het te leveren bewijs zich in eerster instantie tegen de voor de uitspraken aangevoerde argumenten richten wil, immers, in bestrijding van het bekende praeadvies van Commissie I. De stelling: ‘gij kunt en gij moogt naar mij oordeel zoo en zoo niet handelen, dit en dat niet leeren’, is nog heel iets anders dan aansporing van een rebel, die oproept tot (onwettig) verzet. Want van even dezélfde stelling zal zich, als van zijn uitgangspunt, steeds moeten bedienen, en heeft zich steeds bediend, élke reformator, die opwekt tot (wettig) optreden-ter-zuivering. Tenzij men den mantel van reformatoren met louter vráágteekens zou willen borduren. Wie als zijn meening constateert, dat een bepaald gebod niet op te volgen | |
[pagina 295]
| |
is, wijl het niet kán, én wijl het niet mág, laat het aan anderen over, de daad te bepalen, die uit zulk inzicht heeft te groeien. Ook dr. A. Kuyper heeft lang vóór 1905, d.i. lang vóórdat artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis officieel gewijzigd werd, openlijk en in allerlei toonaard verklaard: niemand kán of mág wat daar staat, consequent leeren.Ga naar voetnoot2. En, om een voorbeeld van den laatsten tijd te noemen: ds. J.C. SikkelGa naar voetnoot3. heeft na 1905 publiek verklaard, dat de confessioneele | |
[pagina 296]
| |
beslissing van dat jaar, die reeds geschied was, de kerken in de war had gewerkt.Ga naar voetnootb. Tot zoover Sikkel. In 1905 betrof het in het geval-Sikkel de belijdenis. In 1944 evenwel een formule van 1905-'42, die geen belijdenis was, doch alleen maar een pacificatieformule, een uitspraak. En ook dr. J. van LonkhuyzenGa naar voetnoot4. heeft naar aanleiding van reeds gevallen synodale beslissingen betoogd, dat zij revolutionair waren, en in strijd met de Schrift, de confessie, de kerkenordening. Wij laten nu maar de namen van hoogleeraren-redacteuren,Ga naar voetnoot5. die evenzoo handelden, rusten; het verhaal wordt licht eentonig. Ik besluit, dat, voorzover het synodale schorsingsdecreet zich hier bezig houdt met den brief van ondergeteekende aan de kerkeraden (14 januari 1944), in welken brief elke opwekking tot verzet ontbreekt, dit decreet in de weergave der feiten onbetrouwbaar is. Voorts zij verwezen naar mijn brief van 8-5 jl. |
|