Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
75. Generale Synode van Utrecht 1943-1945 aan Schilder d.d. 12 juli 1944Ga naar voetnoot1.Den Haag, 12 juli 1944
Hooggeachte heer en broeder
Hierbij berichten we u de ontvangst van uw antwoord-schrijven. Alvorens te komen tot het eigenlijke doel van ons schrijven, deelen we u mede, dat onze verwijzing naar een ‘mogelijkheid’ in geen enkel opzicht samenhing met de ‘geruchten’ waarvan u spreekt. Van de door u genoemde geruchten en van de daar volgens u achterliggende ‘machinaties’ is ons niets bekend. Wij stelden slechts die mogelijkheid, omdat blijkens uw eigen correspondentie uw omstandigheden niet steeds dezelfde zijn. Een wijziging was dus niet van te voren als ondenkbaar door ons uit te sluiten. Het eigenlijke doel van ons schrijven, dat wij u hiermede doen toekomen, staat in verband met de ons door de synode gegeven opdracht: een ernstig vermaan tot u te doen uitgaan. Wij gevoelen, vooral ook na uw laatste brieven, de moeilijkheid van deze opdracht. Met name waar u spreekt van een ‘der kerk schandelijk’ onrecht en van een ‘bedrijven van uw overtreding van Gods Woord’ enz. Toch willen we in overeenstemming met onze opdracht dit woord van vermaan tot u doen uitgaan. Wij kunnen ons daarin aansluiten bij wat uzelf opmerkt, dat ‘overal, waar de Geest niet geweken is, het vasthouden aan Gods Woord altijd de rechte toenadering brengt’. Dat is ook onze vaste overtuiging en juist op dien grondslag wil de synode het vermaan tot u richten. Het kan daarbij niet onze bedoeling zijn uitvoerig in te gaan op datgene, wat reeds officieel ter uwer kennis werd gebracht. Materieel heeft de synode daaraan niets toe te voegen. Met grooten nadruk willen we er echter op wijzen, dat van een ‘volkomen doorzichtige overtreding tegen een volkomen doorzichtig gebod’ naar het oordeel van de synode in geen enkel opzicht sprake is. Wij kunnen niet nalaten u mede te deelen, dat wij van uw antwoord vóór de laatste zitting van de synode met droefheid hebben kennisgenomen, omdat we daarin elke toenadering misten, juist in den door u en ons bedoelden zin. Het is ons een behoefte u nogmaals te wijzen op punt 1 van het schorsingsbesluit, waarin de synode een dringende opwekking tot u deed uitgaan en de bede | |
[pagina 273]
| |
daaraan toevoegde, dat God u alles zou geven, wat u in dezen weg behoefde. Wij willen er u met ernst op wijzen, dat het u niet geoorloofd is, uzelf te rechtvaardigen met een beroep op wat u noemt een ‘doorzichtige’ overtreding. Wij willen in tegenstelling daarmee u zeggen, dat u naar ons oordeel nog steeds op den verkeerden weg blijft wandelen, hetgeen slechts tot schade kan zijn voor uzelf en voor onze kerken, indien God het niet verhoedt. Wat de synode de kerken toeriep: de bede van Psalm 139 voor Gods aangezicht uit te spreken, willen we ook u toeroepen. Het zal wel zoo zijn, dat u, gelet op het volgens u doorzichtige van de overtreding, den vollen ernst van dit vermaan niet aanvaardt. Van onze zijde kunnen we daartegenover slechts opmerken, dat wij weten in uw schorsing een daad gedaan te hebben, die aan Gods heilig oordeel onderworpen was en is en waarvoor wij de volle verantwoordelijkheid op ons nemen. Zoo draagt dan het geding tusschen u en ons een uitermate ernstig karakter. Wij willen blijven bidden, dat God u in den weg van het vasthouden aan zijn Woord de rechte toenadering geven moge en ons allen daarin verblijden.
Met hartelijken groet namens het moderamen: w.g. G.C. Berkouwer, praeses w.g. E.D. Kraan, scriba |
|