Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
74. Schilder aan J. Hoek d.d. 1 juli 1944Ga naar voetnoot1.1 juli 1944
Weleerwaarden zeergeleerden heer dr. J. Hoek 's Gravenhage
Weleerwaarde zeergeleerde heer,
In antwoord op de vragen, mij gesteld in den door dr. G.C. Berkouwer en u onderteekenden brief van 28 juni 1944, welken brief ik langs een omweg ontving, en dus niet eerder kon beantwoorden, meld ik u: a) Voorzoover de herhaling van uw verzoek tot het arrangeeren van een samenspreking, als door u bedoeld, uitdrukkelijk rekening houdt met de mogelijkheid, ‘dat de omstandigheden sinds mijn schrijven veranderd zijn’, moet ik u het tegendeel verzekeren, en u adviseeren af te zien van elke speculatie op zoodanige mogelijkheid, gedurenden den tijd, voor welken het uwerzijds gepleegde en ‘der kerk schandelijke’ onrecht in eersten aanleg bestendigd werd. Mocht uw verwijzing naar bedoelde ‘mogelijkheid’ in een of anderen vorm samenhangen met geruchten, waarvan ik weet, dat ze verbreid worden, en vermoed, dat ze ook tot uw kring doorgedrongen zijn, als geruchten n.l., dan moge ik opmerken, dat ik omtrent herkomst en waarde van die geruchten in bepaalde opzichten beter geïnformeerd ben dan u, en ook voor een deel de erachter liggende machinaties meen te doorzien. b) Voorzoover herhaling van uw verzoek van de overweging van bovenbedoelde mogelijkheid los staat, zij opgemerkt, dat het geen zin heeft, te handelen als had ik niet gemeend wat ik schreef. c) Op welk punt ‘misverstand’ zou dienen ‘opgehelderd’ te worden, vermag ik niet in te zien in betrekking tot het door u genoemde punt. Ten aanzien van een duidelijk omschreven punt zeggen uw deputaten (en zei ook uw moderamen) een ondubbelzinnig ‘ja’, en plaats ik een evenzeer ondubbelzinnig ‘neen’. Voorts heb ik mijnerzijds, alvorens u overging tot bovenbedoeld ‘der kerk schandelijk’ onrecht, herhaaldelijk de aanwezigheid van misverstanden geponeerd. Het vermocht niet u van het bedrijven van uw overtreding van Gods Woord, als bedoeld in mijn brief van 20 juni, terug te houden. Integendeel, gij zijt verder gegaan en hebt nu den daardoor geschapen status met (minstens) een maand verlengd. Voorts heb ik, in terugslag op uw brief, nog dit te zeggen: a) In uw brief, gedateerd 24 juni 1944, werd gezegd. ‘Over enkele dagen hoopt het moderamen te voldoen aan de in het besluit sub 2e genoemde opdracht’; uw brief van 28 juni voldeed daaraan, voor wat het eerste lid betreft, | |
[pagina 271]
| |
in geenen deele. Met het oog op het voor mijn eigen alsnog te verrichten handelingen te kiezen tijdstip leg ik dit vast. b) ‘Tot Gods eer’ is te allen tijde en is alleen gehoorzaamheid aan zijn Woord. Naar een volkomen doorzichtige overtreding tegen een volkomen doorzichtig gebod van dit Woord wees ik als naar een uwerzijds begane zonde heen in mijn brief van 20 juni; en ik beriep mij op dit Woord ter rechtvaardiging van mijn u daarin gegeven antwoord. Het mij toegezonden rapport verzwijgt dit beroep op Gods Woord, en constateert dan, dat mijn antwoord geen blijk geeft van ‘eenige toenadering’. Daartegenover stel ik, dat overal, waar de Geest niet geweken is, het vasthouden aan Gods Woord altijd de réchte toenadering brengt.
Met verschuldigde achting, w.g. |
|