Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
66. Schilder aan de predikanten J.R. Goris, P.C. de Bruyn, E.I.F. Nawijn en A.S. Timmer d.d. 12 juni 1944Ga naar voetnoot1.12 juni 1944
Weleerw. heeren Goris, De Bruyn, Nawijn, Timmer, Apeldoorn
Hooggeachte heeren,
Uw brief van 6 juni kwam in mijn bezit. Bepaalde moeilijkheden verhinderden mij, eerder te voldoen aan uw verzoek, ‘nog iets te hooren als antwoord op dezen brief’.Ga naar voetnoot2. Aan dat verzoek bij dezen voldoende, moge ik het volgende onder uw aandacht brengen. 1. Dat ik aan den officieelen scriba der classis schreef, zal u niet mogen verwonderen. Ik had niet te doen met eenigen correspondentiedienst naar aanleiding van uw classicaal besluit, doch met dat besluit en zijn ‘uit naam der classis’ gegeven toelichting zelf. | |
[pagina 256]
| |
2. Met een verzekering van uw goede bedoelingen behoeft u mij niet het ‘hart’ te bewerken; ik heb omtrent die bedoelingen van u, natuurlijk met de noodige variatie, een denkbeeld, dat in het minst niet gewijzigd is ná inzage van uw drukwerkje. Het ging er mij alleen om, dat men ook met de beste bedoelingen geen dingen moet publiceeren die onjuist zijn. In strijd met de waarheid was het, op 23 mei te gaan publiceeren, dat uw voorstel mij ter hand gesteld was. Ik heb u aangegeven - uw scriba blijkt u kennis gegeven te hebben - waarom ik tegen deze onjuiste publicatie opkwam; niet, om uw bedoeling in beoordeeling te nemen, doch ‘vanwege de associaties, die het begrip “ter hand stelling” wekt’. U loochent deze associaties niet; we hoeven er dus niet verder over te spreken. U hadt niet mógen zeggen: dat stuk is ter hand gesteld, vóórdat het geschied was. Een kind kan zich voorstellen, dat heel wat kerkeraden in de huidige nervositeit - gevolg van de algemeene zonde - zich heel wat hebben gedacht bij dat ‘ter hand stellen’, dat hen op een dwaalspoor bracht. Het blijft de taak van uw scriba hen daarvan af te brengen door mededeeling, dat nimmer iets ter hand gesteld is. Daartoe zal ik hem een afschrift van dezen brief zenden. De onjuiste mededeeling heeft me heel wat onnoodige correspondentie gekost. En in de kerkelijke samenleving effecten gehad, die een schade zijn voor het doorwerken van den Geest, die recht en waarheid wil. En geen permanent ontwijken van den strijd ervoor onder drogredenen. 3. Een besluit van de classis is me dus nimmer toegezonden. Een classis die wat te zeggen heeft, moet de moeite nemen, een brief te schrijven. Een motiveering erbij is me dus ook nimmer toegezonden. Van de classis ontving ik geen letter, behalve dan toen ik mijnerzijds haar iets schreef. Toen kreeg ik iets van haar scriba te hooren, waar ik dankbaar voor ben, maar waar, naar ik versta, geen enkel besluit achter ligt. 4. U meent ‘miskenning’ van uw bedoeling te bespeuren. Laat ons geen woord verspillen aan uw ‘bedoelingen’; zie boven. Ik heb een héél klein beetje (nog maar formeele) critiek op een bepaalde handeling uitgebracht; daarvan hebt u in uw brief geen woord ontzenuwd. We kunnen er dus ook niet op repliceeren. 5. Ik ben u erkentelijk voor uw goede zorgen voor mijn welzijn. Voor het eerst verneem ik daarvan iets uit uw brief. Vergunt me de opmerking a) dat private zorg iets anders is dan officieele handeling, waarop kerkelijk Nederland naar uw eigen wil toeziet, en waarin het door u zelf betrokken werd; b) voorts, dat uw bericht bewijst, dat er niet alleen onjuiste beweringen blijken gedaan te zijn, maar ook, dat er veel te veel gepraat is, al neem ik aanstonds weer aan: met de beste bedoelingen. 6. Uit het onder 5) gezegde volgt, dat ik op wat u onder 5) blijkt te hebben gezegd, gedaan, en bedoeld, geen enkel ‘antwoord’ gegeven heb; men antwoordt slechts op wat men kent en weet. Een antwoord, dat niet gegeven werd, kan ook niet teleurstellen. 7. ‘Koud-formeele-redeneeringen brengen ons niet verder’ zegt u terecht. Precies. ‘Warm-aandoende formeele redeneeringen’ evenmin. Daarom was uw voorstel, dat alle materieele ethiek angstvallig ontweek, en in het formeele bleef steken, met voorbijgang van alles, wat uit de capita der materieele ethiek voorzoover actueel in het onderhavige geding, in den Naam des Heeren onder uw aandacht geplaatst was, ook zoo vruchteloos. En dus was, waar u met | |
[pagina 257]
| |
grooten spoed onjuiste beweringen verspreiddet, een spoedbriefje ook volkomen op zijn plaats. Dat het zich beperkte tot het formeele was, gelet op den aard van uw eigen actie, onvermijdelijk. Zoodra u ertoe mocht komen, op de kwesties van de materieele ethiek in te gaan, en dienaangaande ‘stelling te nemen’, zal het mij een vreugde zijn, u met warm-materieele redeneeringen van bescheid te dienen. 8. Uw deputatie kon ik niet ontvangen, om redenen, die ik hier niet noemen kan. Bovendien zou zulke ontvangst, ná verbreiding van een onjuiste bewering, en nádat uw classicale stuk zijn werking heeft gedaan, zonder dat u te voren ook maar eenige moeite genomen hadt, mij daarover te raadplegen, en dus met afsnijding van den weg van warm-materieele redeneeringen op tijd, ongeveer hetzelfde zijn als het spannen van de paarden achter den wagen. 9. Naar Apeldoorn komen kan ik evenmin. 10. Over uw werk (ik bedoel hiermee uitsluitend uw classicaal besluit) heb ik zeer bepaalde denkbeelden. Die wil ik u later wel eens zeggen. Zoo langzamerhand wordt het aantal instanties, waarmee ik te maken krijg, wat al te veel in getal. Dat is vreemd genoeg in een periode, waarin men ‘het nieuwe kerkrecht’ aanprijst ter eener, en het niet duidelijk verloochent ter anderer zijde. 11. Ceterum censeo, dat we niet vergeten moeten, dat we allemaal profeten, priesters en koningen heeten, dat we nog altijd zeggen, dat we van Scheiding en Doleantie zijn, en dat we over het recht van materieele ethiek heele mooie epilogen en prologen kunnen schrijven. Maar het komt op wat daartusschen ligt tenslotte aan. Eveneens met hartel. gr. en heilbede, Uw w.g. |
|