Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
65. Schilder aan de scriba van de classis Apeldoorn d.d. 12 juni 1944Ga naar voetnoot1.12 juni 1944
Weleerwaarden heer scriba van de classis Apeldoorn van de Gereformeerde Kerken.
Weleerwaarde heer en broeder,
Voor uw beide brieven van 3 en 6 juni, waarop ik wegens bepaalde moeilijkheden eerst heden kan antwoorden, dank ik u. Ik merk op: 1. U constateert bij mij ‘misverstand’ in betrekking tot de ‘motie’ der classis. Waarin dit misverstand bestaat, en waarin het aan den dag treedt, lees ik niet. Ik kan dus daarop niet ingaan. 2. Eenzelfde misverstand, gepaard met gebrek aan waardeering, constateert u aangaande de ‘bedoeling’ dezer motie. Maar over die bedoeling heb ik me niet uitgelaten. Met geen woord. 3. U verklaart, hoe het komt, dat op 3 juni nog steeds niets aan mij was ter hand gesteld, noch bij mij ernstig of anderszins ergens op was aangedrongen. Maar daar had ik geen bezwaar tegen. Mijn bezwaar gold alleen het feit, dat ‘in uw naam’ en in uw ‘opdracht’ iets publiek gezegd werd geschied te zijn, wat toen niet geschied was, ja, nimmer plaats gevonden heeft. Ik gaf tevens de reden aan, waarom ik dit bezwaar uitte (de eraan te verbinden associaties). 4. Het komt u vreemd voor, naar u mij meedeelt, dat ik geen kennis zou gedragen hebben van pogingen om met mij in contact te komen, of van een boodschap van een uwer classicale predikanten. Niettemin staat de zaak zoo en niet anders. 5. Van een werkelijk bij iemand aandringen, nog wel met klem, heb ik blijkbaar een andere voorstelling dan u. Ik voor mij meende voor het minst, dat daartoe een geteekende brief noodig was. Dat ik u schreef, was uiteraard alleen met het oog op de bovenbedoelde associaties. Dat die er zijn, bewijst mijn correspondentie. 6. Dat u niet de bedoeling heeft, met die motie uit te spreken dat uw classis zich niet conformeert aan ‘het synodebesluit’ heb ik geen oogenblik betwijfeld. Slechts merkte ik op, dat uw voorstel factisch haar in conflict brengt met dit besluit. Persoonlijk ontkent u de juistheid van mijn zienswijze. Mocht uw classis hetzelfde doen, dan wijs ik bij voorbaat u naar wat het besluit zegt omtrent hetgeen de Heere te bidden is, alsmede op wat in het van synodewege aan het Nederlandsche publiek meegedeeld en in haar toelichting te lezen is als | |
[pagina 254]
| |
antwoord op mijn antwoordnota punt VI. Daarmee kwam uw classis in strijd. Ik voegde erbij: ‘juist’ in haar gebeden. Misschien was ik, ondanks het woord ‘juist’, nog niet duidelijk genoeg. U zegt, dat de classis ‘naar geen van beide zijden een uitspraak doet’. Maar dat is juist het bewijs voor mijn stelling; althans zoolang men onder gebeden ‘uitspraken’ voor de aanspraakplaats van Gods heiligheid ziet. Voornamelijk op het standpunt van het dusgenaamde ‘nieuwe kerkrecht’. 7. Overigens werd, indien uw brief aangaande de bedoeling der classis juist is, toch wél een uitspraak bedoeld. Zij wilde nl. volgens u een status quo in het leven roepen. In feite moest ik dat doen in eerster instantie. Maar nu ik uw bedoeling ken, en uit uw brief aflees, vergunt u mij wel de opmerking, dat het ter bereiking van dit doel van mij begeerde middel door u alleen kon verlangd worden onder veronderstelling, dat mijn antwoordnota niet geheel ernstig op te nemen ware; of dit tóch niet een zekere ‘uitspraak’ is, en dan ten mijnen nadeele, zij u zelf ter beoordeeling overgelaten. Voorts is het niet doen van een uitspraak in ernstige vraagstukken, en nadat serieuze rechtsgronden in discussie gegeven zijn, meestal ook een zekere uitspraak. Dat nl. die rechtsgronden niet zooveel met met réchts-vragen te maken hebben. Dit ware dan een uitspraak ten nadeele, allereerst van de synode, daarna ook van mijzelf, en anderen. 8. Uw verwijzing naar mijn eigen voorstel inzake een z.g. ‘godsvrede’ bevreemdt mij. Toen ik het deed, was er geen beschuldiging, en ook geen dusgenaamde ‘straf’. Thans zijn die er wel. 9. Uw deputatie kan ik niet ontvangen wegens verhindering. 10. Dat ik meende, dat de op 2 juni 1944 in Den Haag aangekomen brief van ds. Timmer door een nieuw classicaal besluit, later dan van 23 mei, te verklaren zou zijn, is u wel thans duidelijk. Het wordt doorzichtiger uit den tijd van aankomst van dezen ongedateerden brief. 11. Ik neem nota van uw opmerking inzake de classicale notulen. Nu de door u gewilde samenspreking geen zin meer zou hebben, ook al ware ze nog mogelijk, heeft toezending van het alleen met het oog op eventueel nader gesprek gevraagde uittreksel geen zin meer. De vraag is dus hiermee vervallen. Althans déze. Inmiddels verblijf ik, na vriendelijken groet, hoogachtend, uw dw. |
|