Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
27. Schilder aan de Generale Synode van Utrecht 1943-1945 d.d. 21 juni 1943Ga naar voetnoot1.Kampen, 21 juni 1943
Aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, vergaderd te Utrecht 1943
Weleerwaarde en eerwaarde broeders,
Blijkens mededeeling van den Heer Secretaris van het curatorium der Theologische Hoogeschool te Kampen is door curatoren besloten, een voorstel van prof. dr. J.H. BavinckGa naar voetnoot2. betreffende het zoo mogelijk in gemeenschappelijk | |
[pagina 128]
| |
overleg met de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit komen tot een nieuwe regeling ten aanzien van de theologische opleiding na het candidaatsexamen in de theologie, aan uw synode ‘door te geven’, met de opmerking, dat het curatorium nog geen definitief oordeel over dit voorstel kon vormen en ook het praeadvies van het college van hoogleeraren niet kon worden uitgebracht, wegens afwezigheid van prof. dr. K. Schilder. Nu is het mogelijk, dat bedoeld voorstel in uw vergadering toch in bespreking komt; dat de aanwezige hoogleeraren toch hun persoonlijke meening erover bekend maken; en ook, dat het feit van zijn indiening aanleiding wordt tot het niet voldoen, vooralsnog, aan den wensch van onderscheiden mindere vergaderingen, dat aan de Theologische Hoogeschool de uitoefening van het promotierecht zal worden toegestaan. Naar mijn meening zou dit te betreuren zijn; immers, het voorstel van prof. dr. J.H. Bavinck heeft de strekking, dat aan de Theologische Hoogeschool het promotierecht niet zal worden toegekend. Nu stel ik er prijs op, dat in aangelegenheden, waarin mijn meening nog niet bekend is, en ten aanzien waarvan geoordeeld wordt, dat ‘onzekerheid niet mag worden bestendigd’ op dit punt, mij gelegenheid geschonken wordt, mijn oordeel kenbaar te maken. Anderzijds zou het mij leed doen, indien een voorstel, dat aan de Theologische Hoogeschool het promotierecht onthouden wil, aanleiding werd, om de erkenning van dit recht uit te stellen, ingeval bij uw vergadering de overtuiging leven mocht, dat zulke erkenning billijk was. Ten aanzien van deze erkenning zelve is mijn meening u, naar ik aannemen mag, wel bekend; weshalve u ook reeds bij voorbaat kunt aannemen, dat om die reden het voorstel-Bavinck mijn instemming - hier spreek ik persoonlijk, gelijk ook mijn collega's zulks zullen kunnen en mogen doen - niet kan hebben. Teneinde derhalve zooveel mogelijk ertoe mee te werken, dat geen onnoodig uitstel in deze belangrijke aangelegenheid wordt besloten, deel ik u mede, dat ik mijn persoonlijk praeadvies aan het college van hoogleeraren alsnog heb doen toekomen, met verzoek, naar bevind van zaken ermede te willen handelen. Ter rechtvaardiging van deze handelwijze moge ik alsnog opmerken, dat het mij eerst dezer dagen bekend werd, dat over deze materie is gehandeld door het college van hoogleeraren op 20 april 1943 en door curatoren op 19/20 mei d.a.v. Inmiddels verblijf ik,
Uw dw. |
|