Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
26. Schilder aan het curatorium van de Theologische Hogeschool te Kampen d.d. 26 mei 1943Ga naar voetnoot1.Kampen, 26 mei 1943
Aan het curatorium der Theologische Hoogeschool te Kampen
Hooggeachte heeren en broeders,
De kennisgeving van uw vergadering op 19 en 20 mei kwam in mijn bezit op 18 mei. Ik was derhalve niet meer in de gelegenheid, u te zeggen, dat ik verhinderd was, uw vergadering bij te wonen; en evenmin om u te schrijven, wat ik gaarne na lezing van uw agendum u zou geschreven hebben, en thans meld. Vooraf is het goed, iets op te merken. Ik ontving onlangs een officieelen brief, onderteekend namens de ‘Generale Synode’, mede door uw scriba. Ook omdat onderscheiden leden der hiermee bedoelde vergadering de uwe bijwonen, acht ik het waarschijnlijk, dat wat zij mij schreef, ook onder u leeft. Zij schreef me nl., dat het de zorg voor mijn veiligheid was, die me van bijwoning van een bepaalde vergadering terug zou hebben gehouden; en verbond hieraan een vraag, die min of meer een antwoord inhield op zichzelf: of het nl. voor iemand die niet voor den dag kwam of durfde komen, niet beter was, zich dan ook uit de behandeling der zaken terug te trekken. Waar ik hieronder een verzoek zal doen, dat verband houdt met een mogelijk me niet afzijdig houden in een van de zaken, die uw agendum vormden, is het goed, even vast te leggen, dat bedoelde vergadering zich ik weet niet door welke oorzaak ten eenenmale vergiste toen zij de vrijheid nam, te constateeren, dat mijn niet komen op bedoelde vergadering samen zou hebben gehangen met mijn eigen opvatting van de zorg voor mijn veiligheid. Uit de twee regels schrift, die ik zelf dienaangaande had ingediend, viel dit allerminst af te leiden; het is dan ook ten eenenmale onjuist. Er waren heel andere oorzaken; en de broeders, die alle over stamkaart en distributiebescheiden beschikken hadden beter gedaan, zich in te denken, dat er anderen zijn, die dit alles zich zagen afgenomen, zooals ik zelf dit nu ongeveer een jaar lang ondervind. Ik gaf aan, dat er redenen waren die anderen en mij zelf dwingend voorkwamen; daar lag al duidelijk in opgesloten, dat ik afhankelijk was, en in een heel andere positie verkeer, dan b.v. collega Ridderbos sr. Temeer daarom wijs ik de suggestie, als zou ik verplicht zijn, me | |
[pagina 126]
| |
van de zaken van kerken en hoogeschool te onttrekken, af; ook om andere redenen trouwens zou ik ze van de hand wijzen. Hiermee hoop ik den weg gebaand te hebben voor volgend verzoek. Verleden jaar heb ik, op aandringen van den toenmaligen rector, prof. Den Hartogh, in het college van hoogleeraren gaarne ertoe meegewerkt, dat aan het verlangen van prof. Dijk, om aangaande het promotierecht te worden meegerekend, te voldoen; dat kwam me rechtvaardig voor. Ik neem aan, dat de tegenwoordige rector, prof. Dijk, thans daaraan indachtig zal gebleken zijn. Zou het promotierecht ter synode komen, dan kan ik me natuurlijk wel vinden in een besluit, dat aan die hoogeschool zelf als grootheid in zichzelf het promotierecht toekent; want hierover is al vaak gesproken. Doch elke voorslag, met name ook die van prof. Bavinck, die een anderen kant uitgaat, heeft mijn zeer sterke bezwaren. Ik weet niet, of het in het college van hoogleeraren besproken is; mij is dienaangaande niets gezegd. Zoolag ik aan de besprekingen kon deelnemen, is er geen woord over gezegd; ook de brief van het college over de andere ter synode van Sneek geopperde mogelijkheden was in uw vergadering nog niet gelezen. Ik zou het dus bizonder op prijs stellen, indien u op een of andere wijze mij kennis zoudt willen geven van eventueele voorstellen en of suggesties, die in het curatorium mochten overwogen zijn met effect voor wat de komende synode betreft. Ook de tekst van het voorstel-Bavinck staat me niet ten dienste; ik heb geen enkel papier van huis kunnen meenemen en door de na mijn vertrek geschiede verhuizing kan ik ook niemand vragen, mijn papieren na te gaan. Ik moge dus een beroep op uw vriendelijkheid doen, om zoo noodig, in de gelegenheid gesteld te worden, mijn denkbeelden in dezen te bevoegder plaatse bekend te maken. Of er voorts nog iets in dit verband te vragen zou zijn, weet ik niet. U voor de overweging van dezen brief, of, kan hij u niet meer bereiken, dan uw moderamen daarvoor bij voorbaat dankende, verblijf ik, na beleefden groet, met de meeste hoogachting, uw dw. w.g. |
|