Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||
25. Schilder aan de raad van de Gereformeerde Kerk te Kampen d.d. 29 april 1943Ga naar voetnoot1.Kampen, 29 april 1943
Den eerwaarden raad der Gereformeerde Kerk van Kampen Burgwal 59, aldaar
Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders, Uw brief van 20 april 1943 met bijlage kwam in mijn bezit. Voor dien brief, en de daarin gemelde beslissingGa naar voetnoot2. betuig ik u mijn oprechten dank. Niet het minst ook voor de aandacht, die u aan mijn bij u ingediend bezwaar hebt willen geven, en voor de uitspraak aangaande het doel, dat u voor oogen stond bij het nemen van een besluit. Misschien zou ik hiermede kunnen volstaan, ware het niet, dat hetzij door, hetzij namens een in een niet-kerkelijk orgaan (De Standaard, d.d. 24 april 1943) zich bekend makende minderheid in uw raad, of anders in aansluiting aan harerzijds gedane mededeelingen nopens uw vergadering en mijn bezwaarschrift, dat niet gedrukt werd, noch gedrukt worden kan (gelijk u allen bekend is), enkele dingen gezegd waren, welke onjuist zijn. Daarin wordt gezegd:
| |||||||
[pagina 123]
| |||||||
Deze beweringen zijn onjuist. En omdat ze zoowel u als mij betreffen, en op de behandeling der aanhangige zaak invloed kunnen hebben, zie ik mij genoodzaakt, u van mijn zienswijze in dezen kennis te geven, met toezending van een afschrift aan de classis Zwolle, die dan tevens, desgewenscht, bij haar eigen behandeling van uw bezwaren met een en ander rekening kan houden. Wat de bewering onder a) betreft: steller of stellers van dit bericht zeggen, wat niet waar is. Niet aan ‘de’ beraadslagingen onttrok ik mij. Slechts aan de beraadslaging op één punt. Waar zoowel volgens het agendum, als ook volgens herhaalde verzekering dit punt het laatste was, dat de synode zou behandelen, heb ik voorts niet kunnen bevroeden, dat men nog meer punten aan de orde zou stellen. Maar de vergadering wist, dat ik slechts op één punt niet mede beraadslaagde. Het had op haar weg gelegen, mij kennis te geven van een voornemen tot het aansnijden van nieuwe onderwerpen, indien zij had prijs gesteld op mijn tegenwoordigheid. Gelijk zij ook zulks gedaan heeft, toen een bepaald onderdeel der ‘meenings-geschillen’-kwestie aan de orde kwam. Wat de bewering onder b) betreft: ook deze is onwaar. Stellers van het bericht komen zelfs hiermee in strijd met wat schriftelijk is vastgelegd, zij het ook, dat de synode van mijn schriftelijke verklaring in dezen nog geen publicatie deed. Volgens haar eigen apologie, welke blijkbaar deze minderheid van uw raad krachtig toespreekt, mogen kerkeraden geen gebruik maken van de kennis van zaken, waarover de synode nog geen publicaties deed. Maar, indien dit juist was, dan mochten minderheden in uw raad het ook niet. Wat mij betreft, is mijn bezwaar tegen hen niet, dat zij dienaangaande iets zeggen (want ik deel het standpunt dezer apologie niet), doch dat zij iets zeggen, wat stellig onjuist is, en in tegenspraak met hetgeen een deel der bedoelde minderheid uit mijn eigen mond heeft kunnen beluisteren, en later ook kunnen lezen; ik doel op wat ik opmerkte tijdens de rectorale oratie,Ga naar voetnoot3. die officieel door uw raad, en ook door de leden van deze minderheid, op uitnoodiging is bijgewoond; een oratie, die zelve ook officieel was. Zoowel uit mijn schriftelijke verklaring, die ter tafel der synode is gedeponeerd, als ook uit bedoelde mededeelingen mijnerzijds in gemelde oratie, staat duidelijk te lezen, dat niet het feit doch alleen de wijze van de behandeling der ‘meeningsverschillen’ oorzaak, en reden, was, dat ik mij aan de beraadslaging over dit eene punt onttrok. Dat het feit dier voortzetting voor mij geen aanleiding kon zijn voor | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
het mij onttrekken, kan o.m. blijken uit het in de bladen gepubliceerde bericht, dat ik zelf in een publieke vergadering der synode heb gepleit vóór afhandeling dezer aangelegenheid, nu er eenmaal klachten in het openbaar geuit waren, en nu de synode van Amsterdam 1936 (Acta, art. 212) had uitgesproken, dat ‘onzekerheid’ betreffende het al of niet trouw zijn aan Schrift en belijdenis van bepaalde opvattingen ‘niet mag worden bestendigd’ (Acta Sneek, art. 68). Alleen de wijze van behandeling was voor mij.Ga naar voetnoot4. |
|