Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
24. Schilder aan het curatorium van de Theologische Hogeschool te Kampen d.d. 24 april 1943Ga naar voetnoot1.Stille Zaterdag, 24 april 1943
Aan het curatorium der Theologische Hoogeschool p/a weleerw. zeergeleerden heer ds. F.C. Meijster te Rotterdam.
Hooggeachte heeren en broeders,
In antwoord op uw zooeven ontvangen brief van 17 april 1943 heb ik de eer, het volgende onder uw aandacht te brengen. 1. Uw scriba meldt mij, dat u op 14 april 1943 in een comitévergadering hebt kennis genomen óók van mijn brieven van 26 aug., 24 sept., 20 october 1942. In comitévergadering; de lezers der ‘Handelingen’ zullen er dus van onkundig gehouden worden, tenzij afzonderlijk besluit dienaangaande genomen wordt. De behandeling van deze brieven is, volgens uw zeggen, tot dusver, d.w.z. tot 14 april 1943, u onmogelijk geweest. 2. Met nadruk moet ik hiertegen protesteeren. Op de volgende gronden: a) in één en dezelfde enveloppe heb ik uw scriba laten bezorgen twee brieven. Eén ervan is blijkbaar aangekomen, want u hebt over een fragmentje van een volzin (rakende de kwestie der ‘synode’) veronderstellenderwijs een contrameening doen blijken. De andere brief is dus ook bij uw scriba aangekomen. Die raakte de kwestie die u bezig hield, en gaf uitvoerig mijn standpunt weer, voordat u zich kon wenden tot een of andere synode. Mijn opmerkingen en bezwaren zijn dus aan uw vergadering onthouden, hoewel zij rechtstreeks de zaak van uw agendum betreffen, en dus wel degelijk konden behandeld worden. b) Over een fragmentje van een volzin officieel en dan onderstellenderwijs zijn afkeuring uitspreken, en dan tegelijkertijd geen nota nemen van een argumenteerende missive, argumenteerende betreffende de zaak, die de officieele onderstellende afkeuring raakt, is onjuist optreden; dat ik voor rekening moet brengen van hem of hen, die aan uw vergadering de kennis van mijn brief onthield(en). c) Mijn bezwaren worden behandeld in comitévergadering; ook liet feit, dat ze eerst zooveel later pas - - - gelezen zijn, is in comitévergadering geconstateerd. Maar reeds eenige weken daarvoor wordt, ‘krachtens opdracht’ van een vergadering, waarvan uw scriba voorzitter bleef,Ga naar voetnoot2. aan allerlei Mededeelingen- | |
[pagina 121]
| |
bladen, waarin niemand verder iets beweren mag, en in enkele andere organen, waarin ik niets kan publiceeren, den volke verkondigd, dat ‘de bezwaren’ ‘niet zijn bevroed’ en ‘door geen enkel synodelid zijn genoemd’. In het openbaar wordt zoo iets beweerd, mede door twee hoogleeraren onzer Hoogeschool, en krachtens opdracht van een vergadering, waarvan uw scriba voorzitter en andere curatoren mede leden zijn; maar hetgeen deze publieke bewering mede kan toetsen, wordt in comité behandeld. 3. Uw scriba zegt, dat ‘na hetgeen in mijn tegenwoordigheid in de vergadering van 6/7 juli 1942 besloten is’, uw oordeel ongewijzigd is. Ik heb reeds doen uitkomen, dat in deze vergadering niet officieel besloten is, de voordracht in te dienen bij de toen zittende synode. Over de vraag: deze of de volgende synode is niet een besluit gevallen; dat bleef in het midden. 4. Dat ik d.d. 6/7 juli sprak van de ‘nog zittende’ synode is volkomen juist; ik zie evenwel niet in, dat dit iets te beteekenen heeft voor de zaak, die thans onze aandacht heeft. Immers, de synode had toen bekend gemaakt, dat zij nog enkele ‘loopende zaken’ moest afhandelen; en het oordeel der liefde eischte, dat men aannam, dat dat inderdaad loopende zaken van haar agendum, en geen geannexeerde zaken waren. 5. Als de scriba u verzocht heeft aan te teekenen, dat prof. Schilder zijn opmerking gemaakt heeft ná de eerste stemming voor de voordracht, verzoek ik u thans daaraan toe te voegen, dat dit volkomen juist is, mits onder de woorden ‘zijn opmerking’ wordt verstaan: ‘zijn verzoek, om van de bekendmaking van zijn gevoelen in de notulen melding te maken’. Zooals het er nu staat, zou een argeloos lezer den indruk krijgen, als had ik mijn bezwaren pas kenbaar gemaakt na de eerste stemming voor de voordracht. En ik deed het daarvóór; getuige niet alleen het feit, dat ik zeide: de candidaten kunnen in 1943 al gestorven zijn, laat ons dus niet in 1942 hun namen vaststellen, doch ook het andere feit, dat prof. dr. J. Ridderbos tijdens mijn opmerkingen over deze zaak, en haar korte en onvoltooide beantwoording door prof. den Hartogh, de vergadering verliet. En het verlaten der vergadering geschiedde juist, omdat bij de voordracht een familielid van hem betrokken was. Had ik mijn bezwaren dus na de stemming bekend gemaakt, dan zou prof. Ridderbos daarbij niet tegenwoordig zijn geweest. 6. Uw comité zal ik eerbiedigen; maar zoo noodig het recht tot afweer ook. Inmiddels heb ik de eer, te zijn, met de meeste hoogachting. Uw dw. |
|