Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
7. Schilder aan het curatorium van de Theologische Hogeschool te Kampen d.d. 26 augustus 1942Ga naar voetnoot1.Op reis, 26 aug. 1942
Aan het curatorium der Theol. Hoogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Hooggeachte heeren,
Dat ik uw vergadering niet kan bijwonen schreef ik u reeds. Op één mogelijk agendumpunt moge ik daarom schriftelijk mijn meening u kenbaar maken. Het schijnt mij niet onmogelijk, dat het curatorium zich zal beraden over een aan de ‘synode’ uit te brengen advies inzake benoeming van een hoogleeraar in de komende vacature prof. Greijdanus. Naar mijn meening is het eenige, wat curatoren kunnen en mogen doen dit: te controleeren, dat de synode van Sneek in afwijking van haar eigen te voren reeds aan de Kerken kenbaar gemaakt besluit, besloten heeft, eerst tegen 1943 de synode saam te doen roepen, die de benoeming van een hoogleeraar op haar agendum, zou geplaatst zien, en mitsdien prof. Greijdanus te verzoeken, tot nader order zijn colleges te blijven geven, gelijk ook den overigen arbeid. Toen ik destijds aan curatoren advies vroeg betreffende de vraag, of ik door een publicaties mijnerzijds mijn arbeid aan de Hoogeschool in gevaar zou brengen, hebben onderscheiden leden uwer vergadering gezegd, dat curatoren zich niet konden inlaten met zaken der synode. Ofschoon mijn vraag de School zelve raakte, was dit toch hun meening. Welnu, ook in dezen moeten curatoren m.i. zich niet op het standpunt der synode stellen, doch op dat van het geldende gereformeerde kerkrecht. Volgens dit kerkrecht - dat ons altijd gedoceerd is - heeft een bij de K.O. bekende meerdere vergadering geen recht van bestaan meer, als haar agendum afgewerkt is. De synode van Sneek had de benoeming van een hoogleeraar niet op haar agendum staan. Zij mag zich niet opwerpen als een zeker synodaal bestuur, dat allerlei in het leven der kerken opkomende vraagpunten aan zich trekt, dat zonder mandaat daartoe te krijgen van de kerken, daarover eigenmachtig beslist. Instructie en mandaat zijn niet te scheiden. Naar het oordeel der liefde moet | |
[pagina 48]
| |
het curatorium aannemen, dat de op zichzelf reeds verwonderlijke zelfprolongatie der Sneeker synode met het oog op ‘loopende zaken’ alleen zulke loopende zaken op het oog had die tot haar agendum (zie Acta Sneek) behoorden. Zou het curatorium zijnerzijds de voordracht voorleggen aan een vergadering, die het recht mist, daarover te handelen, dan zou het zelf met het gereformeerde kerkrecht (en zijn gangbare meening!) strijden. En zou het in elk geval gereed willen zijn met zijn stukken te dezer zake, in afwachting van de nadere beslissing dergenen, die destijds werden gedeputeerd naar de synode van Sneek ter behandeling van concreet aangegeven agendumpunten (waartoe deze zaak niet behoorde), dan zouden curatoren zich plaatsen op het standpunt der synode; althans op wat zoo heeten wil. Den eenen keer zouden zij dit weigeren; den volgenden keer bij voorbaat gaan doen. Naar mijn meening moeten curatoren zich op het standpunt van het gereformeerde kerkrecht volgens gangbare meening plaatsen en zich niet ertoe leenen gewoonterecht te helpen maken van een zg. ‘nieuw kerkrecht’; dat met een van fouten doorspekte historische dissertatie van dr. M. BouwmanGa naar voetnoot2. nog allerminst tot gereformeerd kerkrecht verheven is. Ik weet, dat men dit schrijven kan toeschrijven aan verkeerde gedachten; wat De Heraut destijds schreef over de wenschen van sommigen ten aanzien van de samenstelling der synode, bewijst dat zulke toeschrijving een feit is. Ik weet echter ook, allereerst, dat ik dit kerkrechtelijk inzicht reeds lang deel, dat ik voorts vrij ben van eenige speculatie over de samenstelling eener synode, en dat - wie eenmaal aan verborgen gedachten bij anderen denken wil, niet vergeten moet, dat men ook bij hem zelf gelijke bijgedachten kán onderstellen. Ik neem dan aan, dat deze brief zal worden aanvaard, gelijk hij zich aandient. Tenslotte, indien uw secretaris in de notulen mocht hebben vermeld, dat door ds. Meijering gevraagd is naar de reden, waarom ondergeteekende zijn spreekbeurt voor den Theol. Hoogeschooldag heeft laten varen, dan zou ik er prijs op stellen, dat, naast het feit, dat de praeses deze zaak liefst van het agendum afgevoerd zag, ook in nieuwe notulen opgenomen werd, dat ik van het woord heb afgezien, omdat deze aangelegenheid samenhangt met kwesties, waarvan curatoren bij stemming beslist hebben, dat de notulen er geen melding van mochten maken.
U voorts bij uw vergadering geestelijke leiding toewenschend, verblijf ik met broederlijken groet, Hoogachtend uw w.g. |
|