Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
82. De structuur van het kerkelijk verbandGa naar voetnoot1.Wie dit onderwerp aanroert, komt meteen te staan voor de vraag wat de kerk zelf is. Alleen wie het wezen der kerk zich goed indenkt, kan het verband van de kerkleden onderling en van de kerkelijke groepen in de wereld recht stellen, en weten wat de eis van Gods Woord is. Wanneer ik nu spreek over de kerk en het kerkelijk verband, dan kunnen we alleen de vraag, die ik straks als inleidende vraag stelde, namelijk naar het wezen der kerk, beantwoorden aan de hand van Gods Woord. De kerk is niet een vinding van mensen, maar de gemeenschap van de door God uitverkorenen, welke gemeenschap uitgedacht is door Zijn eeuwige raad, door Zijn wijsheid, die, gelijk alle goddelijke genadeweldaad, voor het natuurlijk verstand een ergernis is en die daarom haar eigen wezen alleen aan die mensen verduidelijken kan, die in de wijsheid Gods, die de wereld dwaasheid noemt, toch inderdaad hun eigen zaligheid gevonden hebben. Hoe kom ik nu te weten, wat Gods wil aangaande de kerk en het kerkelijk verband is? Kan ik het uit de schepping aflezen, uit de natuur, uit de historie? Kan ik het wezen van de kerk uit het wezen van de mens afleiden? Of moet ik om het wezen van de kerk te vinden hoog boven de gegeven wereld uitzweven ‘ins Blaue hinein’ en zeggen, dat en dat is ongeveer de kerk? Ik zou willen antwoorden: noch het één, noch het ander. Ik kan niet de kerk beschrijven alleen met behulp van wat ik in de schepping, in de natuur, in het menselijk leven vind. Want de kerk is geen zuiver verlengstuk van wat in de mens is. Het is ook niet een verlengstuk van het religieuze leven of de exponent daarvan. Ze kan het daarom niet zijn, omdat de mens, die in de kerk optreedt, moet gelden als wedergeboren mens, het oude in hem is voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden. En daarom kan het bloot menselijke, dat immers als menselijke gegevenheid van heden door de zonde bevlekt is, niet alleen niet in staat zijn om het wezen der kerk te demonstreren, maar het is zelfs daar tegen ingegaan. Om die reden kan ik niet uit enige leer omtrent de mens het wezen der kerk bepalen en ook niet uit de leer der verbanden tussen de mensen onderling, het verband der kerk bepalen. Dat geldt nog in sterkere mate van wat ik zoëven noemde: de religieuze factor. Er zijn er inderdaad, die zeggen: de religie is een algemeen verschijnsel onder de mensen. Sommigen achten de angst van de hond voor zijn baas een uiting hiervan; zó heeft de mens ontzag voor God. En zo zijn er velen geweest, die de kerk zagen als een verlengstuk van het religieuze leven. Deze opvatting nu, moet ten enen male worden gewraakt, want ofschoon het religieuze leven | |
[pagina 440]
| |
inderdaad met de mens meegegeven is, zo is ook dit religieuze leven niet onttrokken aan de scheiding van de zonde aan de éne kant en genade aan de andere kant. Wanneer wij God niet liefhebben en door Hem niet zijn wedergeboren, zal het religieuze leven zich keren naar links; het zal zich openbaren in bijgeloof, in hoogmoed enzovoort en het zal zich verloochenen in valse schijn, die voor religie aanziet, wat hoogstens is verlepte religiositeit. Schleiermacher belooft te spreken over religie, maar wie zijn werk leest komt terecht bij een boek, dat niet spreekt over religie, maar over wat hij houdt voor religiositeit. De religiositeit van de mens moet door Gods Woord zijn gezuiverd en uit Christus voortkomen als vrucht van Zijn genade. Ook om die reden reeds kan de kerk niet rusten op religiositeit, maar moet de religie opkomen uit de genade, welke in de kerk uit vrije goedheid Gods geschonken wordt. Wij wijzen daarom af, wat ik het eerst noemde als mogelijk, namelijk dat het wezen van de kerk op grond van wat in de mens, in de natuur is, bepaald zou kunnen worden; maar nu wijs ik ook het tweede af, namelijk de verwaarlozing van wat in de natuur gegeven is. Want, ofschoon ik in het eerste gedeelte heb gezegd, dat de kerk niet te verklaren is uit het menselijk gegeven zonder meer - wat trouwens niet bestaat - zo moet ik toch erkennen, dat niemand de inhoud van het werk Gods aangaande de kerk recht verstaan kan, zonder in elk opzicht rekening te houden met en zijn ogen open te doen voor het natuurlijke leven, dat in de wereld en in de mensen is. Immers, indien de kerk opkomt in de herschepping en uit de herschepping - hetgeen ik geloof - en zij dus waarlijk rust op de wedergeboorte, dan kan zij nooit los staan van de schepping. Gods genade is nooit een heenzweven boven de natuur, nooit een zich plaatsen tussen twee werelden en twee tijden of tussen twee gezichtspunten van eeuwigheid. Gods genade is tenslotte ons terug voeren tot de natuur. Dat eerst en dan ons vooruitbrengen en omhoog stuwen in de thans gezuiverde natuur naar de volmaaktheid, die eerst in de eerste en nu in de tweede Adam de natuur tot doel gesteld is. En daarom kan dus nooit de kerkelijke structuur tegennatuurlijk zijn en alle onnatuur is onkerkelijk, dwaasheid. Want, indien de kerk werkelijk is de nieuwe mensheid, moet inderdaad die mensheid zijn zo echt menselijk en concreet natuurlijk, als de eerste mens zou geweest en gebleven zijn, indien hij in het paradijs was blijven staan. Ik raak hier dus de methode van het bezien der kerk. Die methode mag niet zijn, dat men een gezichtspunt inneemt, dat pas mogelijk is na de val; ze kan ook niet zo zijn, dat men een gezichtspunt inneemt, waarin ik mij plaats in de tijd voor de val, maar zij moet zijn uitleg van het Woord Gods dat ons gegeven werd na de val. Maar ook hetgeen na de val gebeurt en door God gezegd wordt, moet worden bezien in verband met hetgeen was voor de val. Wanneer ik de kerk alleen zie onder het aspect van de wereld na de val, zeg ik: we waren gevallen, de wereld had de dood verdiend, gelukkig redt God nog een beetje, in de kerk kun je een schuilplaats vinden. Laat ons blij zijn met dat dakje boven ons hoofd. Dan wordt de kerk een afgescheiden hoekje, met maar een heel particulier menselijk doel en een doelstelling, die eigenlijk niets anders is dan een hutje van Adullam,Ga naar voetnoot2. waarin | |
[pagina 441]
| |
elke bedrukte ziel een toevlucht vindt. Maar wanneer ik de kerk zie gelijk zij na de val gezien moet worden, namelijk als een herstel van wat God voor de val bedoeld heeft, een herstel in Christus Jezus, dan kan ik nooit verwaarlozen in m'n beschouwing wat God gezegd heeft na de val en getekend heeft omtrent hetgeen er is na de val. Maar ik mag ook nooit vergeten, dat de kerk teruggrijpt voor de val en gelijk we de verbondslijn in verband met het paradijs zien, zo ook met de kerk. Die kan ik alleen kennen in haar wezen als ik in haar zie de herstelling door Christus Jezus van de mensheid Gods, concreet en ook ideaal voor de toekomst. En dus is die kerk, aldus gezien, wèl van boven, maar ze is niet boven. Een afdeling van de kerk is wel tijdelijk boven; dat zijn de mensen, die in Christus gestorven zijn en op de wederkomst wachten. Maar de kerk zelf is beneden, want daar is de mensheid; de woonplaats van de nieuwe mensheid, die aan de oude banden bewaren blijft. De kerk is beneden; ze komt straks op de nieuwe aarde en haar afkomst van boven mag ons er nooit toe verleiden te zeggen, dat zij eigenlijk boven de natuur heenzweeft. Ik mag haar niet opvatten op barthiaanse manier, als een ruimte, waarin het ‘Woord’ gepredikt wordt, die een plaats is voor het getuigenis des Woords, een ruimte, waar het ‘Woord’ gestalte aanneemt in Christus Jezus en in de prediking. Maar ik moet de kerk zien als gemeenschap uit mensen-materiaal gehouwen, een gemeenschap van hen, die met behoud der volle menselijkheid, weer andermaal zich dienstbaar gesteld zien aan Gods verheerlijking door de genade van Christus Jezus, die de schuld betaald heeft en uit kracht van de Heilige Geest, die alles uit Christus neemt en de mensen de tweede Adam inlijft en heiligt en tot glorie voert, en dat zeer concreet hier beneden. Daarom versta ik ook, waarom kerk en rijk Gods zo samenhangen in de bijbel. Want er is tussen de kerk en het rijk Gods wel onderscheiding, maar ze worden nooit gescheiden. En ofschoon de bijbeltaal, die nooit wetenschappelijk is, maar wèl de wetenschap dient, ofschoon ze voor beide dezelfde woorden gebruikt, kan toch de wetenschap deze beide rangschikken en dan krijgt men deze gedachte, dat de kerk en het rijk Gods met elkaar in verband staan, maar dat het rijk Gods een breder begrip is dan de kerk. De kerk is de gemeenschap, waaruit de mensen geboren en als mensen Gods versterkt worden. Geboren uit het Woord en de Heilige Geest en versterkt, qua mensen Gods, door hetzelfde Woord en het gebruik der sacramenten. Die arbeid van baren en versterken van mensen Gods, is arbeid van de kerk. En dan gaan die mensen Gods, die in de kerk geboren en getogen zijn, straks de volle wereld in en zij zullen het volle mensenleven ingaan en weren alles wat vleselijk (in de zin van zondig) is, opdat niet maar de mensheid zelf in de nieuwe mensheid verlost blijke, maar opdat ook de wereld weer als Zijn wereld erkend worde en zo straks de nieuwe aarde tevoorschijn moge komen in de dag der dagen, gereed om met de hemel samen te vloeien, zonder verflauwing der grenzen.
Me dunkt, dat we, na deze inleidende gedachten, nu meteen wel zeggen kunnen, wat het kerkelijk verband eigenlijk moet zijn. Ik wil het kerkelijk verband bepalen op drie gronden en naar drieërlei aanwijzing: ten eerste: in verband met hetgeen ik in de kerk belijd uit de herschepping; | |
[pagina 442]
| |
ten tweede: in verband met hetgeen ik in de kerk terugvind van de oorspronkelijke schepping; ten derde: in verband met hetgeen wat ik in de kerk moet zien gebeuren in het verbond.
*
Ten eerste wil ik dus het kerkelijk verband zien aangewezen uit hetgeen ik vind in de herschepping. Ik ken deze niet zozeer uit mijzelf. Want wanneer ik in de kerk geboren ben, ben ik wedergeboren terwijl ik er niets van wist. Dat trouwens de wedergeboorte bestaat in de zin van nieuwe schepping en dat dwars door elkaar heenlopen, hier in Schiedam op de Hoogstraat, mensen, die wedergeboren zijn en die het niet zijn, kan geen mens bewijzen. Het verschil kan ik niet bewijzen, alleen geloven. Maar goed, wij, die op basis der Schrift staan, wij zeggen toch, dat de wedergeboorte er is. Dat betekent, dat God in de wereld der mensen heeft gesteld een nieuw zaad van wedergeboorte, dat opwast door de werking van de Heilige Geest in de binnenste delen van het hart met een roeping, die ten eerste uitwendig was, het oor rakende, maar ook inwendig, voor zover ze het hart raakt (het gemoedsleven). Dat kan ook bij de onwedergeborene, die in zijn gemoed aangeraakt wordt. Een roeping, die echter voorts bij hen, die uit God zijn, bovendien krachtdadig is. Uitwendig bij allen, inwendig, ook bij onwedergeborenen, die een tijdgeloof of zoiets hebben, maar dan bij de wedergeborenen ook nog krachtdadig, zodat zij moeten geloven en God voor alles wat Hij zegt volkomen erkennen en volgen. Dat is de oude gereformeerde onderscheiding omtrent de roeping: uitwendig en inwendig. Wanneer nu de kerk op deze wijze ontstaan is, dan moet iedereen die in de kerk aldus geboren wordt, erkennen, dat hij niet met zijn eigen wil daarbij tegenwoordig was. Hij heeft niet God weerstaan, want ben ik lijdelijk, dan weersta ik ook niet. Hij heeft ook niet God meegeholpen. Wanneer ik lijdelijk ben, doe ik geen assistentie. Hij is nieuw geschapen, en gelijk geen mens achter de schepping teruggaan kan, om het leven te bestuderen los van de openbaring, zo ook bij de wedergeboorte. Ik heb dus in de wedergeboorte, die God door de Heilige Geest voltrekt, te zien een feit van transcendent geweld. Ik kan het niet zien, maar geweld kan ook zijn op kousevoeten. Er zijn krachten in de natuur, die geen mens hoort, maar die u meezuigen naar het verderf of omgekeerd, op onwederstandelijke manier. Zo ook hier. Daarom moet ik in de wedergeboorte, die de banen van het Woord pleegt te volgen, maar tenslotte ook door God zelf gestuwd wordt uit eigen verkiezing, zien een transcendent geweld; een openbaar worden van de daad Gods, die ik nooit weten kan van te voren, zodat ik kan zien, daar is het wel en daar niet. Die macht is het ook die, in het aanknopen van banden voor de kerk, mij verplicht tot het leggen van de verbinding van mijn kant. Dat wil zeggen, zodra God ergens door Zijn Woord en de Heilige Geest een mens wederbaart, waar het ook is, in de kerk of in de kroeg of bij de heidenen, in Chicago in de bandieten-buurt of bij de Joden; waar het ook is, zodra God een mensenkind wederbaart, werkt God in die mens dat nieuwe leven, dat mij verplicht het door God gelegde verband te accepteren. En zodra het nieuwe leven er is en God het nieuwe leven geschapen heeft, moet hij, die gelooft het nieuwe leven te hebben, | |
[pagina 443]
| |
daarmee contact houden. Want God heeft nooit individuen geschapen, maar Hij heeft een gemeenschap gemaakt, waarbij ik dus aanstonds, zodra ik die nieuwe mens ontdek, me aansluiten moet, als ik zie, dat God buiten me om een nieuwe mens gemaakt heeft voor m'n ogen en ik dus verplicht ben, die mensheid te erkennen in de samenvoeging van mensen, die samen Gods mensen zijn. Derhalve elke wedergeboorte is het leggen van verband tussen de kerkleden onderling. Wanneer de wedergeboorte niet te kennen is dan alleen naar het Woord Gods, is daarbij de mens lijdelijk. Wanneer het voorts een geloofsstuk is, hoe kan ik dan het verband zien? Is dat geen tasten? Is het geen slag in de lucht? Heb ik de mogelijkheid, contact te zoeken met de wedergeboren mensen? Vooral wanneer God niet alleen de banen van het Woord volgt, maar vrijmachtig te werk gaat? Het kan natuurlijk niet als ge op grond van uw eigen inzicht een kerkformatie zoekt te vormen. Het kan wèl zó, dat ge erkent, dat de wedergeboorte een terugvoeren is door Gods Geest, naar de beschrijving des Woords, van die mensen naar het nieuwe leven, dat in Christus is en die [zich tot] dat nieuwe leven bekend hebben in grote trekken. Dat nieuwe leven is mij beschreven in Gods Woord, de bijbel. Ik weet, wat er gebeurt, als een mens wedergeboren wordt. Dan begint hij te trekken naar anderen, die uit dezelfde Geest herboren zijn, hij gaat belijdenis van de waarheid doen. Zijn wandel wordt die van heiligmaking en zo komen dan die twee factoren ‘belijdenis’ en ‘wandel’ openbaar als effecten der wedergeboorte en aan die effecten kan ik de wedergeboorte zelf herkennen. Die herkenning is nooit onfeilbaar; iemand kan zijn leven lang huichelen. Maar wijl ik geen oordelaar van het hart ben, heb ik van mijn kant, waar de belijdenis en de wandel stroken met de belijdenis, de verbinding te leggen, die het geloof in Gods verbanden heeft gelegd. En mijn verbanden leggen is gehoorzaam volgen van de duidelijke aanwijzing van Gods vooraf gegane werk. Zoals ik, wanneer het regent, een paraplu opsteek en dus met mijn daad reageer op Gods natuurwerk, zo ook hier. Ik moet reageren op het transcendent geweld van straks en dus van mijn kant de verbinding leggen, als God verbanden gemaakt heeft. En in zoverre is het kerkverband het volgen van Gods aanwijzing. Er is in de eerst plaats actie Gods, die daarna wordt actie van ons zelf. Dus eerst Gods daad, die gaat voorop. Daarom zeiden onze vaderen ook, dat de kerk een congregatie is. Dat betekent: een gemeenschap, een kring, die wordt bijeen vergaderd door een daad van God. In het woord congregatie ligt het Griekse woord ‘kudde’. Zoals de schapen bij elkaar komen, niet zozeer door eigen aandrift, maar door de herder, die ze uitkiest en gelijk de herder de schapen brengt in één stal, zo is het ook hier. Als de kerk een kudde is, is er eerst congregatie. De kudde wordt door de herder samengebracht, soeverein. De schapen vragen niet, met hoeveel zijn we en hoe lijken mij de collega's. Maar daarnaast hebben de vaderen ook het woord coetus gebruikt en dat betekent: samenkomst die wij zelf van onze kant begeren en vormen, dat is de daad van mensen. Als de schapen bij elkaar gebracht worden, dan blijkt de drang om te komen en de herder gebruikt die. Zo ook hier. Als God ons herstelt door Christus' geest tot een natuurlijke samengang met mensen, die van gelijke zin zijn, van één Vader zijn, dan is daar de trek door herstel, de oude trek, die Adam eigen was, van vlees naar vlees, natuurlijk, van ziel tot ziel. Dus heb ik | |
[pagina 444]
| |
daarin meteen de vrijmaking van ons. De kudde wordt samengebracht, maar ze komt ook samen, want ze is verlost. We krijgen de natuurlijke heerlijkheid terug door genade en meteen onder beperking van de grenzen, die de genade ziet. En daarom, deze coetus, dat is dus het leggen der menselijke verbinding, volgt de akten Gods, die de verbanden heeft geschapen, volgt Gods eigen soevereine daad van wedergeboorte. Zo kan ook daarom dit kerkverband tussen de leden onderling nooit hiërarchisch ingekleed zijn, het kan niet zijn heerschappij van de mens, die door zijn natuurlijke aanleg boven de ander staat. Het kan niet zijn ‘herstelling’ van menselijke hiërarchie, doordat mensen met veel religieuze aspecten boven anderen gaan staan. De kerk is de nieuwe mensheid, ‘gereformeerd’ door de wedergeboorte en tot wedergeboorte om in het rijk Gods de ganse wereld te herstellen. Die nieuwe mensen, ze gaan het boek van Gods herstel lezen, om zelf pagina's daarin te worden, die gelezen worden. Daarom is de kerk, aldus gezien, nimmer gebouwd op religieuze mogelijkheden, die dan het A-B-C zijn, maar ze wordt ambtelijk ingesteld en ingekleed door die God, die zich bij mensen-congregatie, ook in het paradijs reeds, bedient van mensen. En in dit kerkelijk ambt, dat wij aldus zagen optreden, komt in andere vorm, waarbij het ambt van de kerk voorop staat, toch weer terug dat speciale ambt, inclusief het overheidsambt, dat er reeds voor de zondvloed was. En omdat de mensen Gods niet een staat vormen en de kerk alleen maar voorlopig in Israël in het volksverband kon liggen...Ga naar voetnoot3. Maar het nieuwe volk, dat uit alle volken genomen wordt, kan niet worden ingedeeld langs hiërarchische weg en daar kan het ambt nooit een commanderen van mensen zijn. Want wijl de grondslag tenslotte is het volgen van Gods indicatie, daarom is in de kerk de meeste, hij, die het meeste dient en daarom kan dus het ambt, dat speciale macht heeft, nooit van de hemel dalen met uitschakeling van het intermediair der gemeente zelf, maar moet het ambt van alle gelovigen vooraf gaan. De kerk is er eerder dan de inrichting; er is eerder alle verband, dat God maakte, dan de actie der verbanden van mensen. Alle congregatie is er eerder dan de coetus. En dus moet het ambt aller gelovigen voorop gaan en uit zijn daad komt dan de keus van het speciale ambt, van predikant, ouderling en diaken. Dit was voorlopig het eerste punt, het nagaan van de factoren der herschepping, voor zover betreft het in de herschepping vinden van het verband der kerkleden onderling. Natuurlijk hebben we ook te letten op de tweede factor: het leggen van de verbanden, die er zijn tussen de kerken onderling. Wanneer de gelovigen samenkomen, is dat samenkomen gebonden aan bepaalde factoren. Ik kan niet samenkomen met gelovigen op IJsland, ik kan in Schiedam samenkomen met Schiedammers, enzovoort. En daarom ben ik in het samenkomen gebonden aan de mogelijkheden van tijd en plaats. Dat geeft vanzelf reeds de onderscheiding van kerken naar geografische orde. Intussen, waar God de Here een mensheid geschapen heeft en de mensheid, die nieuw is, nu gaat herscheppen in Christus Jezus, mogen de gelovigen zich niet op één plaats blijven blind staren, maar moeten ze zoeken het verband tussen die plaatsen, waar gelovigen zijn, onderling en ze moeten dus een kerkverband aangaan, dat de aanwijzing volgt | |
[pagina 445]
| |
van straks en begint te erkennen het natuurlijk gegevene en begint bij de provincie, en dan verder gaat bij de staat, het rijk of het volk en dat tegelijk jaagt naar het verband, dat over heel de wereld zich uitstrekt. Eerder mag de kerk niet rusten. Daarom is elk verband der kerken nog maar voorlopig, wanneer het niet de hele wereld omspant. Men moet namelijk hiermede rekenen, dat God de kerk, als nieuwe mensheid, aan het eind der dagen zien wil als eenheid voor zich en gelijk nu reeds in Openbaring 8:3 de gebeden aller heiligen inderdaad in één schaal op het altaar gelegd worden, zo moet ook de eenheid in de kerk levend zijn. En daarom mag het kerkverband nimmer alleen blijven staan bij het regionale of nationale, moet het ook nooit zijn supernationaal. Maar moet het zijn oecumenisch in die zin, dat zij, met behoud van het kerkelijk karakter, met behoud van de rechte belijdenis en de tucht, die kerken - die [elk voor] zich belijden te zijn de nieuwe mensheid, over heel de wereld door God tot stand gebracht zijnde - ook openbaar ziet worden, als een eenheid herschapen ziet in Christus Jezus.
*
En nu kom ik aan m'n tweede punt, dat ik namelijk volgen ga de lijn van het natuurlijk leven, niet als kenbron van de kerk en het kerkverband, maar wèl als kader, waarin de kerk optreedt en waarin dus haar werkelijkheid kan worden gevindiceerd in het natuurlijke menselijke leven. Wat zijn dat voor leden, die God in de kerk brengt? Ik zei straks: nieuwe mensen. Toen was het herschepping. Toen was het accent op nieuwe gelegd, nù leg ik het op mensen. Het zijn nieuwe mensen, die God in de kerk samenbrengt. Het zijn geen engelen. Wanneer nu God in de kerk mensen tot elkaar brengt, dan komt de vraag: Hoe worden die mensen in de kerk ingedeeld, hoe kunnen ze samen werken met alle nieuwe mensen? Ik krijg dus de vraag: moet dan het verband zich schikken naar de indeling van klassen, naties, rassen, van leeftijden, van seksen of wat dan ook, of moet de kerk al die onderscheidingen, die de mensen onderling beleven en kennen, negeren, de grenzen uitwissen en zeggen: ik ben eenvoudig kerk, die al die verschillen misken en mijn eigen banden leg naar soevereine willekeur. Wanneer we het straks goed gezien hebben, toen we zeiden, dat de kerk vergaderd wordt uit alle naties en tongen, dan kan de kerk de onderscheiding van rassen, klassen, enzovoort niet negeren. Trouwens, dat mag ook niet, want er zijn geen naties voor kerkvergadering.Ga naar voetnoot4. Als God uit alle naties trekt, moeten wij daarvoor bukken en alles wat natuurlijk is, is in de kerk welkom en ook zeer dienstbaar aan Gods grote doel van formatie der nieuwe mensheid zelf. De kerk is dus geroepen om de onderscheidingen, die er in de wereld zijn, te gebruiken en te verhinderen, oorzaak of redenen van scheiding te worden. Ik raak hier het probleem aan van de natuur, die of door de zonde wordt ontwricht en dan oorzaak van scheiding wordt, of door genade wordt hersteld en dan...Ga naar voetnoot5. in de goede zin de pluriformiteit der mensheid. De zonde maakt de onderscheiding tussen mensen tot oorzaak van schisma. Man en vrouw zijn een | |
[pagina 446]
| |
hoge eenheid waar het verbond van Gods vrede is. Komt de zonde, dan verlaat de man de vrouw en omgekeerd. Zo is het met alles. Rijk en arm ontmoeten elkaar, komt de zonde, dan komt de klassenstrijd. God heeft ook de rassen gemaakt, komt de zonde, dan worden de rassen tegenover elkaar geplaatst. Daarom, waar de zonde komt wordt de natuurlijke onderscheiding oorzaak van scheiding gemaakt. Nu komt de genade herstellen door Christus en meteen conformeren, wat de zonde heeft vernield en teruggeven, wat de natuurlijke schepping Gods heeft gewrocht. Dat wil dus zeggen, in de kerk, waar de wet Gods waarlijk heerst, is het verband tussen de gelovigen primair en dat gaat over het verband van klassen, seksen, leeftijden, rassen, volken heen. De kerk kent geen vreemdelingen-instituut, waar iemand van een vreemd volk als buitenbeentje is, want, komt iemand van een vreemde natie in onze burgerlijke gemeenschap wonen, dan is hij kerklid in volle rechten; heeft hij een andere kleur, dan geldt hetzelfde, heeft hij een andere neus, dan geldt nog hetzelfde. Alle verband, dat de kerk erkent, moet vragen: wat is uw geloof? Waar is in Christus Jezus dat geloof openbaar geworden en zo ja, dan zullen wij, wat de kerk aangaat, het kerkverband als door God geschapen eren en de verbinding leggen, want dan heeft de kerk rijk en arm samengebracht, man en vrouw, Jood en heiden. En zij heeft de middelmuren van afscheiding, die verdeling brengen door de zonde, tussen ras en ras, klasse en klasse, voor haar eigen kerkelijke samenleving duidelijk verbroken en dat is herstel geworden van de oorspronkelijke menselijke eenheid. Trouwens, daarin volgt ze slechts de aanwijzing, van hetgeen door genade was gewrocht in herstel van het natuurlijke. Zij heeft immers daarin alleen maar te volgen het Woord en de aanwijzing van Gods Geest. Al wat fysisch en natuurlijk is, bloot natuurlijk, is in de kerk aan Woord en Geest onderworpen, moet Zijn leiding volgen en kan dus pas achteraf erkennen, haar eigen wezen als herstel van de natuur door genade. Daarom kunnen wij ook niet, voor hetgeen het verband tussen de kerken onderling in punt één betreft, de hypothese aanvaarden, die men noemt de pluriformiteit der kerk. Wat er onder verstaan wordt, zult ge wel weten. Men verstaat er dit onder: dat elke kerk, die ik zie in een bepaald land of in een bepaalde stad, wel een stukje waarheid leert; bij de één vindt men dit, bij de ander dat. Dat geen enkele kerk de volle waarheid heeft, dat wij de verschillen moeten aanvaarden als een teken van onze armoede. En dan zegt men: och, alle verschillen kunt gij prettigGa naar voetnoot6. bekijken, wijl daarin uitkomt de pluriformiteit van de kerk Gods. Deze theorie, die met welbehagen dus ook ons leert aankijken tegen de kerkelijke onderscheiding en separatisme, lijkt mij volstrekt ongeoorloofd, en voor de kerk gevaarlijk. Om te beginnen stremt ze het geboden verlangen naar kerkelijke eenheid. Wanneer inderdaad de kerk verplicht is over heel de wereld saam te komen en oecumenisch leven en werken moet, kan de kerk niet nalaten haar verband om heel de wereld te slaan. En elke theorie, die zegt: ik respecteer de verscheidenheid, breekt daarmee het verlangen naar zo haast mogelijk samenkomen van alle gelovigen. Maar afgedacht daarvan is die theorie ook onhoudbaar ten aanzien van de feiten. Wanneer men zegt: in die kerk is een | |
[pagina 447]
| |
stukje waarheid en in die andere ook, dus die twee hebben samen van de éne diamant ieder een eigen facet, pluriformiteit, dan zeg ik: u vergist zich. Want in de eerste plaats, wanneer het waar zou zijn, dat de luthersen een facet van de waarheid laten schitteren en mijn kerk ook, zeg ik: u spreekt in naam over de pluriformiteit van de kerk, maar in wezen over de pluriformiteit van waarheidsuitstraling. Waarheidskwesties gaan ook buiten de kerk om. Wanneer ge zegt: die kerk is mij welkom, want ze heeft van de waarheid een stukje, zeg ik: wees dan consequent, zeg dan ook: Leiden, Utrecht, Groningen, Amsterdam, Nijmegen zijn dan samen de pluriformiteit der universiteit. Dan moet ge ook naast elkaar plaatsen alle zoekenden naar wetenschappelijk inzicht en het hek is dan meteen van de dam voor altijd. Waarheidsverkondiging is niet alleen van de kerk, maar ook van andere instituten. Bovendien zeggen we: het is niet waar, dat de kerken van elkaar uiteengaan op deze grond, dat de één een stukje van de waarheid heeft en dat andere stukje misschien niet gezien heeft. Dat kan wel zo zijn. Het is mogelijk, dat de luthersen dingen zien, die wij verwaarlozen, maar die factoren zijn nooit de reden van scheiden en gescheiden blijven. Neen, de oorzaken zijn òf geografisch en die moeten we overwinnen door geografisch contact te zoeken, of de oorzaak van scheiding was verschil van mening over bepaalde punten en op die punten, waarin de één ‘ja’ en de ander ‘neen’ spreekt, heeft men geen pluriformiteitsschema nodig. Want ‘ja’ en ‘neen’ zijn niet in één verband samen te voegen. Iemand heeft eens gezegd, dat het met de kerkelijke leer gaat als met het hart van een mens. Het trekt zich samen en ontspant zich en dat samentrekken en ontspannen is de hartspier, die het leven in stand houdt. Zo, zegt die man, heeft de ene kerk de samentrekking, bijvoorbeeld die erg op de tucht staat, en een andere is weer wat losser, dus ontspanning. Samen één noodzakelijk werk: samentrekken en ontspannen. Maar zo simpel staan de zaken niet. Het is erg gevaarlijk om beelden van het natuurlijk leven te gebruiken voor het werk der kerk en voor het werk van de wetenschap. Die twee zijn zeer onderscheiden gebleven tot nu toe. En afgedacht daarvan is het niet zo, dat men bij de éne beweging het aspect zus ziet en zo aan de andere kant, maar het is altijd een kwestie van ‘ja’ en ‘neen’, wanneer de scheuring niet komt om geografische redenen. En dat ‘ja’ en ‘neen’ kan niet onder één hoge verbinding worden samengebracht. Dan ware God een God der leugenen en dan ware pluriformiteit genoemd, wat in de grond is menselijke zonde. Laten we liever zeggen, dat menselijke zonde oorzaak werd van de leugen en dat we nooit de menselijke zonde moeten aandienen met de mooie naam van Gods eigen werk. Pluriformiteit is dus in die zin altijd een lelijke term, die een zaak wil dekken, die lelijk is, lelijker is, dan de vlag. Het woord zelf is ook bedenkelijk, want het woord komt terug op het schema van vorm en wezen, waarbij men zegt, in de verschillende kerk-vorm ligt één wezen. Het is niet waar, dat men het wezen der kerk mag zoeken achter de vorm. Want wat in de kerk de kerk tot kerk doet zijn, het geloof, de wedergeboorte, is inderdaad door God gegeven om de verbanden over heel de wereld te smeden, dat blijve nooit vergeten. En voorts bedenke men daartegenover, dat wanneer ik ken verschillende openbaring van kerk-formaties, men dan òf zeggen moet, dat ze vechten voor windmolens en dan moeten ze zich daarvan bekeren, òf dat de verschillen | |
[pagina 448]
| |
werkelijk essentieel zijn en een punt in het geding is, dat inderdaad tot ‘zaligheid’, in de zin van godsdienst, noodzakelijk is, dan mogen ze nooit worden verbonden in hogere eenheid. Want wie dat doet, geeft alle strijd voor de waarheid prijs. Het is mij een mysterie, dat men in onze kerk de pluriformiteit zo lang aanvaard heeft. En wie het woord in die zin bedenkelijk acht, zal er voor moeten houden: het kerkverband, dus het moeten beperken tot de wereldfederatie, die voorlopig gezien wordt, òf: de kerk die hij uiteindelijk hoopt te zien. Natuurlijk zal het woord ‘pluriformiteit’ moeten worden vermeden en er kan hoogstens gezegd worden, dat er een pluriformiteit is binnen de ware kerk. Intussen, woorden zijn in de kerk nooit de laatste kwesties om ruzie over te maken en ook dit woord kan men desnoods gebruiken in de zin, die wèl te verdragen is, in die zin namelijk, dat men in al Gods natuurlijke werken verscheidenheid ziet. Er is verscheidenheid van vorm, van scheppingswonderen, die onderling zeer verschillend zijn, maar die samen, zover ze de schepping Gods manifesteren en ook zijn, een hogere eenheid vormen. Neem een wortel, een bloem en een blad, ze vormen samen een eenheid. En in zoverre dus ook de schepping van de mensheid variatie vertoont van ras, bloed, sekse is dat alles natuurlijk in de kerk weer te vinden, vooral in de kerk van het nieuwe verbond, die uit alle rassen wordt samengebracht. En daarom is de kerk gerechtigd en meteen verkoren tot het voeren der pretentie, dat deze pluriformiteit, die creatuurlijk is, ook en juist in de kerk terugkomt. Daarom zal men verband tussen de verschillende plaatsen moeten leggen, zal men de hand moeten reiken aan blank en bruin, aan alle volken, zover ze geloven en daarin openbaren, dat Gods schepping één is en dat de kerk eigenlijk de plaats is, waarin, hetgeen de zonde verwoest heeft, terugkomen kan in hoge eenheid, die God gemaakt heeft door een actie van boven af, maar in haar werkingssfeer gewoon natuurlijk.
*
En dan kom ik vanzelf bij m'n laatste punt, bij de verbondsopenbaringshistorie. De kerk heeft namelijk onderscheiden bedelingen. Er is een bedeling van de kerk in het paradijs, een bedeling van de kerk na de val in onderscheiden fasen, namelijk de periode vóór Noach, daarna die vóór Abraham, daarna die vóór Mozes, daarna die vóór de ballingschap, die vóór Christus' geboorte, vóór Pinksteren en die van Pinksteren tot de jongste dag. En elke van die verbondsopenbarings-bedelingen geeft weer een eigen cachet aan de kerk en een eigen vorm aan het kerkverband, zowel tussen de leden onderling als tussen de kerkgroepen, die in de wereld zijn. Wat het eerste aangaat: ik sprak straks van de kerk in het paradijs. Dat is eigenlijk onjuist. Eigenlijk is er geen kerk in het paradijs geweest. Het woord ‘kerk’ hangt samen met kurios, Christus, dat betekent ‘Heer van ons leven’, en van Christus komt, voor zover ons aangaat, pas sprake na de val. Voor de val leidt God de wegen van de mensheid langs de banen van de eerste Adam en dus in zoverre is er geen kerk in het paradijs maar een mensheid Gods. En voor zover de kerk is de door Christus herstelde mensheid Gods, heb ik achteraf ook reeds een begin in het paradijs. De mensheid Gods was er toen reeds en ook | |
[pagina 449]
| |
daar was...Ga naar voetnoot7. van de kerk ook present. De familie van Adam was kerkfamilie. Het geloof was daar ook. Het geloof is er vandaag door Christus. Ik geloof vandaag in een borg voor mijn zonden. Maar geloof in de zin van ‘amen zeggen’ was er ook in het paradijs. Welnu, dan moet ook in elke bedeling van de mensheid Gods, die na de val kerkbedeling is, een nadere uitwerking zijn van de kerkverbanden al naar gelang van de aard of de bedoeling van de bedeling. In het paradijs patriarchaal: Adam, gezinshoofd, is ook kerkhoofd. Na de val is de antithetische lijn duidelijk te vinden. Terwijl Kaïn organiseert is daarnaast een andere organisatie van Seth en in de gedachtengang komt reeds splitsing in de mensheid en het bloed moet erkennen, dat zonder het Woord het zich niet meer herkennen kan. Na de zondvloed weer hetzelfde. Uit één ark kinderen, die geloven en die het niet doen. In Abrahams tijd tijdelijke uitzonderingspositie van de kerk en tijdelijke binding van de kerk aan één volk, waarbij de indeling van de kerk in natuurlijke banden slechts voorlopig is, een interim. En wanneer het bloed zijn dienst heeft gedaan door Christus te baren uit Maria, dan komt daarna de kerk in de laatste fase. Ze krijgt een verband, dat internationaal is. En God doet op Pinksteren het grote mirakel, dat Zijn vuurschijn, gesplitst in tongen, niet op priesterhoofden gaat zitten, niet boven toga's prijkt, maar op vissers, die in Christus geloofd hebben en geen ambt hebben, dat mensen erkennen, terwijl de grote stem, waarin ook Gods nabijheid herkend wordt - de grote stem, die in een windvlaag komt -, niet de tempel ingaat, waar het altaar bediend wordt, maar terecht komt in het huis, waar de gelovigen in Christus samen zijn en waar die kring meteen tot zich trekt uit alle mogelijke volken, rassen, enzovoort, die door één Heiland tot het geloof gekomen zijn. Daar is de kerk aanstonds geworden een wereldkerk. Zij gaat zendingsreizen ondernemen, slaagt er ook in en is ook in Schiedam gekomen en gaat nog verder, wanneer God het wil. In die tijd van het verbond, in die laatste fase, zijn wij; en om die reden is het kerkverband, gelijk wij het vandaag in onze kring hebben, getekend met de felste kleuren, die aan te wijzen zijn. Want nu zijn de einden der eeuwen op ons gekomen. Want nu zal de kerk moeten bewijzen, dat het menens was met deze dingen van A en B. Deze laatste bedeling brengt mee grote spanning. Het kerkverband, dat de leden onderling samenbindt, moet zich vindiceren als uit de Geest gewrocht, naar het Woord slechts kenbaar en gehoorzaam handhaven haar karakter, omdat God het wil. De nieuwe mensheid laat zich niet keuren met een keur, die aan het bloed onderworpen is. Dat zou terugvallen zijn naar de oude bedeling. Wie waarlijk christen wil zijn in deze tijd, die moet om 's Heren wil erkennen, dat in het kerkelijke leven nimmer enige andere criteria voor kerkformatie mogen gelden, dan die, welke in belijdenis en wandel positief zich aan de kerk aandienen. En wat aangaat de formatie van de kerk hier en ginds, van land en land, ook daarin hebben wij de gang der eeuwen te eerbiedigen en waar het verband Gods de gelovigen al meer samenvoert en waar in het eind der dagen - dat ik nog niet zie komen - de antichrist alle mensen achter zich zal vergaderen, daar moet de kerk, juist nu te meer, door ijver gedrongen zijn, om haar eenheid te zoeken en de wereldeenheid te smeden, | |
[pagina 450]
| |
die elke dag ons dichter bij Christus leven doet. Dat geeft dus aan zending en evangelisatie direct eschatologisch belang en betekenis, dat geeft ook aan de pluriformiteit der kerk, in de straks aangegeven zin, een hoge waarde. In zoverre dus in deze kerk, die wereldkerk worden gaat, de zaden, die God in de mensheid gelegd heeft, zich ontwikkelen, des te beter zal ze haar taak zien. En dan leert ze breken met de onderscheiding, alsof wij de onzichtbare kerk kunnen uitspelen tegen de zichtbare. Men heeft wel eens getracht, de moeilijkheden van het kerkverband weg te moffelen door te zeggen: je kunt alles opbergen in de onzichtbare en je moet alle narigheden zien in de zichtbare kerk. Dan noemt men twee grootheden en scherper nog twee kerken, als organisme en als instituut. Daarvan geloof ik niets. Natuurlijk is er in de kerk wat men noemt met een heel lelijk woord: organisch leven. Indien de kerk werkelijk is door ‘congregatie’ ‘coetus’ en indien ze door een actie Gods ons vrijmaakt door genade, is er natuurlijk in de kerk organisch leven, dat vrij uitkomt. Natuurlijk is de kerk dan, natuurlijk in de echte zin des woords. Maar dat maakt nog geen kerk als organisme, want het begrip ‘kerk’ houdt reeds in zich een element van organisme. Want als de mensheid moet komen en ook zal komen tot wereldinstituut, tot wereldgezag, centraal geleid en voorlopig zich reeds inricht in volks- en natuurlijke instituten, moet de kerk precies evenzo handelen geografisch en door...Ga naar voetnoot8., maar levend instituut, wereldinstituut, zijn. Instituut, dat hoort dus bij het wezen der kerk, is een essentiële akte van gehoorzaamheid der kerk en men kan nooit zeggen: de kerk als dit en de kerk als dat. Want hetgeen organisme is, is daarom misschien menselijk, maar zeker niet kerkelijk. Men kan ook wel zeggen: in de kerk is nog veel onzichtbaar. Natuurlijk, het geloof is onzichtbaar, onhoorbaar. Maar dat niet-zichtbaar-zijn van het geloof maakt nog geen kerk als onzichtbare kerk. Hetgeen in de kerk onzichtbaar is, wordt zichtbaar in de belijdenis en in de wandel. Er zijn onzichtbare dingen in de kerk, maar dat geeft me nooit het recht om de kerk onzichtbaar als grootheid te plaatsen naast de zichtbare. Want het hoort bij het wezen van de kerk, dat ze zichtbaar maakt en ook in kerkvergadering is grote kracht Gods en genade. Ik kan ook niet zeggen: die man en die vrouw hebben elkaar lief, liefde is onzichtbaar, dus ik verklaar die beiden, zonder burgerlijk huwelijk, verbonden in een onzichtbaar huwelijk. Dat noemen we in Holland kameraadschap. Met de kerk is het ook zo. Want elke vereniging heeft datgene, wat tenslotte essentieel is in haar programma, in het hart. Dat iemand muzikaal is, kun je soms zien aan z'n kuif, maar er zijn toch ook mensen zonder kuif, die toch muzikaal zijn. En daarom is het essentiële van een muzikale kring tenslotte ook onzichtbaar. En dat is in de kerk evenzo. Splitst men de kerk in twee kerken, dan kun je alle zonde opbergen in de zichtbare en de rest afschuiven op de onzichtbare. Als de kerk zegt: mijn onzichtbaarheid moet hier zichtbaar worden, dan zal de kerk gaan uitzuiveren wat niet bij haar hoort en de verbinding niet gemakkelijk maken, maar de verbindingen één voor één leggen, naar het verband, dat God vooraf geschapen heeft. De kerk zal goede leden krijgen, die hart voor de zaak hebben en het kerkverband zal de gelovigen onderling in formaties samenbrengen in één Geest, omdat ze Christus kennen, de strijd des Heren voeren door liefde gedreven, en de kroon ontvangen van het | |
[pagina 451]
| |
nieuwe leven, waar aarde en hemel samenvloeien en God alles in allen zal zijn, wanneer kerk en schepping één grens hebben, omdat de geboorte ophoudt; waar alles is mensheid Gods, geschapen in Christus Jezus en tot alle goede werken volmaakt en blijvend, eeuwig, toegerust. |
|