Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
81. Rede ter gelegenheid van het overlijden van prof. dr. A.G. HonigGa naar voetnoot1.Hooggeachte Mevrouw HonigGa naar voetnoot2. en familie Honig, zeer geachte hoorders,
Op onzen levensweg ontmoeten wij soms menschen, aan wie schier niemand zou willen vragen: is uw komst met vrede?Ga naar voetnoot3. De vraagt dringt zich terug óf door de onderstelling van een continuen oorlogswil, óf door die van den vasten vredesgang van wie ons pad kruiste. Eén dergenen, die in het laatste geval verkeeren, was wel onze Doctor Anthonie Gerrit Honig,Ga naar voetnoot4. die 6 October 1864 te Utrecht geboren, op 11 December 1940 in onze stad den overgang heeft mogen beleven ván de toch steeds nog resteerende mogelijkheid tòt de eeuwige onmogelijkheid der aanspraak: is uw komst met vrede? Nu wij, aan den vooravond der begrafenis van dezen doode van ons allen, rekenschap willen afleggen van wat in hem ons is geschonken, is het ons een vreugde, mevrouw Honig en heel den haar omringenden familiekring te danken voor de aanvaarding der uitnoodiging tot bijwoning dezer door het college van Hoogleeraren belegde samenkomst. Wij hebben éénmaal het voorrecht moeten missen,Ga naar voetnoot5. in een overeenkomstigen herdenkingsavond te ontvangen, die wij als | |
[pagina 423]
| |
allereerste hadden willen groeten met dien christelijken vredesgroet, die den weg naar het kerkhof effent, en de voeten van wie hem betreden moeten, toch nog maakt ‘als die der hinden’.Ga naar voetnoot6. Die tóen verhinderd was, is thans met ons aanwezig, en de gedachten zullen zich ook in haar hart tenslotte vreedzaam vermenigvuldigen. Voorts, indien ooit het besef van de sterkende kracht der gemeenschap - der christelijke gemeenschap - onder ons verlevendigd geworden is, dan is het wel in dezen tijd van druk en van vermindering, o neen, niet onzer communicatie, doch wel onzer communicatiemiddelen.Ga naar voetnoot7. Juist uit een oogpunt van deze verlevendiging van ons gemeenschapsgevoel heet ik, namens het Corpus docentium in het bizonder u allen hier in Christus Jezus welkom, u allen, die in den familiekring van onzen emeritus-hoogleeraar hem hebt mogen sterken tot den gezegenden arbeid dien hij voor de kerken alsmede voor de Gereformeerde theologie verricht heeft. Het trooste U, dat de steun, aan den wetenschappelijken werker in zijn familiekring verleend, te allen tijde een dienst is, óók aan dien anderen kring, binnen welken de engere ambtsdienst viel. Is die kring de kerk, of een van de kerken uitgaande Hoogeschool, dan is elke spreiding van het kleed van tafel en bed, en iedere schikking van de studeerkamer in het huis van den ambtsdrager van onzen Hoogsten Profeet en Leeraar, een dienst aan dezen Leeraar en aan Zijn kerk geweest. En, staande bij de baar van hem, die nimmer het profetisch ambt bediend heeft, zonder óók aan het priesterambt onmiddellijk associeerende gedachten te wekken, willen wij - we delven immers een graf in de adventsdagen - naar christelijke geloofszekerheid óók nog het koningsambt van álle dramatis personae uit Zondag 12 van den Heidelbergschen Catechismus daarnaast voor oogen houden; van álle dramatis personae, zeggen we: van den Eénen, Wiens persoonsnaam met kapitale, van de ontelbare anderen wier persoonsnaam met kleine letter wordt geschreven. En wij willen bij de baar van dr. Anthonie Gerrit Honig, dien profetischen, priesterlijken en koninklijken gezalfde zijns Heeren, vereenigd met zijn gade, en familie, al te zamen nu gansch vroolijk Hem als onzen Leider belijden, van wien de profeet Zacharia zegt: daar komt een man, wiens naam is Spruit; en hij zal uit zijne plaats uitspruiten en den tempel des Heeren bouwen. Ja, die zal den tempel des Heeren bouwen, en die zal met majesteit bekleed zijn en zitten en heerschen op zijn troon, en zal priester zijn op zijn troon, en raadslag des vredes zal tusschen die twee worden gehouden.Ga naar voetnoot8. Ook heden is en wordt deze profetie in onze ooren vervuld. Ze is vervuld, toen de wieg van Honig gespreid werd. En zoo waarachtig als God leeft, ze wordt ook vandaag vervuld, en ook morgen, als wij een graf gaan delven, dat ras door bommenwerpers overvlogen wordt. ‘De raadslag des vredes’ is een feit, en hij gaat, gelijk die vrede zelf, alle verstand, ook alle oorlogsverstand, te boven; ook gaat hij ‘gelukkiglijk’ voort, omdat ‘die twee’, | |
[pagina 424]
| |
tusschen wie de raadslag wordt gehouden, in laatster instantie ‘immers geen twee, maar slechts twee zijden van eenzelfden persoon zijn’, gelijk één der onzen, prof. dr. J. Ridderbos, het eens heeft uitgedrukt. Twee zijden van de Dramatis Persona van Zondag 12, het eerste antwoord. Wat zullen wij dan tot het graf van morgen zeggen? Zoo God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven opdat Hij ons ook met Hem alle dingen zou schenken.Ga naar voetnoot9. Ziet toe, zoo bezweert ons de Christus, van zijn vasten troon, ziet toe, dat gij daar in Kampen mijn adventsliederen niet laat tegenhouden door uw doodenlied. Neen, wij zullen waarlijk niet klagen, wij die begraven gaan. We zullen wel vergelijken, en afstand meten, en de verschillen tusschen de ons overzienbare tijdsgewrichten ons voor oogen plaatsen, verschillen zóó groot, als wij zelf nauwelijks bij Honig's aftreden hadden durven realiseerbaar achten in de korte spanne tijds, die tusschen zijn wieg en zijn doodsbed ligt. Zoo lang Honig werkte, heeft God hèm de opdracht bespaard die Hij zijn knecht, den adventsprofeet Zacharia, niet onthouden heeft, maar die Hij, mutatis mutandis, ons, achtergeblevenen, zéker zal doen vernemen, déze opdracht: neem u nu eens de uitrusting van een dwazen, goddeloozen, verkeerden herder. Dit mandaat verplichtte destijds den profeet tot een symbolische handeling, welke de aandacht van het oude kerkvolk richten moest op den naderenden slechten regent of heerscher, die, zijn culminatie in de Romeinsche macht vindende, over dat volk gekomen is na Zacharia's dagen. Honig's leiderschap in de kerk van Christus, en dus ook in het volk van Nederland, heeft symbool noch embleem van dezen kwaden herder ooit behoeven aan te nemen, ter vervanging van die andere uitrusting van den goeden Herder uit Zacharia's visioen, den herder die de staven voert van Goedgunstigheid en Samenbinding (Zach. 11). Het zal u, commilitones,Ga naar voetnoot10. die het lichaam van professor Honig ten grave zult dragen, wel ánders vergaan, ánders en zwaarder. Gij zult wel het kleed van den dwazen herder moeten dragen; en als gij mij tegenvoert dat dit niet kan, wijl de tijd schijnt te neigen tot een uniformverbod, dat zich uitstrekt zoowel tot de uniform der christelijke koinoonia en lotsverbondenheid, als vooral tot die der direkt-concrete profetische waarschuwing naar den trant van Zacharia den profeet, dan antwoord ik, dat wij door geen contemporain uniformverbod ooit kúnnen getroffen worden, noch ook daardoor zullen kunnen ontsnappen aan de publieke keur; want mét onzen gestorven leermeester Honig is de minste onder ons meer geweest in en door den nieuwtestamentischen dag dan de oudtestamentische Zacharia. God de Heere zelf heeft de uniform der uiterlijke symbolen en schaduwbeelden voor de zijnen afgeschaft; want Hij heeft ons zijn Woord in den mond gelegd en daarmee het didaktisch volksproza der nieuwtestamentische profetie ons bevolen te spreken. Wat is dat anders, dan een triumf van onzen Koning? Niet de verslechtering der tijden, niet de overheersching van vreemden, doch de dagelijksche voortgang van de heerschappij van onzen Heere Christus is oorzaak, dat onze Honig in zijn rustigen, en wij in onzen onrustigen levenstijd al vérder af komen te staan van de mogelijkheid tot het dragen eener zintuigelijk-waarneembare waarschuwings- | |
[pagina 425]
| |
uniform van den dwazen herder uit Zacharia 11. God lof, - want zóó kunnen wij nu alle heerschappij geven aan het Woord van onzen Profeet-Priester-Koning. Zóó ook kunnen wij verstaan, dat ten slotte de zachtmoedigheid van Honig's karakter toch geenszins het oertype van Honig's publieken ambtsdienst heeft bepaald, en dat geenerlei karaktervariatie van wélken zijner discipelen ook de grondvormen van hún dienst aan Gods volk ooit zal mogen aangeven. Wij staan en vallen, óók in het type onzer prediking en onzer charismata, alleen onzen eigenen Heere en Kurios en hemelschen Leider. En als diegenen, die de toorts uit Honig's handen overnemen en door den stormwind heendragen, met onvaste hand misschien, maar dan toch uit kracht der belofte, dat geen windstoot het licht der fakkel ooit zal kunnen dooven, zullen wij ons overtuigd houden, dat het èn in het Oude, èn in het Nieuwe Testament iets groots en eigenlijk zeer eenvoudigs is, dit n.l., dat alleen de wijze herders het kostuum der dwaze kunnen aantrekken in deze wereld, zulks dan ter waarschuwing van die kerk, die uit alle volk en taal en natie heden wordt bijeengebracht. Veritas vicit, Veritas vincit.Ga naar voetnoot11. O neen, wij zullen de liederen van Christus' eerste advent niet laten stagneeren door onze doodenlitanie. maar de liederen van Christus' tweede en laatste advent, van zijn parousie, evenmin. Evangelium vincit. Ja, het Evangelie van Christus is altijd aan de winnende hand. Toen Zacharia het gereedschap van den dwazen herder moest ter hand nemen, en in dienst der oudtestamentische profetie en van haar symboliek er de straat mee op moest gaan, stond hij weliswaar tot de kerk te profeteeren, doch deze kerk lag toen nog besloten in de grenzen van een volk, een natie, zelf onbekwaam tot het bijeenvergaderen van haar bloed, tot de afgrenzing van haar ras, tot de afbakening van haar bodem. Waren wij nog in denzelfden schemertijd van het Oude Testament, hoe zouden wij dán wel onze dooden van de laatste maanden moeten beklagen, hen, die de oogen sluiten moesten, de verlossing van Nederland niet aanschouwd hebbende, en voor dat volk als volk geen garantiebeloften ontvangen hebbende, gelijk wel voor de kerk? Ja, áls wij primair kinderen onzer natie waren, áls voor ons het volk het hoogste goed was, dan zouden wij klagen, dat God het sterfbed van Honig even onzacht gespreid heeft, als Hij het, in de ondoorgrondelijkheid van alle gestes zijner vaderhand, de sterfbedden heeft gedaan dergenen, die vlak vóór den drempel van Bethlehem Efratha in het stof gezonken en tot hun vaderen verzameld zijn. Maar, óók van de sterfbedden in adventsdagen geldt het woord, dat het minste en schemerigste in het Nieuwe Verbond meer is dan het heerlijkste en lichtste onder den ‘ouden dag’. Door de nevelen heen, welke over ons volksbestaan hangen, heeft de stervende Honig toch wel heengezien: Hij zag den dag van Christus' wederkomst, hij heeft hem gezien en is verblijd geweest. En hij heeft het verstaan: ‘Heerlijkheid Gode in de hoogste plaatsen en op aarde, over de breedte van alle ras, alle bloed, elken bodem, op aarde vrede onder de menschen van het welbehagen, de menschen, genomen uit alle ras, en van alle bloed, en van tusschen de grenzen van ieder segment van den bodem’.Ga naar voetnoot12. Wie het onderscheid kent tusschen die groote vreugde, welke naar engelenboodschap ‘voor het geheele volk’Ga naar voetnoot13. is, èn de | |
[pagina 426]
| |
vreugde, welke naar steeds wisselende menschenideologie ‘allen’ in eenig volk vergeefs in uitzicht gesteld wordt, die weet, dat tusschen den datum van Honig's geboorte en dien van zijn sterven geen onderscheid is als tusschen dag en nacht, of zelfs als tusschen middag en avond, doch een onderscheid als tusschen helder en nóg helderder licht. Wij heffen morgen op het kerkhof van IJsselmuiden onze oogen op naar de bergen. Vandaag zál onze hulp komen. Onze hulp is immers van dien Heere, die hemel en aarde, en geen greintje minder gemaakt heeft.Ga naar voetnoot14.
*
Wat nu de beteekenis van Honig voor ons kerkelijk en wetenschappelijk leven betreft, schier niemand heeft bij zijn komst in Kampen twijfelmoedig gevraagd: is uw komst met vrede? Er wás anders, afgezien van Honig zelf, reden genoeg voor die vraag. ‘Korten tijd ná het scheiden der synode van Arnhem’, welke 5 September 1902 gesloten was, zoo rapporteeren curatoren dezer Hoogeschool aan de Utrechtsche Synode van 1905, ‘kwam 6 en 7 October 1902 het curatorium saam, op verzoek van de hoogleeraren Dr H. Bavinck en P. Biesterveld.Ga naar voetnoot15. De reden’ - aldus vervolgen curatoren - ‘de reden, die hun Hooggeleerden leidde tot het verzoek om eene buitengewone vergadering, was, dat zij, in kennis gesteld zijnde met een besluit van de directeuren der Vrije Universiteit te Amsterdam, aan deze directeuren het verzoek hadden gericht om niet tot benoeming over te gaan, vóór zij de deputaten-curatoren hadden kunnen raadplegen.’ Zij wenschten de curatoren te vragen, of deze gronden konden aangeven, die hen zouden moeten bewegen om tot directeuren te zeggen: ‘benoemt ons niet’. ‘Na breedvoerige discussie besloot het curatorium het gevraagde advies niet te geven; wel werd een dag later met eenparige stemmen de volgende motie aangenomen en aan de beide professoren medegedeeld: “Curatoren, de mededeelingen van de hoogleeraren Bavinck en Biesterveld gehoord hebbende, spreken als hun oordeel uit, dat met het oog op den toestand der Theologische School het ten zeerste gewenscht is, dat deze hoogleeraren aan deze inrichting blijven”.’ De eenparig aangenomen motie verhinderde intusschen het heengaan der professoren Bavinck en Biesterveld niet; het ‘curatorium sprak bij de’ daarna noodig geworden ‘ontslaggeving uit, dat het betreurde de omstandigheden, waarin nu de Theologische School gekomen was.’Ga naar voetnoot16. Deze officieele woorden zeggen meer, dan de onze zouden vermogen. Zij bevestigen wat we zeiden: dat er in de gegeven casuspositie zelve reden te over was voor het stellen van de vraag aan wie de leege plaatsen zouden innemen: is uw komst met vrede? Zie hier nu, hoe God de vraag beantwoord heeft: ‘Tot hoogleeraar in de Dogmatiek een aanverwante vakken werd 30 October 1902 | |
[pagina 427]
| |
benoemd Ds. B. van Schelven,Ga naar voetnoot17. predikant te Amsterdam, en tot hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis en het Kerkrecht Dr H. Bouwman, predikant te Hattem. Ds B. van Schelven bedankte voor de benoeming en in zijne plaats werd 26 November 1902 benoemd Dr A.G. Honig, predikant te Zeist.’Ga naar voetnoot18. Op 8 April 1903 aanvaardde prof. Honig zijn ambt met een rede, getiteld: ‘Godgeleerdheid en Wijsbegeerte’.Ga naar voetnoot19. De overkomst van Zeist naar Kampen was, gelijk achteraf ieder zal toestemmen, voor Honig's besef een daad van enkelvoudige rechtvaardigheid. Het heengaan der hoogleeraren Bavinck en Biesterveld had de positie der School uiterst moeilijk gemaakt. We kunnen ons weer onthouden van elke eigen qualificatie der gerezen moeilijkheden: we laten slechts twee bizonderheden spreken uit het officieele verslag der curatoren in zijn eigen bewoordingen. De eerste is, dat ter synode van Arnhem een praeadvies was uitgebracht, volgens hetwelk de synode afzonderlijk en opzettelijk zou moeten besluiten, ‘de Theologische School als de eigen inrichting der kerken voor de opleiding tot den Dienst des Woords te handhaven en te bevestigen’;Ga naar voetnoot20. dat vervolgens ds. J. van Andel, hiertoe gedrongen door ‘zijne consciëntie’ en mede ter voorkoming van ‘verkeerde opvattingen’ had voorgesteld in plaats van de woorden ‘te handhaven en te bevestigen’ te lezen: ‘datgene te doen wat in de tegenwoordige omstandigheden tot handhaving van de Theol. School vereischt wordt’, en dat daarna dit voorstel met 14 stemmen tegen en 24 stemmen vóór was aangenomen, onder aanteekening dat prof. L. Lindeboom tegen de aanneming van het amendement had geadviseerd; waarna het gewijzigde voorstel was aanvaard met alle stemmen.Ga naar voetnoot21. De tweede bizonderheid, die het doorstane leed van die dagen wel typeert, wordt door curatoren in deze mededeeling voor het nageslacht bewaard, dat 27 studenten ‘tegelijkertijd met Prof. Bavinck en Prof. Biesterveld de School verlieten, om overgeschreven te worden in het Album Studiosorum der Vrije Universiteit’. Hierna volgt in hun verslag nog deze bizonderheid: ‘Einde Mei ontving het college (van hoogleeraren) een schrijven van 10 studenten inhoudende de mededeeling, dat zij voornemens waren aan ouders of verzorgers toestemming te vragen om ten spoedigste over te gaan naar de Vrije Universiteit. Het college, erkennende de vrijheid dezer studenten om hunne studiën aan de School te eindigen en over te gaan naar Amsterdam, kon evenwel de wijze, waarop door hen van die vrijheid werd gebruik gemaakt, niet goedkeuren.’Ga naar voetnoot22. Het verslag meldt in dit verband schorsingen, die achteraf door curatoren niet zijn afgekeurd.Ga naar voetnoot23. Intusschen was reeds het gouden jubileum der School naderbij gekomen, het werd Juni 1904 gevierd - in het geloof. | |
[pagina 428]
| |
Wij, die meer dan 36 jaren achter dit gouden jubileum staan, wij weten, dat dit geloof niet is beschaamd; maar de beide professores designati, die in 1903 er nog vóór stonden, en aan wier beslissing inzake al of niet aanvaarding van het professoraat min of meer de viering van dit jubileum hing, moesten voor God en hun geweten uitmaken, wat hun te doen stond. Van de geloofsspanning, die in de gevonden solutie haar oplossing verkregen had, geven Honig's eigen woorden bescheiden rekenschap als hij in zijn inaugureele rede opmerkt: ‘dat sinds 1892 de Theologische School de school van alle Gereformeerde kerken was en zij dat ook ná onze jongste Generale Synode is gebleven, en ten andere: dat ook naar zijn oordeel, zoolang de trouw tegenover een niet gering deel der kerken bestendiging van den bestaanden toestand meebrengt, de piëteit jegens eene stichting, die sinds hare oprichting zoo menigen zegen aan de Gereformeerde kerken bracht, vergt, dat een behoorlijk aantal hoogleeraren haar diene en dus althans een tweetal benoemingen gedaan werd.’Ga naar voetnoot24. Zoowel de spanning van den eigen geest, als ook de ernstige wil om zijn komst ‘met vrede’ te doen zijn, verraadt zich in den wenk om publieke discussie over deze afgelegde rekenschap van gevoelens te vermijden; een advies, waaraan de spreker van hedenavond zich zeker houden zal. Intusschen meene niemand, dat hiermede de beteekenis van prof. Honig's komst naar Kampen als daad van pacificatie is uitgeput. Niet alleen in de kwestie van de plaats der theologische opleiding, doch ook in die der richting, welke zij in zou slaan, is Honig's optreden van den aanvang af bewust op den vrede gericht geweest. De periode van omstreeks 1902 was ook in theologisch opzicht uiterst bewogen. Wat in 1905 op de synode van Utrecht besloten is, geeft, voorzoover het dogmatische vragen betreft, inderdaad een gedeelte weer van de deels diep ingrijpende vraagpunten, die destijds aan de orde waren; maar het is dan ook niet meer dan een gedeelte. Anderdeels betrof de strijd enkele kernvragen van de theologische encyclopaedie; in welk verband het probleem van de verhouding van theologie en wijsbegeerte, al of niet in een schijngevecht, dat der aan Gereformeerde beginselen dan wel aan de kerkelijke belijdenis gebonden opleiding kruiste; welk laatste probleem dan weer ten onrechte in het valsche schema universitair-seminaristisch en deszelfs doorgaans gansch imaginaire problematiek werd gedrongen. De opvattingen van dr. A. Kuyper eenerzijds en die van Lindeboom, Ten Hoor,Ga naar voetnoot25. Bos anderzijds, stonden scherp tegenover elkander. En het was er niet gemakkelijker op geworden, sinds ook te Kampen zelf de hoogleeraren scherp tegenover elkander in het openbaar positie hadden gekozen; het afmattende en vruchtelooze van den strijd viel tevoren als onafwendbaar aan te wijzen voor wie eenmaal begrepen had, dat het conflict was doodgeloopen in een twistgesprek over de houdbaarheid van enkele soms meer, soms niet meer dan incidenteele opvattingen en adagia van één man, dr. A. Kuyper. Geen strijd nu verstoort den vrede grondiger dan een kamp om volzinnen en | |
[pagina 429]
| |
(niet eens altijd consequent gehandhaafde) adagia; voeg daarbij de onjuistheid van de encadreering der wetenschappelijke vraagstukken in een zelf weer onjuist gesteld raam van academische opleidingsdilemmata; alsmede het feit dat de gesprekswil van den een meermalen afstuitte op den onwil tot antwoorden van den ander; en ge verstaat hoe het komt, dat in die dagen woorden gevallen zijn, zóó scherp, als geen onzer ze zich herinneren zal uit de laatste jaren der kerkelijke polemiek. De vrede was in gevaar. En zie, nú is het ons goed, op dezen avond de figuur van dr A.G. Honig te zien opkomen in de wirwar van 1903. O neen, we zeggen niet, dat de problemen van die dagen zijn opgelost. Dit was reeds daarom onmogelijk, wijl de zooeven gememoreerde weigering van theologisch debat op meer dan één kardinaal punt de problemen van die dagen min of meer gewelddadig op den achtergrond heeft geschoven. Met name op het terrein der theologische encyclopaedie zijn wij, zie ik het wel, nog geen stap gevorderd voor wat ons gemeenschappelijk inzicht betreft. Maar dit kan niet liggen voor rekening van één man, waar immers geen enkel, vier-, of tien-, of vijftig-jarenplan van pacificatie door één mensch alleen kan worden opgesteld. Waar een gesprek over theologische problemen, ook over grondvragen der theologische encyclopaedie, door één of meer der allereerst aangewezenen en geïnteresseerden opzettelijk en openlijk vermeden wordt, en ook sindsdien door andere voor medewerking aan den dialoog in aanmerking komenden tot op den huidigen dag aanstonds als zinloos, ja katastrophaal, wordt aangediend, daar kan één man alleen, zelfs al heeft hij de volle drie deelen van Honig's pacificatiegeest, weinig of niets voor den positieven vredesbouw beginnen. Hoogstens kan hij meehelpen de stilte te bewaren; hetgeen dan ook geschied is. Doch voor wat voorts de dogmatische ontwikkeling betreft, - en hierin lag immers de eerste afgrenzing van Honig's ambtelijke taak - mag het nageslacht dankbaar de vreedzame vruchten van gerechtigheid uit Honig's hand ons door God gereikt noemen. Wat ik in ‘De Standaard’ opmerkte, toen de thans gestorvene den 70-jarigen leeftijd had bereikt, is mijns inziens uit kerkhistorisch oogpunt nog steeds als de quintessence van Honig's streven en slagen te zien, gelijk het daarvóór reeds door onzen HoekstraGa naar voetnoot26. aldus was geformuleerd: vrede máken.Ga naar voetnoot27. De theologie van Kuyper en die van Bavinck, hoe gemakkelijk waren ze, ondanks allerlei concessie van dézen aan génen, door haar onderscheiden aanpak, en door wat Karl JaspersGa naar voetnoot28. noemen zou: haar onderscheiden ‘psychologie’, aanleiding geworden voor het opkomen van twee theologentypen, die dan weer hun variaties licht tot antithesen zouden hebben doen vergroeien tot in lengte van jaren. Honig heeft het verhinderd; hij heeft, o neen, niet krachtens de zwakheid, doch in de achteraf met de feiten confronteerbare krácht van den man des vredes, Kuyper en Bavinck naast elkaar gezet, Lindeboom zijn eer | |
[pagina 430]
| |
gegeven, de zinneloosheid van een fatalen strijd op détailpunten eener onzuiver gestelde dilemmatiek zonder eenig vertoon, noch van vermaak noch van gewichtigheid, aan de kaak gesteld; misschien wel, zonder het zelf alzoo te bedoelen. En daarbij heeft hij het gereformeerde volk nooit onthaald op het onsmakelijk theátron van een vredes-offensief, met zijn immer tragisch effect der pax offensa. En het is wel zeer typeerend, dat Honig, gelijk hij begonnen is, alzoo ook is geëindigd. Toen in de periode van de verschijning van zijn Handboek der Gereformeerde DogmatiekGa naar voetnoot29. de theologische situatie onder ons op meer dan één punt, ook wat de onklare probleemstelling betreft, ernstig gevaar liep parallel te gaan loopen met die uit de dagen van Honig's eerste optreden als hoogleeraar, heeft hij in dit monument van zijn levenswerk niet alleen vastgelegd wat hij jaren lang had gedoceerd met boven omschreven bedoeling, doch ook zijn wetenschappelijk en moreel gezag zonder eenig gezagsvertóón gebruikt, om boven dilemmata, die sommigen elkaar schenen op te willen dringen, uit te komen. De klare bewijzen van dit streven gaf ik elders;Ga naar voetnoot30. hier mag ik wel met dankbaarheid uitspreken, zulks ter afsnijding van het verwijt eener subjectivistisch gekleurde beschouwing, dat de schrijver van dit Handboek zelf schriftelijk mijn vinger gelegd heeft bij de passages, die hier markant zijn. Zelden heeft een leerling zijn leermeester, tevens ambtsvoorganger,Ga naar voetnoot31. dankbaarder in de oogen kunnen zien, dan de spreker van hedenavond het op dat moment Honig heeft gedaan. De opvolger acht zich dan ook gelukkig, Honig's levenswerk te mogen continueeren, onder meer in de vaststelling van Honig's Handboek als vaste examenstof. Vredeswerk, - zien wij wèl, dan is dát ook de keuze van het onderwerp voor Honig's inaugureele oratie geweest. Hoewel zijn dissertatie aan Alexander ComrieGa naar voetnoot32. gewijd was geweest en hoewel daarmede dit eerste oeuvre tot streng dogmatisch terrein zich beperkte, was Honig's eerste academische rede gewijd aan het thema: Godgeleerdheid en Wijsbegeerte. Nu is, in de dagen der reeds genoemde polemiek tusschen Honig's herhaaldelijk in warme woorden gehuldigden leermeester dr. A. Kuyper eenerzijds, en diens opponenten anderzijds, meermalen tegen dr. A. Kuyper het bezwaar ingebracht, dat hij de theologie had verruild voor de philosophie, en daarmee de regina scientiarumGa naar voetnoot33. had gedegradeerd tot ancilla.Ga naar voetnoot34. Hoezeer onder het nageslacht een wassend getal dit verwijt onverdiend moge achten, en niet om ‘de’ philosophie van dr. A. Kuyper, doch om enkele disputabele philosophoumena of philosophisch lijkende theologoumena thans den strijd van toen ziet gaan; en hoezeer een jongere generatie heel dit leerbegrip eener regina scientiarum een drogbeeld moge achten, dat zich vanzelf in nevel oplost, zoodra men maar de republiek der gereformeerde | |
[pagina 431]
| |
wetenschap onder de constitutie van Woord en belijdenis gebracht wil zien, - toch zal nu ook nog dit nageslacht verstaan, wat destijds op het spel stond. Zou de polemiek over Kuyper's stellingen onder het aspect van deze dilemmatiek zijn blijven staan, dan zou de roep om een calvinistische philosophie verzwakt, zoo niet gesmoord zijn; dan zou de idee eener Gereformeerde universiteit, reeds in Kampen's curatorium ter sprake en onder woorden gebracht, van haar puntigste propagandaredenen zijn beroofd; dan zou in feite het gereformeerde inzicht in den samenhang van alle wetenschap en van alle werkelijk wetenschappelijk onderzoek voor langen tijd schade hebben geloopen; en dan zou de dwaling, die vandaag haar slachtoffers bij duizenden telt, ook op ons erf nog langer hebben opgeld gedaan, de dwaling namelijk, welke meent, dat men van religie spreken mag, in den staat, de kerk, de maatschappij, en ook in de universiteit, van religie, óók daar, waar men in feite nog niet verder kwam en straks niet verder komen kán dan tot religiositeit. Religiositeit nu is zonder religie gedoemd, erger te worden dan de pest; want déze kan men tenminste nog op een afstand ruiken en zij waarschuwt althans onzen aesthetischen zin cru genoeg. Géne misleidt dien zin. Is het nu, tegen den achtergrond van deze feiten, niet typeerend, dat Honig's inaugureele rede het thema van Godgeleerdheid en Wijsbegeerte aan de orde stelde? O neen, geen woord vindt ge in die rede, tijdens welke Lindeboom op de eerste rij der toehoorders zat, en vele anderen van beide fronten de ooren moeten hebben gespitst, geen woord vindt ge in die rede over de gesprekken van den dag. De stem slaat ook nergens over. Maar de pacificator, die in zijn dissertatie reeds een these had opgenomen over het infralapsarisme, dat niet ontkomt aan het hoofdbezwaar, gewoonlijk tegen het supralapsarisme ingebracht, de pacificator is aan het woord. En hij voert zijn hoorders en aanstaande leerlingen dadelijk op hooger plan, brengt ze in het gezelschap van de coryphaeën der theologie en philosophie, leert hen breken met de onderstelling, dat er een natuurlijke en een bovennatuurlijke openbaring Gods is, en dat door de eerste ook eenige geheel zuivere kennis van God en goddelijke zaken zou zijn te krijgen. Hij eischt voor de philosophie den toegang op tot de christelijke mysteriën, en eindigt met de qualificatie van de theologie als ‘eenvoudig eene (zij 't ook de voornaamste) der wetenschappen, wier resultaten door de philosophie worden verwerkt’.Ga naar voetnoot35. Wij vragen niet, hoe vandaag anderen deze constructie zouden zien, en behóeven dit ook niet te vragen, wijl immers een nóg radikalere afwijzing van de regina-positie der theologie bij ons gepaard gaat met aanvaarding van een niet zoo klein deel der bedenkingen, die Lindeboom-Ten Hoor-Bos en anderen hebben ingebracht tegen bepaalde theologoumena van den man, aan wien Honig onmiddellijk na deze woorden een eeresaluut brengt: dr. A. Kuyper. Maar was 't niet groot, was 't geen genade van God, dat Honig dezen eerepalm kon uitreiken, en dat dan na een reeks van zóó ingrijpende debatten, zonder dat het bitterheid bracht in en om den kring van zijn dagelijkschen arbeid? Waarlijk, zijn komst was ‘met vrede’. Hoewel Honig het thema der christelijke wijsbegeerte ook later, nog in 1918, heeft aangesneden in een wetenschappelijke samenkomst der V.U.,Ga naar voetnoot36. toch heeft zijn dogmatische arbeid het leeuweaandeel van zijn tijd en krachten gevraagd. | |
[pagina 432]
| |
Geen wonder ook, waar nog in 1918 de philosophie van het Calvinisme zijns inziens aan de gereformeerde dogmatiek alle Lehnsätze heeft te ontleenen in het naar Honig's inzicht door deze philosophie te schrijven hoofdstuk over het christendom volgens het gereformeerde belijden. Wie de verhouding zoo ziet, blijft naar eigen besef rechtstreeks voor de wijsbegeerte werken, zoolang hij zijn dogmatische lessen praepareert. Als leerling en opvolger van Honig is het mij een groote vreugde, mijn groote dankbaarheid uit te spreken voor het dogmatisch onderwijs, dat zoo velen met mij een mogelijkheid, en, onder den examinatiedrang, ook wel de zekerheid heeft geschonken van een algemeene oriënteering op theologisch gebied, welke ons de poorten naar alle kanten open zette, maar dan niet zonder de νήπιοιGa naar voetnoot37. eerst veilig en wel binnen de poorten te hebben vastgehouden, gewend, te beginnen bij het begin. In lucide taal, en met voorzichtige hanteering van mogelijk Schriftbewijs, en onder strenge bewaring van het schema van een handboek, geeft de reeds emeritus geworden dogmaticus de vrucht van zijn 31-jarigen arbeid aan het nageslacht verder. En opnieuw treft ons de pacificatiewil, die zonder gerucht te maken zich doorzet: dezelfde theoloog, die nog in 1918 zijn ontwerp eener philosophie van het Calvinisme een vijfde hoofdstuk laat bevatten over het christendom volgens het gereformeerde belijden, en daarin het thema der ‘gemeene gratie’, alsmede dat van ‘het verbond der natuur’, inschakelt tusschen de dogmata van zonde, val, erfschuld en erfsmet ter eener, en het verbond der genade alsmede persoon en werk van den Middelaar ter anderer zijde,Ga naar voetnoot38. zet toch in zijn Dogmatisch Handboek de deur open voor een andere probleemstelling, die, onder het spreken van een vóór den val voor alle eeuwen gesteld positief cultuurmandaat, en onder aanwending van een als beschrijvingsterm met dien der ‘gemeene gratie’ steeds coördineerbaar te houden term als ‘het gemeene oordeel’, wil beginnen een echo te geven van dr. A. Kuyper's bede om verdere bearbeiding van het problemencomplex, door hem met den populairen, nimmer exclusief te nemen naam ‘gemeene gratie’ aangeduid en ruw omschreven.Ga naar voetnoot39. Voor den leerling en intimus van dr. A. Kuyper is dit toch wel meer dan een bloot beneficium humanitatis,Ga naar voetnoot40. dat den leerling-opvolger zou hebben willen verkwikken en bemoedigen. Het is een einde dat zich opzettelijk aansluit bij het begin. De kómst was met vrede. Het scheiden ook. Wie den doode op zijn sterfbed heeft mogen aanschouwen, vergeet nimmer, dat ook het levenlooze aangezicht in zijn ontspannen trekken speculum animae,Ga naar voetnoot41. en dan wel van zúlk een anima,Ga naar voetnoot42. is geweest. | |
[pagina 433]
| |
Van hieruit is de werkzaamheid van Honig als dogmaticus, als kerkelijk confessor, en als vader van zijn studenten licht te overzien. Van de geschriften-reeks, waarin de dogmaticus aan den opbouw medehelpt, noemen wij de uitvoerige studie over ‘Creatianisme of Traducianisme (Generatianisme)?’,Ga naar voetnoot43. waarin de redenaar zich als overtuigd creatianist doet zien, en een afzonderlijke verhandeling over het nevenprobleem der erfschuld als complement noodzakelijk acht. Van beteekenis voor het zooeven reeds genoemde problemencomplex eener al of niet in wetenschappelijk bedoelde formule te aanvaarden ‘gemeene gratie’, is hier de opmerking dat het creatianisme de opvatting van een vóór den val gesteld en daarvan nimmer afhankelijk stelbaar cultuurmandaat steunt. Voorts de breede verhandeling over ‘den persoon van den Middelaar in de nieuwere Duitsche Dogmatiek’,Ga naar voetnoot44. waarin niet alleen gepleit wordt voor onverzwakte handhaving van het christologisch dogma, doch ook uitgesproken, dat de leer van den Persoon van den Middelaar, gelijk zij door de kerk van Christus is vastgesteld, voor verdere ontwikkeling niet vatbaar is. Tegen den achtergrond van deze woorden, waarover destijds een recensent de schouders ophaalde, de arme theologen beklagende, die aan die nadere ontwikkeling toch maar hadden gewerkt, staat dan weer de pacificatiekracht en de breedheid van de uitspraak in het Handboek der Dogmatiek, dat het wellicht overweging verdient, ter voorkoming van misverstand, den term ‘onpersoonlijke menschelijke natuur’ te vermijden.Ga naar voetnoot45. Een uitspraak van den rude donatus,Ga naar voetnoot46. welke niet alleen aan dr. A. Kuyper, doch ook aan goedwillige beheerders van diens nalatenschap, al plaatsen ze ook hier en daar sympathetisch-critische kantteekeningen, een plaats gunt onder de zon, en gaarne voor hen een eindje opschikt. Aan den anderen kant heeft de zachtmoedige Honig ze óók gekend, voor wie hij nimmer een eindje opschikken wilde. Irene en ireniek heeft hij scherp onderscheiden. Het adjectief irenisch en het substantief ireniek desgelijks. Hoe bewust heeft zijn Dogmatisch Handboek plaats aan alle Barthiaansche theologoumena ontzegd. Scherp heeft Honig gezien, dat de zoogenaamde ‘prachtige wending naar het object’ bij Barth c.s. niet meer dan een hersenschim is geweest. Gelijk hij ook anderzijds de religiosistische en subjectivistische wending naar het subject, zooals ze bij de toenmalige ‘ethischen’ in ons vaderland en daarbuiten een tijdlang het gebeente der theologie vermolmd heeft, ten scherpste heeft bestreden, en dat in een taal, die den tijdgenoot onmiddellijk aansprak. Zijn studie ‘Ethisch of Gereformeerd’Ga naar voetnoot47. was een dui- | |
[pagina 434]
| |
delijke belijdenis tegenover Gunning's verhandeling over ‘het ethische karakter der waarheid’; de openbaring Gods is bij Honig mededeeling èn van leer èn van leven. In opzettelijke confrontatie met de ethische theologie hield Honig het Schriftdogma, en in Gereformeerd Theologisch TijdschriftGa naar voetnoot48. ook de confessioneele christologie, nadrukkelijk vast; en we zullen wel niet mistasten, als we het vermoeden uitspreken, dat zijn publicaties op dit gebied - we denken ook aan zijn brochure over de bovennatuurlijke inspiratie van den bijbel,Ga naar voetnoot49. over bijbelcritiek,Ga naar voetnoot50. en over proces en oorsprong der religieGa naar voetnoot51. - de bedoeling hadden, een aandachtskring te winnen buiten den specifiek gereformeerden om; het valt tenminste op, dat aan den uitgever Ruys te Utrecht, en de Hollandia Drukkerij te Baarn de desbetreffende publicaties zijn toevertrouwd. Aan denzelfden draad spint Honig verder in zijn studie ‘Schrift en Ervaring’,Ga naar voetnoot52. waarin de zoogenaamde ervarings- of bewustzijnstheologie in haar ontstaan, haar verloop en haar onhoudbaarheid wordt beoordeeld en afgewezen. Ook hier treft de geleerdheid van den schrijver, die van de stroomingen in het buitenland steeds nauwkeurig verslag doet. En naar eigen kring den blik richtende, snijdt Honig, nu even martiaal als zijn ambtgenoot Greijdanus, daarbij tevens alle subjectivistische ‘Deutung’ van het Testimonium Spiritus Sancti den pas af;Ga naar voetnoot53. voor den kenner der verhoudingen een bewijs te meer, dat de man des vredes ook dwars door de gelederen van naaste vrienden heen weet te dringen, wanneer de waarheid dit vordert. In dezelfde lijn ligt vervolgens de studie ‘Om Gods Heilig Woord, een episode uit den jongsten strijd over het dogma der inspiratie’,Ga naar voetnoot54. waarin met Reinhold SeebergGa naar voetnoot55. de degen wordt gekruist. En waar de problemen van bewustzijn en ervaring, van bovennatuurlijke dan wel natuurlijke inspiratie, van leer en leven, als vanzelf reeds de aandacht richtten naar het probleem der afgrenzing en der onderlinge verhouding van dogmatiek en ethiek, daar geeft Honig straks een afsluitend geschrift over ‘Dogmatiek en Ethiek’.Ga naar voetnoot56. De vaststelling der relatie tusschen beide wetenschappen wordt hier terecht gezien als een zaak, die ten nauwste samenhangt met onze Schriftbeschouwing. Zoo is Honig's dogmatische arbeid veelzijdig geïnteresseerd geweest. Vergeten we hierbij ook niet zijn perswerk, waarin onder meer het hedendaagsch revivalisme, het Credo van Afscheiding èn dat van anti-Afscheiding, de opheffing der spanning tusschen de theologie en het ‘geloof der gemeente’, de | |
[pagina 435]
| |
indeeling der zoogenaamde ‘wezensnamen Gods’,Ga naar voetnoot57. de school van Saumur,Ga naar voetnoot58. nogmaals het Testimonium Spiritus Sancti, Van der Leeuw'sGa naar voetnoot59. opvatting inzake christendom en cultuur, de christelijke wetenschap, détailkwesties uit Barth's theologie, alsmede die van Schleiermacher en Vinet,Ga naar voetnoot60. ‘het christendom, dat komt’,Ga naar voetnoot61. Ritschl en HerrmannGa naar voetnoot62. aan de orde komen. De ettelijke bijdragen van zijn hand in de Christelijke Encyclopaedie gaan we dan nog stilzwijgend voorbij. Een veelzijdige kennis leggen ze aan den dag. De dogmaticus is van den confessor in de kerk wel onderscheiden, maar nooit gescheiden. Ook in die qualiteit is dan ook Honig voor het front getreden. Reeds daardoor heeft hij - tenzij men hem met ons allen van de grofste onkunde aangaande ons zelf en de geschiedenis van het denken betichten wil - aangetoond, hoe volkomen C.B. Hylkema de plank missloeg, toen hij behalve Bavinck, Biesterveld, Bouwman, M. Noordtzij,Ga naar voetnoot63. GeesinkGa naar voetnoot64. en Anema ook Honig onder Kuyper's bekoring een principieele zwenking zag maken van ‘het oudcalvinistisch supranaturalisme’ tot het zoogenaamde ‘neocalvinistische naturalisme’, en dit dan zoowel in natuurbeschouwing als in geschiedbeschouwing, en in menschheidsbeschouwing.Ga naar voetnoot65. De man, die de Canones van Dordt onophoudelijk op de tafel der tijdgenooten heeft neergelegd, kan slechts door een misverstand als van Hylkema en tientallen anderen, die thans veelzeggend zwijgen, worden beschuldigd van een ingaan tegen ‘de’ vaderen, wanneer hij in 1905 op de synode van Utrecht de wijziging van art. 36 der confessie aanvaardt, zij het ook onder bekendmaking van zijn bezwaar, ‘aangezien met schrapping dezer woorden een gewichtig beginsel uit onze Belijdenis is weggenomen, dat wel tot dusver niet schriftuurlijk was geformuleerd, maar | |
[pagina 436]
| |
toch in onze confessie dient gehandhaafd te blijven, zoolang althans deze zich uitspreekt over de roeping van de overheid ten opzichte van de eerste tafel van de Wet des Heeren’.Ga naar voetnoot66. Wie als eenige onder velen aldus zijn bezwaar formuleert, legt wel een merkwaardigen eerbied voor qualeGa naar voetnoot67. én quantumGa naar voetnoot68. der belijdenis aan den dag, en dementeert zijn jeugdwerk, waar het Nicolaas SchotsmanGa naar voetnoot69. na ComrieGa naar voetnoot70. eerde, ook niet één oogenblik. En hij staat midden in de belijdende kerk. Dáár is het, dat Honig over het reorganisatie-ontwerp van ‘Kerkopbouw’ zijn aandacht laat gaan; de Afscheiding herdenkt,Ga naar voetnoot71. hij, kind der Doleantie, de kwesties van den uitbouw der belijdenis overweegt,Ga naar voetnoot72. de roeping der Theologische Hoogeschool aan de orde stelt,Ga naar voetnoot73. de beteekenis, die de veranderingen in de Islamietische wereld voor de zending heeft,Ga naar voetnoot74. zich indenkt, en tenslotte zijn afscheid neemt in een rede: ‘Van Comrie tot De Cock’.Ga naar voetnoot75. Die de studeerkamer van Abraham Kuyper misschien wel als een sanctuarium heeft beschouwd en behandeld, buigt zich in deze rede over tot den man van Ulrum, en legt als de derde dogmaticus van Kampen een krans op het graf van den vader van den eersten.Ga naar voetnoot76. Zóó kon Honig niet anders dan tot vader worden voor de hem omringende studentengeneratie. Als hij zijn studenten ontmoet, wordt zijn stem vanzelf vermanend en vertroostend. Heiliging des levens is zijn onderwerp voor den Almanak.Ga naar voetnoot77. Schleiermacher's worsteling voor de nationale herleving van Pruisen, een voorbeeld voor de Dienaren des Woords, is zijn thema voor de opening der lessen;Ga naar voetnoot78. en in dezen tijd spitsen we op het vernemen van zulk een thema als | |
[pagina 437]
| |
vanzelf de ooren, aangezien wij nog steeds niet anders dan vi coactiGa naar voetnoot79. afgescheiden willen zijn in den staat en onder onze volksgenooten. En eindelijk: Honig's toespraak tot de studenten over ‘Voorrecht en Roeping’Ga naar voetnoot80. heeft ons toch weer den krijgsman ontdekt, die van onder den mantel van den vredemaker voor den dag kwam, gelijk het immers behoort. Den krijgsman, die ook anderen den strijd leert. ‘Houdt strijd met onze tegenstanders ons wakker en biddende, de rust roest soms’, zoo heet het daar. ‘En daarom waarschuw ik u vooral voor dit gevaar. Zal het goed zijn, dan moet ook in uw studentenleven Christus uw alles zijn......Dan moet gij nu reeds om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus alle dingen schade achten, branden van verlangen, om in Hem gevonden te worden, om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding’.Ga naar voetnoot81.
*
Hem kennen. En de kracht zijner opstanding. Zijn we dáár eenmaal aangekomen, dan zien we in de veelvormigheid van voorgangers en navolgers, van ambtsdragers en collega's, van wie den katheder verlaat en wie hem mocht overnemen, één leven zich openbaren, één almachtig Werker zich van onderscheiden instrumenten bedienen ter bereiking van zijn ééne doel. Wij gelóóven daarom ook nu in de ongebroken gemeenschap der heiligen; onze Hoogeschool treurt, doch dan onder degenen, die vaste garanties hebben. Ons oog gaat nog nauwer op den grooten Koor-leider letten, en daarna gaat vanzelf onze mond met dien van den ander samenstemmen, zoodat de samenzang niet wordt verstoord. En de stem van wie hedenavond het voorrecht had, zijn geliefden leermeester mede grafwaarts te leiden, wil nu verder zwijgen, om plaats te maken voor het eigen woord van den overledene. Hoort hem spreken bij de neerlegging van het hoogleeraarsambt: ‘Tegen de aanvaarding van het hoogleeraarsambt heb ik in 1903 zeer opgezien. Om het ambt zelf; om de omstandigheden van dien tijd; om het feit, dat ik de opvolger van den geleerden Bavinck zou zijn; en om de omstandigheid, dat mij 't onderwijs in de Dogmatiek, de Ethiek, de Encyclopaedie, de Homiletiek, de Philosophie, de Logica, de Psychologie en de Rhetorica werd opgedragen. Dan, nu het einde daar is, is mijn hart vervuld met ootmoedigen dank aan de Heere, dat Hij 't mij vergund heeft dertig jaren naar de mate mijner gaven aan de School der Kerken werkzaam te mogen zijn. Ik ben er van overtuigd, dat ik dit gedaan heb in zwakheid en gebrek, waarover de Erbarmer genadiglijk verzoening doen moge.....De Gereformeerde Belijdenis en de Gereformeerde Theologie zijn mij steeds liever geworden en 't was me een groot voorrecht aan generaties van studenten....onderwijs te geven en met mijne | |
[pagina 438]
| |
geachte collega's saam ze in de liefde voor en in de trouw aan de Gereformeerde Confessie te sterken. Mijn arbeid had de liefde van mijn hart.’Ga naar voetnoot82. Aldus spreekt onze doode ons toe, nog nadat hij gestorven is. En nu wij thans in voor Nederland tot nu toe geheel ongekende verwikkelingen ons dagelijks geplaatst zien,Ga naar voetnoot83. wil ik uit Honig's academische afscheidsrede dit laatste, met profetische zorg geschreven, veelzeggende woord ten besluite aanhalen: ‘De School, welke ik mocht dienen en liefhebben, was uit de Afscheiding; en beide zijn ze voor Kerk en Volk zoo vruchtbaar gebleken. Evenals voor de Afscheiding zoo was ook voor de Theologische School het Credo: onverzwakte handhaving van de Canones van Dordt! Dat blijve hare eer, wat de Almachtige ook over Nederland brengen moge! Van deze plaats richt ik nog eens mijn oog naar het artistieke gebrandschilderde symbool: De kerk op een rots, die omspoeld wordt door onstuimige baren - in onze groote Aula. En bij het scheiden in dezen donkeren tijd leg ik, dierbare Heiland, de hand des geloofs op Uwe koninklijke belofte: “De poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen”, Matth. 16:18, terwijl ik bid: “Ja kom, Heere Jezus”, Openb. 22:20.’Ga naar voetnoot84. Tot zoover de scheidende Honig. Dooden spreken wij niet aan. Maar wij hebben één vereenigingspunt, waar de aanspraak van levenden en dooden beide verstaan wordt, en ook beantwoord. Dat vereenigingspunt is de troon van den Christus Triumphator; de ὑπόστασιςGa naar voetnoot85. van ons vertrouwen. Welaan, mannen en vrouwen, die gereed staat voor de uitvaart van wijlen doctor Anthonie Gerrit Honig,Ga naar voetnoot86. vernieuwt met mij voor het aangezicht van Hem, die op dien troon zit, de belofte van trouw aan de Canones van Dordt, die in den hemel zijn erkend als de grondslag van de canones der hierarchia coelestis;Ga naar voetnoot87. en legt de hand des geloofs op de belofte van den Christus, aangaande de uiteindelijke machteloosheid van de poorten van de hel. Ook het kind Gods Anthonie Gerrit Honig is, in het partieel aanschouwen, toch nog met ons op het gelooven aangewezen; wij houden, in ons verheerlijkt Hoofd, hem vast in dat geloof, verwachtende de verlossing - en de vertroostingen Israëls. Was vanavond ónze komst met vrede? Ja zeker, want zoovelen naar deze regel, naar deze kánon wandelen, over dezen zál vrede en barmhartigheid zijn, en over het Israël Gods. In deze lofzang vereenigen zich heden hier beneden allen, die de στίγματαGa naar voetnoot88. van Jezus in het lichaam dragen, en hierboven zij, die niet van de herinnering aan, doch wèl van de pijn van deze στίγματα voor eeuwig zijn genezen. |
|