Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
52. Een eerste ‘proeve’Ga naar voetnoot1.We spraken verleden week over de oprichting van de nieuwe ‘corporatieve perskamer’, en den ‘Raad van Voorlichting’, die daartoe leiden moest.Ga naar voetnoot2. Sindsdien kregen we een proeve van de werkwijze van dit lichaam onder de oogen; het was een zending, bestemd voor de redacties van onderscheiden bladen.Ga naar voetnoot3. Gelijkluidend natuurlijk. Ik heb me er zeer over verwonderd, dat Nederlanders, zonder dwang (dat stond in de circulaire er immers duidelijk bij?) met zulke producten, en vooral met zulke ‘voorlichtingsmethoden’ ons aan boord dùrven komen. Brutaal, of naïef in hooge mate. Twee dingen vielen me op. Allereerst, dat er tweeërlei papieren in de enveloppe zaten, die men aan een kerkelijk orgaan zond. Eén ‘vertrouwelijk’, èn één voor publicatie bestemd gedeelte. In dat ‘vertrouwelijke’ deel stond iets te lezen over wat de commissie zoo al voor verzoeken had te doen. Waarom zoo vertrouwelijk? Mag het kerkvolk niet weten, wat men met zijn redacties voor heeft? Hoe men ze inspinnen wil in het totalitaire net? We vertrouwen, dat onze kerkelijke pers, die met nederlandsche initiatiefnemers niets te maken heeft, zoolang we onder ons huidig staatsbestel leven, geenerlei contact met deze heeren zoeken zal, en geen enkelen stap in hun richting zal doen. Zelfannexatie verschilt niet veel van zelfmoord. Men annexeert zich nooit voor zichzelf alleen; we hebben ook onze komende generatie, ook onze lezers te bewaren, zoolang het kan. Het tweede wat me trof, was een artikel, dat de pers, ook de kerkelijke, ter plaatsing werd aangeboden! Als de redacties daaraan voldeden, zouden binnenkort alle kerkbodes ongeveer gelijkluidend zijn, behoudens enkele locale of regionale détails. Afgedacht daarvan, - o die inhoud! Volksuniversitaire philosophie van den kouden grond, en een ‘moraal’ van comme ça. Het fraaiste was dit: in den aanhef van het vriendelijk en beleefd aangeboden persartikel stond een volzinntje over ‘thomistische’ wijsbegeerte. ‘Thomas’Ga naar voetnoot4. is de theoloogfilosoof, dien de roomsche kerk zoozeer hoogschat, en veelszins volgt. Wat de schrijver van het aangeboden artikel betoogde, werd dan ‘gegrond’ - in dat ééne | |
[pagina 317]
| |
zinnetje - op de thomistische wijsbegeerte! Nu laat ik daar, dat de korte karakteriseering der ‘thomistische wijsbegeerte’, gelijk dit daar z'n propagandadienst doen moest, voor kènners van Thomas een vermakelijke ondeskundige frase was, meer niet. Wat ernstiger was is dit: aan den rand stond aangeteekend, dat dàt zinnetje voor ‘katholieke’ (!) bladen was. Protestantsche konden het dus beter overslaan...... Voorlopig toonen deze heeren geen begrip, noch van roomsche, noch van calvinistische wetenschap. Dat zij het volk onmondig houden, is duidelijk, want als een beschouwing op thomistischen grondslag rust, dan blijft dit feit bestaan, onverschillig of men het ronduit zègt, dan wel verzwijgt. In werkelijkheid rustte het artikeltje dan ook niet op eenigen thomistischen grondslag, noch op protestantschen (calvinistischen), doch op nationaal-socialistischen. Thomas werd er alleen maar bij gehaald, om als lokspijs voor roomschen te dienen. Voor protestanten heeft de vogelaar een andere fluit. Maar dat men niet alleen het volk onmondig zou houden, doch ook dit zoo openlijk zou zèggen aan zijn de pen voerende leiders, dàt is meer, dan ik had verwacht. Zoolang Nederland nog ruggegraat heeft, zal dit gesjacher niet baten. Noch onze gereformeerde persmenschen, noch de overgroote meerderheid der hervormde, zal er in loopen, tenzij ik me te zeer vergis. Overigens is de betrekkelijke openhartigheid der heeren ontdekkend. We kregen een kijkje in den gelijkschakelingskeuken. Wordt zóó de spijze in nationaal-socialistische bladen bereid? Wij wisten het allang; we kunnen het nu óók nog met de stukken bewijzen. De duitsche autoriteiten, met wie deze heeren verklaren in relatie te willen treden, mogen weten, dat wij nederlanders, in overgroote meerderheid, deze praestaties van zulke volksgenooten met een glimlach bekijken. Intusschen, ik zeg dit waarlijk niet, om onze menschen te laten ‘brullen van het lachen’. Bewaren wij den vollen ernst. Want er behoeft maar weinig te veranderen, of de heeren, die zich thans zoo lelijk in de kaart lieten kijken, krijgen meer beteekenis, dan zij op grond van intellectueele en nederlandsch-historische praestaties, blijken te verdienen. En daarom schrijf ik er over. Ons volk moet wakker blijven; en onze lezers, die ik bizonder dank voor hun brieven van de laatste weken, zullen verstaan, dat wij in ons volksleven nu reeds gedurende eenige weken feitelijk in doleantie zijn. Bij een doleantie behóóren ‘doleerende’ getuigenissen. Teekenen der tijden: ik schrijf dit stukje op het perron te Leeuwarden. De luidspreker, nooit eerder daar aangetroffen, zendt allemaal duitsch proza over het publiek uit. Hier werkte eens dr H.H. Kuyper en dr W.A. van Es.Ga naar voetnoot5. Er is veel gebeurd sindsdien. Elke dag één rukje, zoo zal uw gelijkschakelingsverderf u overkomen als een gewapend man!Ga naar voetnoot6. Zijt nuchteren en wakende!Ga naar voetnoot7. |
|