Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |||||||||
53. ‘Wettelijke overheid’Ga naar voetnoot1.In ons vorig nummerGa naar voetnoot2. brachten we de door sommigen geuite meening ter sprake, als zou de ‘wettelijke overheid’ in het bezette deel van het nederlandsche rijksgebied de vijandige zijn, d.w.z. volgens den feitelijken toestand, die ontstaan is na den duitschen overval-zonder-oorlogsverklaring en na de dienaangaande afgelegde verklaring van minister van Kleffens:Ga naar voetnoot3. de duitsche. Wij noemen haar ‘de vijandige’, niet om eenigen boozen lust aan te wakkeren, maar omdat de feiten alsmede de verdragen duidelijk spreken. De feiten: we zijn met Duitschland in oorlog gekomen, en de vrede is nog niet geteekend, al heeft hier het leger gecapituleerd. De verdragen: art. 45 b.v. van het bekende verdragGa naar voetnoot4. zegt: ‘het is verboden de bevolking van een bezet gebied te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid’. Op dezen tekst, welks terminologie ons bindt, is wel meer gewezen. Sinds we ons vorig artikel schreven, kwam ons onder de oogen een artikel van dr J.W. Noteboom in ‘Antirevolutionaire Staatkunde’, 16e jrg., Mei-Juni 1940, handelende over ‘Rechtstoestand van het bezet gebied volgens internationaal recht’. Dr Noteboom stelt, aan de hand van het door ons reeds gereleveerde reglement o.m. het volgende vast:
| |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
Tot zoover dr Nooteboom. Hier en daar brachten wij spatiëering aan. Wat dr Noteboom in de aangehaalde uitspraken opmerkt, lijkt ons te bevestigen wat wij verleden week reeds hebben opgemerkt, dat n.l. o.i. de wettelijke overheid ook in het bezette gebied van de staat der Nederlanden de nederlandsche is. De duitsche macht is ten aanzien van ons zóó gebonden door verdragen, welke zelve slechts door medewerking onzer wettelijke overheid konden afgesloten worden, dat èn tijdens de onderteekening van dit verdrag èn bij de ten uitvoerlegging van het overeengekomene, alleen daarin de goede trouw bewezen worden kan, dat men, in overeenstemming met den tekst der bepalingen, de wettelijke overheid onderscheidt van de bestuursmacht van den bezetter. Als wij het hoofd buigen voor de opgelegde maatregelen van de dragers van het militaire gezag van ‘de vijandelijke mogendheid’, die een stuk van ons gebied bezette, dan buigen wij het hoofd voor het gezag van haar, die haar handteekening plaatste onder het door dr Noteboom en ons aangehaalde verdrag: Koningin Wilhelmina. En als wij ons blijven bukken, ook al heeft de andere mede-onderteekenende macht (de duitsche) een gelijkwaardig en voorafgaand verdrag niet gehouden, (de bepaling n.l. van: geen oorlog zonder voorafgaand ultimatum, of zoo), dan bukken wij eigenlijk, mèt onze wettelijke overheid, voor God, die ook in de feiten van de overweldiging tot ons komt, en daarna weer voor onze eigen overheid, die de wapens strekte, en ons, burgerbevolking, steeds verbood, ze te hanteeren. |
|