Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
39. Wat heeft ‘het eerste recht’?Ga naar voetnoot1.Men herinnert zich, dat prof. dr Waterink enkele maanden geleden een alarmkreet heeft geslaakt naar aanleiding van een uitlating van dr S.U. Zuidema.Ga naar voetnoot2. Tevens, dat ‘De Heraut’ adhaesie betuigde, en van de noodzaak van een mogelijk nieuwe ‘reformatie’ repte.Ga naar voetnoot3. Het groote gewicht, dat deze broeders blijkbaar aan de met dit alles gemoeide kwestie toekennen, zal voor hen zelf reden zijn voor het sterk verlangen naar verdere gedachtenwisseling, zonder welke niemand ooit tot reformatie heeft willen komen, niemand, die werkelijk reformeerend opgetreden is. Dit hun verlangen, naar den aard van het oordeel der liefde door ons aangenomen als werkelijk, willen ook wij voor ons deel gaarne tegemoet komen.
*
In een nieuwe artikelenreeks gaf prof. Waterink in hetzelfde blad, waarin zijn alarmkreet verscheen, daartoe trouwens gereede aanleiding. Veel, wat daarin staat, kunnen we laten rusten, temeer, waar hetgeen ds VeenhofGa naar voetnoot4. schreef - het werd enkele weken later gedrukt dan het gezet was - op enkele punten reeds positief Kuyper's meening heeft doen hooren.Ga naar voetnoot5. Een der eerste vragen, die aan de orde komen, is dèze: wat heeft het ‘eerste recht’? Volgens prof. Waterink heeft ‘het onder ons gemeen aanvaarde een eerste recht’. Wel erkent hij, gelukkig, dat het recht om daartegen in te gaan, niemand ontzegd kan worden. Maar wie het doet, staat z.i. onder een plicht. Het is de verplichting, ‘eerst bescheiden zijn visie aan zijn medebelijdende en denkende broederen te bieden, ter toetsing en beproeving’. Indien dit bedoelt te zeggen, dat we ons niet mogen aanstellen alsof we [ons] op een onbewoond eiland bevonden, hebben we er vrede mee. Maar overigens voelen we voor dat ‘recht’ van het oudere niet veel. Zoolang de Geest de kerk in de waarheid leidt, bij haar blijft en in haar woont, zal de dag van morgen heerlijker zijn dan die van gister. Voorzoover de kerk opwast in het geloof, heeft ‘morgen’ meer recht dan ‘gister’, gelijk immers ‘hetgene eens mans is’ meer ‘recht’ heeft dan ‘hetgene eens kinds was’.Ga naar voetnoot6. En | |
[pagina 255]
| |
voorzoover in de kerk het vleesch werkt, en zijn begeerlijkheden, ook die naar valsche synthese, naar inertie, naar de oplegging van traditioneele ingrediënten voor een ‘schat der kerk’, waarmee men verder met gemak manipuleeren kan, heeft het ‘gemeen aanvaarde’ van gister heelemaal geen recht boven het nieuwe geluid van wie fouten ziet. Het is een gemakkelijk gelegde onderbouw voor een toren van Babel, maar dien Gods bliksem treffen moet. Een voorzoover ter ééner, - een voorzoover ter anderer zijde. Zoolang de kerk zal bestaan op aarde, zal dit tweeërlei ‘voorzoover’ in haar geest gegrift moeten staan, in haar prestaties den beoordeelaar zich opdringen. Maar dit is dan ook de reden, waarom we maar liever niet van zoo'n ‘eerste recht’ der traditioneele opvatting moeten spreken. Het eerste recht, en dan ook werkelijk het eerste rècht heeft de Schrift, en de belijdenis als accoord van gemeenschap. Maar voor het overige geldt wat artikel 7 der Confessie zegt, dat men n.l. geener menschen schriften mag gelijk stellen met de Heilige Schrift, noch de gewoonte met de waarheid Gods, want de waarheid is boven alles, noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten. Omdat met dit laatste natuurlijk ieder onzer instemt, kan het verschil van gevoelen alleen maar de consequenties raken. Maar om niet te vervallen in geharrewar over den ‘bewijslast’, is het beter ‘het eerste recht’ niet aan de traditie, doch aan Schrift en belijdenis toe te kennen. Voor het overige zijn we àllen tot den bewijslast verplicht; - er is een gebod voor wie iets nieuws wil brengen, om dit te doen in vreeze en beven; en er is een ander gebod, aan het eerste gelijk, om te belijden, en niet maar na te praten. Om de oogen te scherpen en elke bril te poetsen. Het gebod van zoon-zijn houdt het verbod in van epigoon-zijn. Een gebod is er tot steeds scherper bewijsvoering, niet tot alleenmaar-herhaalde registratie van bewijzen. Werd dat gebod meer erkend, we zouden samen tegelijkertijd de handen geloovig strekken naar ‘morgen’. En de koster uit Ibsen'sGa naar voetnoot7. Brand, die smalend opmerkte, dat ‘morgen’ nooit komt,Ga naar voetnoot8. zou, althans bij òns, spreken als in de lucht. Nu geven we hem vaak een begrijpend knipoogje. En den inerten broeder een al te vlug ‘fiat’. |
|