Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
38. Voor SchriftstudieGa naar voetnoot1.I.Er is aanleiding om onze blijdschapsbetuiging over wat op exegetisch terrein ons geboden wordt te herhalen. Want niet alleen heeft de reeks van wetenschappelijke kommentaren van gereformeerde zijde nieuwe aanwinsten te boeken, doch ook voor het populaire materiaal is wederom gezorgd. In de reeks Bottenburg (Amsterdam) verscheen van de hand van Prof. Greijdanus een nieuw deel: over Lukas (hoofdstuk 1-12).Ga naar voetnoot2. Dit deel verscheen vrij spoedig na prof. Grosheide's kommentaar op 2 Corinthe (1939).Ga naar voetnoot3. Met deze forsche deelen zijn we heel blij. Ook als we denken aan de dogmatische belangstelling, die hier in beide kommentaren prikkeling genoeg krijgt. Prof. Grosheide heeft zijn opvatting aangaande het ‘zelfonderzoek’ in zijn bespreking van Paulus' uitspraak uit 13:5 neergelegd. Op bl. 453 merkt hij op, dat ‘psyche’ (het grieksche woord, zoo vaak door ‘ziel’ weergegeven) ‘altijd moeilijk te vertalen is, omdat het een woord is, waaraan een voorstelling ten grondslag ligt, die wij zoo niet hebben. Wij mogen uitgaan van de beteekenis leven’ (in 12:15). En de opvatting, die prof. Grosheide geeft van ‘bekleed’ en ‘naakt’ in 2 Corinthe 5 heeft me wel zeer getroffen, door haar afwijken van wat onder ons den laatsten tijd vrijwel algemeen werd aangenomen. Natuurlijk is daarmee geen woord gezegd over de vraag welke opvatting juist is. Wel verdient prof. Grosheide's uitlegging bizondere attentie, ook met het oog op de moeilijke anthropologische vragen, die onder ons gerezen zijn. Volgens hem is het in 2 Cor. 5:1 bedoelde ‘tenthuis’ (huis dezes tabernakels) niet het lichaam, doch staat het op één lijn met het ‘aardsche bestaan’ (de uitwendige mensch), het ‘uiterlijke levensbestaan op aarde’. Men mag volgens prof. Grosheide (175) ‘niet vergeten, dat bij “uitwendigen mensch” het “uitwendig” niet een omhulling aanduidt, waarin de mensch zich bevindt’; want ‘het is de volle mensch’, voorzoover hij ‘uitwendig’ is. Geheel in overeenstemming daarmee wil prof. Grosheide het ‘gebouw’, dat we hebben in de hemelen niet zien opgevat als beeld voor het opstandingslichaam, doch als aanduiding van het ‘hemelsche bestaan’. ‘Naakt’ beteekent dan ‘zonder Christus’, ‘bekleed’: ‘met Christus’. Er is dus weer heel veel stof om na te denken. Wat vast scheen te staan voor | |
[pagina 253]
| |
velen (ik denk aan mijn classicaal examen, afgelegd tegelijk met dr H.W. v.d. Vaart Smit,Ga naar voetnoot4. bij welk examen 2 Cor. 5 was opgegeven) is hier geheel en al prijs gegeven. De bewijsvoering voor onze anthropologische en eschatologische inzichten is er niet gemakkelijker op geworden. We zijn daar blij mee, want nadenken blijft een eerste plicht. Ook prof. Greijdanus laat telkens weer zijn dogmatische belangstelling aan den dag komen. Wanneer (Luc. 1:41) bij de begroeting van Elisabeth, moeder van Johannes den Dooper, door Maria, het nog ongeboren kindeke ‘opspringt’ van vreugde ‘ter begroeting van den in het vleesch gekomen, hoewel nog niet geboren, Zone Gods’ dan teekent prof. Greijdanus aan: ‘Deze werking des Heiligen Geestes ging van het kind naar Elizabeth, niet omgekeerd. Zij begon bij het kind en zette zich daarop voort bij de moeder. We hebben hier de volgorde: Maria spreekt hare groetenis, Elizabeth hoort, het kind springt bij dat hooren van Elizabeth op, en Elizabeth wordt vervuld met den Heiligen Geest. Daarop moet gelet worden bij de bespreking van de leer der wedergeboorte. Deze wordt gewerkt door den Heiligen Geest. Maar de vraag is: cum òf sine Verbo Dei (d.w.z. mèt òf zònder het Woord Gods, K.S., vgl. de leerbeslissingen van de synode van Utrecht 1905). Nu heeft men gezegd: althans bij kleine kinderen zonder dat woord, en dan gewezen op Jerem. 1:5 en Luc. 1:15. In vss. 41 en 44 kunnen we echter zien, dat deze redeneering niet stringent is. Want hier is wel geen sprake van eene Geesteswerking ter wederbaring. Maar hier wordt wel verhaald eene werking des Heiligen Geestes op een nog ongeboren kind, doch in verband met, en na het hooren zijner moeder van Maria's groetenis. Deze werking des Heiligen Geestes op Johannes paart zich met het hooren van Elizabeth van het spreken van Maria. Zij gaat niet om buiten Maria's spreken, niet sine verbo Mariae (niet zonder het woord van Maria), ofschoon wij ook niet kunnen zeggen: door het woord van Maria, per verbum Mariae, maar vereenigt zich met het spreken van Maria, cum verbo Mariae. Kan het zoo ook niet toegaan bij de wedergeboorte van nog niet geboren kinderen?’Ga naar voetnoot5. Tot zoover prof. Greijdanus. Een oude dogmatische kwestie, waarover veel stof is opgejaagd, wordt hier met de exegese in verband gezet. Volgende week nog iets over het onderwerp, in den titel van dit artikeltje aangeduid. |
|