Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
31. Hebben wij nog beloften?Ga naar voetnoot1.Wanneer ik vanavond spreek over de vraag, of wij nog beloften hebben, dan voelt ge aanstonds wel, dat ik u niet zie als leden van de kerk in de eerste plaats, maar als leden van de politieke partij, die zich noemt anti-revolutionair en die voor het Nederlandse volk, en daarin ook voor heel de wereld tenslotte, nuttig wil zijn en opbouwend werk wil doen, tevens ook bederfwerend werk door te strijden voor een politiek naar de eisen van Gods Woord. Hebben wij als zodanig nog beloften? Wanneer ik van beloften spreek, is natuurlijk ook het woord ‘beloften’ dadelijk in uw oren bekend. Er zijn beloften genoeg, in 't algemeen, op politiek terrein, bij elke Kamerverkiezing regent het beloften, beloften van mensen tegenover mensen, van gekozenen of die zich laten kiezen tegenover kiezers. En wie komt kijken, wat er van terecht komt, ziet, dat de oogst van de vervulling matig is. Er zijn beloften zelfs, die men aflegt om op het bewindkussen te komen, maar die men niet alleen vergeet, maar soms in het aangezicht slaat. Denk aan Duitsland, waar men begon beloften te doen van christelijke politiek, van steun aan de kerk en van strijd tegen het bolsjewisme en waar men na korte tijd in plaats van de vervulling van die beloften, gekregen heeft: onderdrukking van de kerk, heidense politiek en het gaan arm in arm met het bolsjewisme zelf.Ga naar voetnoot2. Wanneer ik van beloften spreek, wil ik niet tussen mens en mens het verband van beloften leggen, maar tussen God en mens, tussen God en ons, niet maar als vrome zielen, die nog eens naar de hemel willen gaan, maar als mensen van de dag, van de aarde, van staat en maatschappij, die een politieke strijd voeren en als zodanig optreden frank en vrij in ons volksleven. Tussen God en ons zijn beloften gewisseld. Dat weet ge elke zondag in de kerk en daarvan spreekt de kerk elk ogenblik en die beloften zien wij als de brug, die Gods eigen woord geslagen heeft en blijft slaan, de brug tussen de andere wereld, waar Hij woont en de aarde, waar wij elke dag zijn en blijven. Alleen maar, er is een tijd geweest, waarin het christelijk volksdeel gedacht heeft: beloften zijn er van God, veel en groot, maar het zijn beloften, die gaan niet over het tijdelijk leven in de eerste plaats, maar eerst over het eeuwige. En ze raken niet zozeer de vraag, hoe we in deze wereld het zout kunnen zijn en de fakkel kunnen dragen, voor het volle leven, ook op politiek terrein, maar ze raken de vraag, hoe wij nog net kunnen leven en zo gauw mogelijk van die nare wereld afkomen om de hemel in te gaan, waar het allemaal rust is. Die fatale scheiding tussen de beloften en haar interesses enerzijds en ons | |
[pagina 201]
| |
dagelijks leven bij en voor ons volk en de wereld en haar interesses aan de andere kant, heeft een massa kwaad gedaan. Die scheiding, waaraan Luther in zijn tijd de principiële formuleGa naar voetnoot3. gegeven heeft, heeft ook oorzaak moeten zijn, dat toen in Duitsland het volk, moe van de oorlog en kwaad over VersaillesGa naar voetnoot4. en afgetobd van zorg, een man zag, die zei: ik zal het volk vrij maken, die man duizenden komen zag, om het hoofd in het stof te leggen.Ga naar voetnoot5. Want er was geen politieke partij, die breed en groot ontwikkeld, in het machtige mooie oude, trouwe Duitse volk een christelijke politiek had weten te voeren. De kerk was heilsinrichting geweest. Het was gezegd door Luther: het tegenwoordige leven was òf neutraal òf het lag in het boze, althans het stond op de tweede plaats en op de eerste plaats stond de religie, in de zin van God zoeken, de rug naar de aarde gekeerd en de weg naar boven op gaan, meer een strompelen vaak dan gaan. En toen die principiële scheiding van religie en dagelijks leven, toen die indeling van de wereldruimte in een heilig erf en een profaan stuk, ontkrachtigd had de zenuw van de calvinistische staatkunde, toen die indeling belachen had, wat Calvijn reeds aanstonds gebouwd had in Genève en Straatsburg en had doorgewerkt, vele eeuwen lang, toen kwam er een volksleven, dat beloften had, veel beloften, maar alleen in de kerk en voor het sterfbed. En ook in ons land, hoewel daar veel sterker dan ergens anders de stem van Calvijn was doorgedrongen, ook in ons land heeft het er een tijd lang naar uitgezien, dat wij ook die kant zouden uitgaan. Beloften? Natuurlijk. Zoveel beloften zijn in Christus Jezus ja en amen. Dat wordt ook in ons land gezegd en elke zondag herhaald. Er werd van gezongen, de gebeden trilden ervan, de mensen waren er vol van, maar ze zagen weer over de aarde heen en zochten met die beloften de verre kusten van de eeuwigheid. En ook hier dreigde het schrikkelijk fantoom voor een volk, dat met z'n beloften als wissels op de eeuwigheid, zoals steeds smalend werd gezegd, zich troostte tegenover de tijd en aan die beloften het recht ontleende om met de rug naar de werkelijkheid van het leven te gaan staan en met het aangezicht naar Jeruzalem, dat boven de wolken was. Totdat, eerst de stem van GroenGa naar voetnoot6. en daarna van Kuyper en op andere wijze ook wel die van Colijn,Ga naar voetnoot7. ons volk weer heeft doen zien, dat het zó niet mocht. De beloften Gods zijn niet van haar waarde beroofd, maar verrijkt, of liever, die waarde is weer vertoond door de verkondiging, dat die beloften geen wissel op de eeuwigheid zijn, maar een wissel, die men dagelijks inlossen kan, die God zonder mankeren zal verzilveren. Wissels op de tijd, voor nu, niet voor de | |
[pagina 202]
| |
zondag alleen, maar voor de maandag ook, niet maar voor de kerk, maar ook in politieke kringen, voor kerk, staat en maatschappij. Beloften ook voor de strijd, ook inzake kruitdamp, inzake heggen en stegen, waar men uit moest halen de kinderen van het Koninkrijk, niet om bruiloft te vieren - dat is de éne zijde van de gelijkenis -, maar ook om vandaag in het volle leven de strijd te voeren van de Koning en aan de tafel verzadigd, meteen in hun dagelijks doen te zegevieren in het volle leven van de wereld, die weer Gods wereld moest worden. En zó heeft Kuyper, met name door zijn theologische inzichten, die hij ver liet doordringen in het volle mensenleven, de mensen wakker gemaakt. Wij hebben beloften voor vandaag en daarom ook voor morgen en voor de eeuwigheid. Wij hebben beloften voor hier en nu en wij hebben beloften, niet maar in de kerk, maar alle dagen der week, ook in de verbanden van het staatkundig en maatschappelijk leven. En toen Kuyper het woord ‘beloften’ uitwerken ging, heeft hij twee gedachten er ingehamerd bij ons volk. De eerste was deze: Beloften met een grote ‘B’, dat betekent, ze kwamen van God met een grote ‘G’. Het waren geen papieren van wissels, die mensen aan elkaar uitreiken, maar God zelf stond er voor in, was er in geïnteresseerd met rechten en soeverein. En het was God, die van boven kwam en van boven af de beloften indalen liet in het mensenleven, niet maar door de wijze, waarop ze tot ons kwamen, maar ook door de inhoud, die ze bevatten. Ze waren niet minder dan de toezegging van een vernieuwd aardrijk, niet minder dan het indragen reeds vandaag in de kerk, dat is hier, in de gemeenschap, die straks rijk Gods wordt, van het volle leven, van de schatten der wereld en van het vernieuwen van het gelaat van het aardrijk. Dat was Kuypers eerste gedachte. De beloften leggen een concreet verband, dat vandaag reeds werkt, tussen boven en beneden, tussen God en de soldaat op aarde, tussen de Koning der wereld aan de ene kant en de rekruten van het leger des heils, dat Hij heeft uitgerust, niet maar om zielen te werven, maar om concrete mensen uit te rusten en te mobiliseren voor Hem. En de andere gedachte van Kuyper was deze: dat ofschoon de beloften van boven af kwamen, ze toch in de volle continuïteit van het mensenleven een plaats hadden en dagelijks werden uitgedeeld. Van bovenaf kwam het en beneden vervulde het zich. Van bovenaf, dat betekent, niet uit onze continuïteit en onze menselijke verbanden kwam de rijkdom, die toegezegd werd en de toezegging-zelf; en hier beneden, in de continuïteit werden ze vervuld en dagelijks uitgedeeld. En daarom was het niet maar de kerk-mens, die zeggen mocht: wij dragen een schat in aarden vaten,Ga naar voetnoot8. het was ook de man, die zich schaarde bij Kuypers kleine luyden. Het was niet maar een dominee, die z'n intrede deed met de krachtige jubel: wij dragen een schat in aarden vaten, maar het was ook de politieke leider, die die jubel mocht aanheffen stierf met het vaandel in de hand. En toen Kuyper daarnaast z'n arbeid verrichtte, die met name de ‘gemene gratie’ in ons volksleven indroeg, was het begin geschapen voor de ontwikkeling, die nog jaren lang duren zou en die, hoe ook in de laatste tijd kritiek geoefend is op enkele hoofdpunten daarvan, toch nog steeds op één punt is van | |
[pagina 203]
| |
grote betekenis en van de hoogste betekenis, namelijk op het punt van wakkermaking en mobiliseren van wat anders een afgescheiden volkje wezen zou, mobiliseren van het volk voor de dienst des Konings. En toen Kuyper de gemene gratie-leer ontplooide en daarmee niet alleen plaats maakte voor de vrij negatieve leer, dat de gemene-gratie de zonde remmen ging, maar ook de andere lijn liet zien, dat er progressie was in de gemene gratie, een vooruitgang, een gaan van kracht tot kracht, toen was daarmee het hoofdverschil tussen Calvijn en Luther aangegeven. Toen kwamen de duizenden aanstromen, die zeiden: er zijn beloften, ook voor deze wereld, geen scheiding van natuur en genade, er is geen indeling van de wereld in een heilig terreintje en een profaan groot gebied, maar in deze wereld hebben we te strijden voor de Here en de beloften liggen er ook voor de toekomst tot eer en glorie van de Koning, van wie wij slippendragers moeten zijn. En toen de ‘meiboom straks in de kap gezien was’ (uitdrukking van Kuyper)Ga naar voetnoot9. toen was een schare bereid om enthousiast het lievelingsvers van Kuyper te zingen: ‘Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht’.Ga naar voetnoot10......Ga naar voetnoot11. Hoe zijn de dagen verdonkerd, nadat Kuyper op deze manier z'n volk gewekt en de kleine luyden georganiseerd had. Hoe is van deze machtige pijl de scherpe punt afgeslepen! Hoe is vaak de veer verlamd gebleken en de invloed van z'n theorieën bedenkelijk kortstondig geweest. In onze dagen krijgen we weer te zien, maar thans ten kwade, een samenhang tussen geloofsinzichten enerzijds en politieke overtuiging anderzijds. Want in de oefening der trouw aan de belijdenis, of die goed of kwaad is, moet onherroepelijk straks voor de dag komen, hetzij een goede ijver op het politieke erf, of een kwade ijver op hetzelfde erf. Met name de twee grondgedachten, die ik straks als Kuypers ideeën aanduidde, namelijk het verband leggen van boven naar beneden door het scheppingswoord van God en de continuïteit, zijn later door velen los gelaten en de glans van die ideeën of belijdenisinhouden is voor velen verduisterd. Aan de éne kant werkt daarin na de zuigkracht van de valse theologie, die Kuyper op kerkelijk terrein wist te breken, maar op politiek terrein steeds bleef erkend, aan de andere kant werkt opnieuw door de nieuwe ketterij die in de oude gedachte haar wortel vond en die we allemaal kennen in de naam van Karl Barth. Ik moet van beide dingen iets gaan zeggen. Wat het eerste punt betreft, die verslapping, die we onmiskenbaar zien, ook in onze eigen gelederen (want, is reeds gezegd straks,Ga naar voetnoot12. wanneer de trekpleister weg is, zullen we gedund te voorschijn komen), was in de eerste plaats te wijten aan het opnieuw weer doorwerken van de theologische inzichten, die met die van Kuyper zich slecht laten verbinden. Er zijn er vandaag nog erg velen, die terug gaan in de belijdenis op de Duitse theoloog-filosoof Schleiermacher.Ga naar voetnoot13. En | |
[pagina 204]
| |
ik zou van hem dit willen zeggen, dat bij Schleiermacher krachtens zijn hele denktrant en wijze en inhoud, de beloften eigenlijk geen plaats meer hebben, omdat hij wel het continue leven erkend en God daarin wel werkzaam ziet, maar geen plaats hebben kan voor het eerste punt van Kuyper en ons: dat de beloften van boven komen, naar haar manier van zeggen en naar haar eigen inhoud. Wat Schleiermacher aangaat, hij komt in zijn theologisch-filosofisch denken op uit de school der wijsbegeerte, die zelf reeds in haar schrikkelijk afwijzen van de God der Schriften toont hoe diep de afgrond is, die in dat land reeds eeuwen lang gaapt voor wie wil leven naar de Schrift. Toen men in Duitsland de grens tussen God en wereld had uitgewist en in het pantheïsme verzeild geraakt was, verdronken was, toen werd de wereld tot God gemaakt en God tot de wereld. Wat Kuyper als diep theologisch vraagstuk heeft gezien, maar midden onder het volk geworpen heeft, het probleem van Gods soevereiniteit, heeft Kuyper kunnen uitwerken in de leer van soevereiniteit in eigen kring. Het probleem, dat vaak verkeerd gesteld wordt, maar hierin haar wortel vindt, dat God soeverein is, soeverein de wereld schiep en soeverein elke levenskring haar wetten toewees. Soevereine vrijmacht, ook in de beloften, die van boven af gezegd worden en van boven af worden openbaar gemaakt. Dat was het woord, waarmee Kuyper de geesten pakte, een woord van diepe waarachtige werkelijkheid, het woord der Schrift. Wie soevereiniteit zegt, maar dan: ‘soevereiniteit in eigen kring’, zegt hierin dus de dubbele gedachte van Kuyper. Aan de éne kant: het komt van boven af, soeverein, maar het is in eigen kring, dus ook in het continue mensenleven. Wanneer ik nu Schleiermacher vraag, wat hij er van denkt, zegt hij: ik ken geen soevereiniteit van God in uw gezin, in de staat enzovoort, want er is geen God, die boven de wereld staat en scherp van de wereld afgegrensd is wat zijn eigen majesteit aangaat. God zit in de wereld in, groeit met de wereld mee en ik heb niet twee zaken: hier God en daar de wereld, maar ik heb er maar één: God is in de wereld en de wereld is in God. Universum, het ene volle algemene, rijke majestueuze leven. Dat is niet het leven van mensen en stoffen en schepselen, waarin God meegaat, van boven af komende, maar God is er in en kan niet groot worden, noch bewust, noch rijk, noch vrij, zonder met die wereld één te zijn en er in op te gaan. En wanneer ik werkelijk mens van religie ben, moet ik niet m'n handen naar boven strekken, maar zoals een man zich aan de boezem van z'n bruid werpt, moet ik mij aan de boezem van het wereldleven werpen en in dat ogenblik, waarin ik de wereld kus, omdat God er in is, in dat moment, heb ik het leven gegrepen en God gezien, die in de wereld zit en in m'n hart woont en heb ik het brede mensenleven gezien als doorstroomd van God, derhalve van de historie en vervuld van zijn heerlijkheid. Geef alles een grote en een kleine letter. Eigenlijk is er heel geen verschil meer. Wie zo spreekt, spreekt van beloften wel en zegt ook wel, dat het volle leven beloften heeft en dat de zaligheid een gewin is met vergenoeging, maar ofschoon men de tweede lijn van Kuypers continuïteitserkenning aanvaardt, men heeft de eerste lijn verloochend. En als we goed scherp zien, zeggen we niet: nu goed, vriend, Kuyper had twee lijnen en Calvijn ook, alles komt van boven en is beneden, maar gij houdt er maar één over, die andere laat ge ons. | |
[pagina 205]
| |
Want wij zeggen dít tot ieder, die één van de twee lijnen weg neemt: als ge de éne wegneemt, hebt ge de andere ook weggenomen. De goederen Gods, ook de beloofde goederen, kunt ge nooit stuksgewijs meenemen, noch in de kerk, noch in de politiek. Ge kunt nooit zeggen: ik heb van de twee lijnen - transcendentie en immanentie, Gods hoogheid en de gemeenschap met God - ik heb van die twee lijnen, er één meegenomen en de andere laat ik liggen. Want wie het éne loslaat, heeft ook het andere prijsgegeven. Transcendentie, de hoogheid Gods, soevereiniteit, zonder immanentie, zonder Zijn werk in de wereld met ons, bestaat eenvoudig niet. Maar wie de immanentie loochent, krijgt een onbijbelse transcendentie en wie de transcendentie loochent krijgt een onbijbelse immanentie. En toen daarom Schleiermacher de immanentie prees en zei: God is overal, Hij is in de wereld, Hij zit er in, en de band aan de soevereiniteit prijs gaf, geen hemel kende boven de aarde, geen openbaring, die van boven kwam, en geen wederomgeboorte, die een herschepping Gods is uit de doden, toen was zijn immanentie niet de helft van Calvijns erfenis, niet het éne part van Kuypers en Groens bezit, maar het was een streep door heel de erfenis, want hij had, het éne prijs gevende, het andere meteen van karakter radicaal veranderd. En wie nu scherp toeziet, ook in Nederland, die ziet, dat deze grondidee nog steeds nawerkt. Men heeft een tijd lang de aanhangers met de ongelukkig gekozen term ‘ethischen’ genoemd. Die term is vandaag vrijwel van z'n betekenis beroofd. Maar ik ben niet mis, geloof ik, wanneer ik zeg, dat de christelijk-historische partijGa naar voetnoot14. nog steeds haar duizenden telt, die uit deze grondidee leven en die belijden, voor zover men het belijden noemen kan, en die op dit punt nog steeds met Schleiermacher meegaan. Dat is eigenlijk het verraderlijke in de door en door pantheïstische onschriftuurlijke wijsbegeerte van FichteGa naar voetnoot15. en HegelGa naar voetnoot16. en KantGa naar voetnoot17. en alle anderen, die de menselijke vrijheid hebben uitgeroepen, maar de binding aan God als soeverein, God van boven, die God is en blijft, in onderscheiding met ons, niet hebben aanvaard. En dan komt men terecht bij de belofte, die hoogstens opgaat opnieuw in een wissel op de eeuwigheid, of bij een belofte van trouw en liefde van de éne mens voor de ander, bij een zich inspannen voor het toekomend leven, maar waarin niet God door een almachtig woord van Zijn belofte plus eis in één verband samengevoegd, als machtig Soeverein ons leven sturen kan en met een bevel met een grote ‘B’ en een belofte met een grote ‘B’ ons in de strijd wil sturen om onze roeping te vervullen als Zijn dienstknechten. Nu komt daar in de laatste tijd een andere dwaling vlak tegenover staan. Ze bestrijdt de eerste, maar waar zij, evenals de eerste dwaling, van de twee delen der belofte er één prijs geeft, moet zij vallen in hetzelfde euvel. Ik noemde die partij reeds: de aanhangers van de school van Barth. Spaar me vanavond verdere bijzonderheden, spaar me verdere uitweidingen, het zou u niet nuttig en het zou mij ook een klein beetje verdrietig zijn. Dit mag ik wel zeggen, de groep, die ik bedoel, heeft aanvankelijk een massa mensen bekoord, ook in onze gelederen, door haar felle kritiek op Schleiermacher en heel zijn theologie en | |
[pagina 206]
| |
filosofie. Want zegt die andere groep: is God met de wereld één? Geen sprake van! God is boven de wereld! Een totaal andere! Zij riep uit: Gods soevereiniteit, zij riep uit: Gods heiligheid, Gods gebod, Gods woord en zei: Dat woord hebben wij nooit in onze zak, Zijn naam hebben wij nooit op onze lippen. Wij kunnen nooit de beloften op een papiertje schrijven en ons er mee sterken in het uur der verdrukking. God is geen asiel voor verlegen mensen, is geen troostbron voor wie in de wereld houvast hebben wil als alles hem ontzinkt. Hij is de grote en heilige, die in de hemel woont. God is in de hemel en wij zijn op de aarde!Ga naar voetnoot18. En waar Schleiermacher zei: God is in de wereld, Hij is in de wereld als het ware ingesloten, en groeit met de wereld mee, zeiden deze lieden: geen sprake van! Dat is historisme, dat is immanentisme, dat is de wereld goddelijk maken, daar deugt niets van. Want, zeiden ze, God is transcendent, is hoog boven de wereld, onze gedachten raken Hem niet, onze woorden bevatten Hem niet, onze leuzen grijpen Hem niet en wij zijn maar een droppel aan de emmer en een stofje aan een weegschaal.Ga naar voetnoot19. En wie zou proberen, Hem in handen der mensen te leggen, der wereld te leggen en te zeggen, dat heeft God gedaan, die hoont God. God is groot, de mens is klein. Dat is de inzet van de hele theorie. Maar tegelijkertijd zeiden ze wat anders erbij en dat andere wordt hun oordeel. Ze zeiden niet alleen: God is groot en wij klein, maar ze zeiden meteen: God en wij zijn tegenstelling. Hij is zo hoog boven de wereld geplaatst dat Hij nooit in de wereld opgenomen worden kan. En nu kom ik terug op wat ik zoëven zei. Ik zei straks tegen Schleiermacher: het zijn geen twee stukken ‘transcendentie’ en ‘immanentie’ en wie het éne neemt, kan het andere niet laten staan. Wie het éne wegneemt, heeft het andere meteen van karakter veranderd. Dat geldt ook hier tegen de groep van Barth. Ze spreekt inderdaad van transcendentie. Dat doet Calvijn ook en Kuyper ook en Groen ook. Transcendentie - soevereiniteit. Maar ze zegt niet: in eigen kring. Ze zeiden dit: in deze wereld gaat God met ons niet mee. De vleeswording des Woords, dat is maar figuurlijk, het is alsof ik zeg: God openbaart zich aan ons. De geboorte uit de maagd is een teken voor een andere zaak, die niet in de geboorte zelf ligt. En deze wereld heeft geen plaats voor God. Dit hart is geen bodem, waarop Zijn zaden groeien kunnen. Mijn huis, ook m'n kerk-huis, is geen plaats, waarin Hij als 't ware met ons mee gaat in onze arbeid, er is geen orde des heils, er is geen aanknoping tussen de wereld boven en beneden. En als Kuyper zegt, en als Calvijn zegt, en als de Schrift zegt: de beloften zijn twee elementen rijk: het komt van boven, maar het werkt zich uit nu reeds vandaag, beneden in de continuïteit, dan zegt men: punt één is waar, het komt van boven, maar punt twee kan niet waar zijn, het gaat niet in in onze continuïteit, zoals bijvoorbeeld de regen zachtjes in de aarde drupt en een plaats voor het zaad maakt, zodat het opbrengt, vijftig-, zestig- en honderdvoud.Ga naar voetnoot20. Want als God inderdaad van boven af komt, slaat God in de grond, wat niet een zachte regen doet, maar een wolkbreuk wel. Er komt dynamiet onder elke bestaande verhouding, breekt op wat er is, gaat dwars door alle verhoudingen heen met zijn kritiek. Wie de | |
[pagina 207]
| |
wereld wil zien, moet niet zeggen: God is in haar, maar alleen dit: God is rechter en oordelaar over haar. En toen kreeg men deze figuur: in deze kringen werd wèl dagelijks gesproken van de beloften, maar de beloften (meervoud) kende men niet. De belofte, (enkelvoud) werd de dood voor de beloften (meervoud). Ik bedoel hiermee dit. Ook in deze kringen werd gesproken: de belofte, en de grote belofte, die ook indertijd in Luthers volk weerklank vond, die ook ons afgescheiden volk dreigde te doen dwalen, was geen kerk-term, maar een term van een religieuze om het volk te pakken, het was deze: er komt een andere wereld. Welnu, die belofte van de andere wereld klinkt sterk in de gelederen van deze mensen. De wereld van nu is de ware niet; de andere wereld komt straks, in de toekomende eeuw, de nieuwe wereld. Er is een toekomst, die radicaal verschillend is, los van het heden, van vandaag en daarom is de grote belofte dit, dat God bezig is, die andere wereld te bouwen, die Hij als verlosser in het leven roept in Zijn eigen tijd en op Zijn eigen manier. Het komt van boven, als een donderslag, als een wonder, als een mirakel, maar de belofte (enkelvoud) haalt het leven weg uit wat wij noemden de beloften (meervoud). Want immers, men zei nu: als God straks die andere wereld maakt, die totaal nieuwe wereld, dat betekent dan dit: dat Hij wat van nu, van vandaag is, de wereld van nu, aanziet met het oog van de rechter. Wie iets totaal veranderen wil, die zegt: hetgeen verouderd is, geef ik prijs. En men maakt een tegenstelling tussen God als schepper en God als verlosser; God als schepper had wèl deze wereld van vandaag gemaakt in de verbanden van vandaag, staat, maatschappij, kerk, gezin, familie, enzovoort, maar als verlosser wou God een andere wereld met totaal andere verhoudingen. En dus als verlosser zegt God: ‘neen’ tegen deze wereld, hoewel Hij als schepper daartegen ‘ja’ gezegd heeft. Hoe kan ik nu die twee ‘goden’, God in die dubbele kwaliteit, trouw blijven? Hoe kan ik Hem navolgen, hoe kunnen wij, mannen en vrouwen, navolgers Gods heten naar dit standpunt? Dat kunnen wij slechts als wij prijs geven elke houding. De man der revolutie zegt: mijn houding is het. Die man vergeet, dat God als schepper de wereld gemaakt heeft. De houding van de revolutie moet worden prijsgegeven. De man, die een antirevolutionaire houding aanneemt, heeft het ook mis, mis van de andere kant. Zijn houding is die van de constante trouw aan het constante. Zijn houding is: het continue leven, ons mensenleven, goed vinden en een zegen er in zien. Maar die man vergeet, dat God een andere wereld maakt. Daarom: geen enkele houding, noch die van de man van de opstandigheid, noch die van de man van het grote geduld. Geen houding van revolutie, geen houding van anti-revolutie, maar de wereld zien komen onder de grote Belofte met een grote ‘B’ in het enkelvoud. En voor deze wereld, voor nu en vandaag, heb ik geen belofte met een grote ‘B’. Dat kan God niet doen. Als God in kleine dingen inging in de wereld die nu voorbijgaat, wanneer Hij daarop Zijn goddelijk stempel drukte, Zijn echt merk, Zijn merkteken, dan was God toch weer in de wereld ingegaan. Dat kan immers niet. Neen, zeggen ze, de belofte, dat graag, maar beloften voor deze wereld, dat helemaal niet. Ik heb geen beloften voor een christelijke pers en een ander niet voor een onchristelijke school, geen beloften voor revolutie en ook geen beloften voor anti-revolutie. De houding als houding is in strijd met de Belofte met een grote ‘B’ en de houding, die constant naar één doel staart en hier continue verwerkelijking wil, | |
[pagina 208]
| |
is in strijd met de heiligheid des Heren en zó wordt in de toekomende eeuw, deze eeuw onttrokken aan het Woord des Heren, ook aan dàt woord, dat ik noem: beloften. En gelijk men wèl het ‘Woord’ Gods kent (enkelvoud), maar geen ‘woorden’ Gods (meervoud), gelijk men wel een dogma kent (enkelvoud), maar geen dogma's (meervoud), zo kent men wel de belofte, maar ik kom met lege handen thuis, wanneer ik naar huis gaan wil met beloften in het meervoud. Wie aan de éne ketterij gauw mank gaat, zal voor de andere ook licht bezwijken. Ik heb straks de christelijk-historische partij genoemd. Het feit ligt er, dat ook in deze kring vandaag er al meer zijn, die achter deze leuze aangaan en ook daarmee het schisma, dat op den duur ontstaan is,Ga naar voetnoot21. verdiepen en uitgraven en àl meer ons volksleven, ofschoon het nog voert een christelijke politiek, toch eigenlijk onttrekken aan de christelijke politiek. Want het christelijke is alleen maar dit, dat men de houding wraakt en wijst op de nieuwe religie van de toekomende eeuw; voor de tegenwoordige wereld zijn er geen beloften Gods, die ons helpen kunnen. En straks komt dit dualisme, waarbij God en wereld elkaars tegenstelling worden gemaakt, tot verdere consequenties. De kerk is geen heilig huis. Het rijk Gods is geen rijk, dat zich in het dagelijkse leven betrokken weet, de belofte staat er, maar op de plaats, waar men zich bezint over de nieuwe wereld. Meer is er niet. De cultuur is een janus-kop gelijk, aan de éne kant lacht ze, want ze komt telkens God nabij, aan de andere kant weent ze, want ze is gedoemd om altijd weer opnieuw zich ook van God te verwijderen. De historie kan niet zijn voedingsbodem voor hetgeen God werkelijk behaagt en waar straksGa naar voetnoot22. gelezen werd Psalm 2, waarin de Here zegt, dat Hij, die in de hemel woont, lacht, wordt deze psalm door deze mensen aangevuld met andere woorden: de Here lacht ook over ons gestumper, als wij denken, dat wij beloften hebben voor de politieke crisis, beloften voor oorlogGa naar voetnoot23. en voor Nederland, beloften voor het economische leven. Daarom lacht de hemel en die daarin woont, want het zijn dwazen, die denken, dat ze Gods troon kunnen stutten. Wat zijn ze dwaas, want de troon Gods wordt niet gestut, noch door onze handen, noch door onze palen van trouw opgericht. En wie zal zeggen, hoeveel van onze ontrouw geworden, afgeweken broeders en zusters ook door deze leer zijn vergiftigd. De N.S.B. heeft grotendeels zich aangesloten aan de filosofie, die ik straks in het begin noemde, hoewel men niet Schleiermacher volgt, maar één van zijn voorgangers. Maar het feit ligt er toch, dat heel wat leerlingen zich hebben aangetrokken gevoeld tot de laatste dwaling. Want zeiden ze, we hebben gebroken met de dwaling van de antirevolutionairen, die God in de zak en de bijbel onder de knie hebben, die menen, dat ze God waarachtig dienen kunnen. Er is een hoongelach geweest, dat zich in de naam des Heren dorst doen horen over wie meende met een christelijke politiek het volk te kunnen zegenen. En dan wil ik nog niet eens noemen de C.D.U., die rechtstreeks uit deze bronnen geput heeft. En wanneer gij zegt: wat wilt ge eigenlijk? Dan antwoord ik: dat ge uw plaats zult zien in de wereld en de...Ga naar voetnoot24. | |
[pagina 209]
| |
Gods zult erkennen, die U, in uw eigen partijverband...Ga naar voetnoot25. in handen gaf, om zowel van de éne als van de andere dwaasheid genezen te worden en tussen de éne en andere klip door te gaan, niet in de smalle politiek, die eenzijdig is en zegt, we moeten door de klippen zien heen te varen, maar die politiek, die trouw aan de Schrift zegt: we moeten alleen maar in de lijn van Calvijn verder gaan. Dat is geloven in de belofte (enkelvoud) en ook aan de beloften met een kleine ‘B’ voor het dagelijkse leven. En daarom, die beide grondzuilen van Kuypers ideeën houden we vol. Belofte is Woord van God. Zij is dienst des Woords, want in het Woord komt ze naar buiten toe en in het verbond komt ze naar ons toe, want ze staat naar de eis. In het verbond, u allen in de doop betekend en verzegeld, zijn twee delen begrepen. Het verbond plaats naast elkaar belofte en eis. Nooit kan het éne deel van het andere gescheiden worden en als ge gedoopt zijt, dan zegt ge tot Barth en tot de eerste groep, dat, wie één deel van de twee wegneemt, ook het andere van z'n karakter berooft. Dan moet ge ook tot uzelf zeggen: er zijn twee delen van het verbond: belofte en eis. Wie de belofte ziet, kan voorts de eis zuiver verklaren, maar wie de belofte wegneemt, ook voor de dingen van vandaag, heeft de eis meteen van z'n karakter beroofd en is beide kwijt. Gods verbond is nooit in stukken te knippen en de diepe gedachten van het verbond der genade moet niet zich laten ontaarden door van een verbond met Nederland, met een volk als zodanig, te spreken; dat is er niet meer sedert Israëls Pinksterfeest en het onze gekomen is. Het is niet meer in een volk als natie besloten. Het verbond der genade, ofschoon het de geslachten zoekt en ook daarin de continuïteit handhaaft, is ook zelf van boven, wijl het metterdaad de continuïteit zegent, maar met van bovenaf komende zegen en wijl het van bovenaf komt, moet het bloed der geslachten doorgaan. De lijn van boven af kan 't bloed der geslachten nooit verlaten. Dat zien wij ook dagelijks trouwens. Maar aan de andere kant: het bloed der geslachten kan als zodanig nooit het verbond verklaren en voor de garantie borg zijn. Het komt van boven af. Maar als het waar is, dat ik de belofte des Heren nooit uit het verbond losmaken mag, moet het verbond ook een kracht zijn, niet alleen voor de kerk, voor de binnenkamer, maar moet het ook naar buiten blijken, de wereld over gaan. Het komt daar vandaan, neen, niet in de banen van het Nederlandse volk, maar wel degelijk op die banen, niet afhankelijk van de wegen van dat volk, als volk, maar ook nooit loslaten dat volk als volk. Maar wie het verband zo ziet en de belofte met de eis laat samengaan, die kan zeggen achter Groen en Kuyper aan: heel de kerk en heel het volk. Dat is niet mechanisch beginnen, van de kerk en het volk uit een gemechaniseerd verbond, maar dat is dit: de belofte aangrijpen, die zegt, dat waar het zout komt, het hele deeg er mee te maken krijgt en waar ik goed begin, die ander goed met mij volgen moet. Ik heb geen andere mogelijkheid voor het ganse volk, de ganse natie en de ganse kerk, tenzij ik begin bij het begin. Niet van de kerk naar het volk, niet van het volk naar de kerk toe, niet van de kerk naar de mens toe, hetzij in volk- of in kerk-verband, maar van God naar de verbonds-kring toe, in de kerk geboren en gehandhaafd en versterkt in het leven en van daaruit steeds zich openbaren in alle verbanden. Daarom is vanavond niet de doop een bagatel of alleen maar een ding voor | |
[pagina 210]
| |
meditaties op zondag, maar uw doop houdt u vanavond vast, ook als mannen en vrouwen van de Antirevolutionaire Partij. Want alleen zó krijg ik de Belofte met een grote ‘B’, de garantie Gods voor het concrete leven, hier inwisselbaar. Dan moet ook bij het verbond begonnen worden en de doop verstaan worden en van daaruit reformatie er zijn van het volksleven op elk terrein. Daarom zijn wij niet om eigen verdienste, maar door de nauwe samengang van theologischeGa naar voetnoot26. denkbeelden enerzijds en politieke principiële stelling anderzijds, gezegende mensen, die tussen de uitersten doorgaan. Niet uit verlegenheidspolitiek, maar door de machtige vervulling van 's Heren belofte, dat wie zó koerst, vanzelf doorvaart tussen de klippen. Eigenlijk zijn er van het christelijk volksdeel maar twee over, die principieel zijn: de rooms-katholieken enerzijds en de antirevolutionairen anderzijds. Wat de roomsen betreft, zij kunnen, als men scherp ziet, nooit met ons in de diepste grond meegaan. Hun zondebegrip is anders dan het onze, dus ook hun verlossingsleer, dus ook hun belofte-inhoud. Wie met PelagiusGa naar voetnoot27. halverwege meegaat in de leer der zonde en smet en schuld, kan niet met de Schrift meegaan in het uitleggen der belofte naar inhoud en methode. Als het er op aankomt, zijn wij vandaag in een groot isolement en ik wil graag ronduit zeggen, dat wij met de belofte niet verlegen zitten, maar wel geïsoleerd zitten. Als het Woord Gods is een ergernis voor het vlees en voor het ongeloof een dwaasheid en als die beloften Gods inderdaad Gods Woord zijn, dan moet onze praktijk, die in het vuur komt vandaag, van twee kanten voor het ongeloof zijn: ergernis en dwaasheid. Pas op, wanneer ge een massa stemmen krijgt, dank er voor wanneer het kan, maar ga nooit één streep van de lijn der beginselen af voor één stem. Liever in de eenzaamheid met de beloften dan veel mensen. Het blijft dienst des Woords, als wij de beloften op zondag horen ook voor het politieke leven. Het blijft dienst des Woords, des verbonds, als wij in de kerk 's zondags horen zeggen, wat God is en wat Hij wil met de wereld, die Zijn wereld is, als wij dan onderwezen worden op het terrein van de politiek, van staat en maatschappij. Niet, dat wij daar mee klaar zijn vanavond of klaar zijn met de politiek, die wij voeren. Wij hebben allemaal problemen te over, die nog niemand tot een oplossing bracht. Het probleem der gemene gratie is opnieuw op de helling gebracht. Ik ben daar blij om, want naar Kuypers eigen gedachte is er nog veel, dat om correctie roept, een correctie, die hijzelf heeft mogelijk gemaakt en niet bij voorbaat heeft afgewezen. Wat hij bedoelde was dit: eenvoudige mensen, die anders achter bleven, het pad te wijzen, zeer direct en concreet in het mensenleven, ook politiek. Dat doel is bereikt en persoonlijk meen ik, dat het doel nog meer wordt bereikt, als men niet alleen de term gemene gratie, die hij wetenschappelijk heeft willen uitwerken, maar het begrip als wetenschappelijke term, prijs geeft en naar twee kanten uitgaat: aan de éne kant zien, dat er inderdaad voor het ganse wereldleven een belofte ligt voor de toekomst en het heden, maar ook het element van verplichting gegeven vóór de val en daarna. | |
[pagina 211]
| |
Wanneer wij heden met elkaar spreken over de vraag: wat Christus is, wat Zijn plaats in de staat is, hoe wij uit Hem al of niet afleiden moeten de wegen, die de staat in moet slaan, zijn die vragen wel zo diep, dat het nauwelijks behoeft gezegd, dat het nog lang zal duren, eer we tot een rustpunt komen. Maar er is één grote troost bij: we behoeven niet te wachten, tot alle vragen beantwoord zijn. Als de prediking der waarheid Gods krachtig is, zal ze ons doen horen de beloften Gods en die beloften Gods, die altijd met de voorwaarde van geloof tot ons komen - dat staat zo in de oude voorrede van de Statenbijbel op het Nieuwe Testament - die beloften, zeg ik, die met voorwaarde van geloof tot ons komen, brengen ons allemaal in verband van de partij voor het besef van persoonlijke verantwoordelijkheid. Niet aan de massa als abstractie geeft God beloften, wèl aan de massa die het verband bewaart en de personen strikt persoonlijk aanspreekt, ze aanwijst in de band aan de geslachten. En wie het zo ziet, zal ook niet een christelijke staat begeren in die zin, dat een staat van christenen meteen een christelijke staat is. Want het hoort tot Gods eigen wil, dat in het staatsleven kaf èn koren opgroeien en het is christelijk, het kaf de volle plaats te geven. En als wij zó de staat tegemoet gaan, en kaf en koren samen gaan, bepalen wij de waarde niet naar het kaf, om met de tweede groep te zeggen, er is geen belofte voor, noch naar het koren, om te zeggen, krachtens dat heilig deel in de staat is er nog een belofte, maar die wij later moeten dateren; dan zeggen we: neen, de staat is het verband in de wereld, dat God zelf gelegd heeft, dat natuurlijk is, ordinantie is. En wie dat handhaaft naar eigen karakter, in eigen kring, staat onder de belofte, dat alle arbeid, die in Gods naam verricht wordt en zijn wetten handhaaft, niet ijdel is in de Here. Zo lopen de draden eigenlijk samen in de éne raad Gods, die onze Vader in Christus Jezus is. Ik denk vaak, ook als politiek mens, aan de uitspraak van de catechismus inzake de voorzienigheid Gods: ‘die almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, waardoor Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand onderhoudt en alzo regeert’.Ga naar voetnoot28. ‘Onderhouden’ betekent, wat in Gen. 1 gebeurd is, waar God schiep, dat is vandaag in de wereld nog aanwezig. Er is vandaag een overheid, die, dat lag ook in het paradijs al besloten, is geen gevolg van de gemene gratie. Vandaag is er verband onder de mensen onderling in kerk, in gezin, dus ook in staat en maatschappij. En wanneer ik die verbanden zie, zeg ik, God onderhoudt ze, want niet maar personen onderhoudt Hij, ook verbanden onderhoudt Hij, dat hoort bij de schepping. - Aan de andere kant staat er, is de kracht der voorzienigheid: de regering, dat betekent, leiden naar een vast en zeker doel. Onderhouding zegt: Genesis 1 is in de wereld, maar regering zegt: Openbaring 22 is ook in de wereld. De onderhouding zegt: de alfa (Genesis 1) is er nog; regering zegt: de omega van Openbaring 22 is aanwezig. En als de één zegt: God als schepper en als verlosser is een tegenstelling, en als de ander zegt: de schepping is God zelf, als de één zegt ‘ja’ en de ander zegt ‘neen’, dan zeggen wij: neen, neen, neen, één God en één kracht van voorzienigheid, er is alfa en omega, schepping en verlossing, deze wereld en de toekomende wereld ook. En als ik dan vandaag sta, ik met m'n arme krachten in een verdwaasde wereld en een wegzinkend volk, als ik sta tussen die twee punten in, wat dan? Dan zeg | |
[pagina 212]
| |
ik op mijn beurt: ik heb beloften voor het toekomende en voor het tegenwoordige leven. De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. Ik heb beloften voor dit en het toekomende leven. Want als God aan mij belooft, is dat in de grond een beloven van God aan zichzelf. Hij kan zijn eigen alfa niet verloochenen en moet daarom in de omega aan de alfa getrouw blijven. God als maker der nieuwe wereld, houdt trouw aan God als maker van de tegenwoordige wereld. En nu God aan God beloofd heeft in het verbond van Zijn eeuwige raad, in de vrederaad van Vader, Zoon en Heilige Geest, om deze wereld niet als een bagatel te beschouwen, maar Zijn naam er in te leggen en Zijn glorie er uit te halen, nu is mijn belofte aan mij vast en zeker, want ze is aan Hem gedaan. Zo aanvaard ik beide lijnen van Kuypers belofte-begrip ook in het politieke leven. En het volk zingt en de wereld, in bloed en tranen gesmoord, zingt: ‘Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d'eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen’.Ga naar voetnoot29.
Ik zie geen contrasten meer in de wereld, tenzij die van natuur en zonde. Dat is ontzaglijk groot. Ik zie Jezus Christus, die de teugels in handen houdt, die reeds daarin de vloek uitspreekt over dit dualisme. Ik zie Hem aangrijpen de teugels van het witte, rode, zwarte en vale paard.Ga naar voetnoot30. Ik zie Hem de wereld over gaan als held en bedienaar van het Woord van eis en van belofte. En ik zeg, niet maar in de kerk, maar ook in de partij: zo veel beloften als er zijn, die zijn in Christus Jezus ja en amen, Gode tot heerlijkheid (dat is de naar boven gaande lijn) door ons (ziedaar de horizontale lijn). |
|