Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
32. Ds J. Douma over het geval-KnoxGa naar voetnoot1.Ook ds. J. Douma (Britsum) heeft zich met de kwestie der pluriformiteit beziggehouden.Ga naar voetnoot2. Van de opmerkingen, die ik gaf, heeft ook hij een luttel procent eens nader bezien; is toen daarop afgekomen; en heeft vervolgens, met een toepasselijk woord, naar althans hèm docht, dit gedeelte zijner opmerkingen beëindigd, om eindelijk over te gaan tot herhaling van wat anderen schreven. Zijn opmerkingen hadden ten doel, de mijne inzake het geval-Knox te ontzenuwen, weshalve ze ook in de pers van prof. Kuyper,Ga naar voetnoot3. prof. Hepp,Ga naar voetnoot4. dr KaajanGa naar voetnoot5. met instemming aangehaald zijn. Het voordeel van een paar weken wachten met antwoorden is soms: dat inmiddels ook anderen besluiten tot overname van wat hun nuttige hulpverleening schijnt; we kunnen dan in het antwoord het terrein beter overzien, en weten meteen, waar we aan toe zijn in den huidigen staat der gereformeerde wetenschap. Ik heb ook nog niet gereageerd op wat ds ZwierGa naar voetnoot6. of ds v. RulerGa naar voetnoot7. schrijft; allicht heeft wachten óók in dezen in gelijken zin zijn voordeeligen kant..... Op één punt wees ik reeds. In het nummer van 2 Febr. had ik het vraagpunt, door Knox aan Calvijn voorgelegd, aldus geformuleerd: ‘of tot den doop konden worden toegelaten: onechte kinderen, kinderen van afgodendienaars en geëxcommuniceerden’.Ga naar voetnoot8. Mis, zegt ds Douma: er staat ‘debeant’, d.i. ‘moeten, en niet maar kunnen, zooals prof. S. vertaalt’.Ga naar voetnoot9. Wel gefeliciteerd, ds Douma, met den geschoten haas. Inderdaad, er staat ‘debeant’; hetgeen één van die werkwoorden is, die misschien geen enkel oud-gymnasiast vergeten is, ook al vanwege zijn vertrouwdheid met het woord ‘debet’. Maar als U bedenkt, dat ik heelemaal niet ‘vertaalde’, doch (een kind kan het constateeren) Knox' brief losjes weergaf, wijl het me om die ‘afgodendienaars’ te doen was, dan is het bedrijf, waarmee ge u ditmaal onledig houdt, een beetje overbodig; als Knox vraagt: moeten ze gedoopt worden, dan bedoelt hij natuurlijk: mag de kerk ze | |
[pagina 214]
| |
weigeren? En dan komt dat natuurlijk precies neer op: kunnen we ze toelaten tot den doop... Een beetje serieuzer wordt wat ds Douma daarna opmerkt, en wat ook al dienst heeft ‘mogen’ doen bij de bladen bovengenoemd. In mijn weergave van de door Knox gestelde vraag had ik me van déze woorden bediend: ‘Onechte kinderen, kinderen van afgodendienaars en geëxcommuniceerden, en zulks vóórdat de ouders met berouw tot de kerk waren wedergekeerd’, enz. (bl. 140, kolom 3Ga naar voetnoot10.) Mis, verklaart weer ds Douma: prof. Kuyper vertaalde: ‘vóórdat.....de ouders zich door bekeering onder de Kerk gesteld hebben.’Ga naar voetnoot11. De lezer voelt, dat hier alles vastzit op ‘berouw’, dan wel ‘bekeering’. Dat zegt ds Douma ook zelf. Verwaarloozende (althans nú) mijn eerste ‘weergave’ (die hij zooeven wèl onder de loupe nam), maakt hij gewag van het feit, dat ik in een latere eveneens vrije redactie had gezegd: ‘dat het kinderen betrof, wier ouders nog niet met berouw (resipiscentia) zich weer onder de tucht (subdiderint) der kerk geplaatst hadden’.Ga naar voetnoot12. Letterlijk verbindt ds Douma hieraan deze opmerking: ‘Prof. Schilder spreekt hier over ouders, die nog niet met berouw zich weer onder de tucht der kerk geplaatst hadden - en meent zoo te kunnen bewijzen, dat het hier niet gaat over roomsche ouders, maar over ouders, die leden der Kerk waren. Maar hij vertaalt (voor de tweede maal die onjuiste bewering! K.S.) niet juist. Het woordje “weer” staat er niet. Ook wordt niet van een zich weer plaatsen onder de tucht der kerk gesproken. Er staat: “sese subdiderint ecclesiae”, in 't Friesch letterlijk: hjar ûnder de tsjerke deljaen. Zakelijk en in goed Nederlandsch vertaalt prof. Kuyper juist: “voordat de ouders zich bekeerd hadden en aan de Kerk zich hadden onderworpen”. (Hamabdil, blz. 126). Resipiscentia is een woord voor bekeering.’Ga naar voetnoot13. Tot zoover ds Douma. Hoe 'n oratorisch effect de wending ook moge hebben, ik kàn helaas ze toch niet meer gebruiken, zeggende: ‘eerlijk gezegd, heb ik me bij het lezen van deze woorden verwonderd’. Ik verwonder me niet meer, zelfs niet erover, dat de broeders Kuyper-Hepp-Kaajan hier hun fiat aan geven. Maar we willen de zaak toch even bekijken, voor de lezers: | |
[pagina 215]
| |
a. Waar haalt ds Douma het vandaan, dat ik in dit geval het wil hebben over ‘ouders die leden der Kerk waren’? Feit is, dat in Knox' brief (17, 619) die ‘geëxcommuniceerden’ achteraan staan in het lijstje. Dat is een waarschuwing tegen te haastige conclusies: dat geëexcommuniceerden geen lid der kerk zijn, weet een kind, ik ook wel. Maar het liep over die ‘afgodendienaars’, of liever over hùn kinderen. Wat ds Douma hier van mij vertelt, is fantasie: hij haalt de dingen door elkaar. En de menschen ook: ‘Afgodendienaars’ en ‘geëxcommuniceerden’. Wat is dat toch? Zijn die geëxcommuniceerden soms weer roomsch geworden? Men zou het wel zeggen, als men bovenstaande regelen van ds Douma leest. b. Neen, natuurlijk staat het woordje ‘weer’ er niet, maar, nog eens, het was ook geen vertaling, doch vrije weergave. Geëxcommuniceerden, die met berouw, of bekeering, laat dat even rusten, weerkomen, komen toch ‘weer’ tot de kerk? En plaatsen zich toch ‘weer’ onder haar tucht? c. Wat die ‘tucht’ betreft, ik meende in mijn eenvoud, dat ieder die tot de kerk komt, hetzij voor het eerst, hetzij ‘bij vernieuwing’, zich onder haar tucht plaatst. Er zijn zelfs dominees die elken Zondagmorgen zeggen: plaatsen we ons onder de tucht van de wet des Heeren. Mag dat niet? Het element van tucht ligt in het ‘sub’: als ds Douma hier bezwaren heeft, denk ik aan de spijkers-op-laagwater-methode. d. Maar ‘resipiscentia’ dan? Volgens ds Douma is dat ‘bekeering’, en niet ‘berouw’. Het heele artikeltje verliest natuurlijk zijn zin, tenzij ds Douma werkelijk meent, dat resipiscentia wèl past bij eersten overgang naar de kerk, maar niet bij terugkeer, zooals van menschen, die met berouw terugkeeren na dat ze afgesneden zijn geweest. Welnu, zoowel ds Douma en dr Kaajan, als vooral de professoren Kuyper en Hepp hadden zich wel tienmaal mogen bedenken, eer ze zóó iets lieten drukken. Als in het formulier van de wederopneming gezegd wordt: ‘geliefde christenen, wij hebben u laatstmaal voorgehouden van de bekeering van onzen medebroeder N., om met uw voorweten wederom tot de gemeente van Christus opgenomen te worden,’... dan gaat het dus over een geëxcommuniceerde, die zich weer onder de tucht der kerk plaatst, net als in den brief van Knox. En dan staat er in de vertaling Sylburgius-Revius § 2 ‘resipiscentia’.Ga naar voetnoot14. Als het een poosje later heet: ‘Dienvolgens heeft de Heilige Paulus den Corinthiër (dien hij verklaard had, dat van de kerk afgedaan behoorde te worden) wederom bevolen om te helpen en te vertroosten, nadat hij, van velen bestraft zijnde, tot inzicht was gekomen’.... dan staat er al weer: resipiscentia (posteaquam resipuisset). Als enkele regels verder staat, dat ‘niemand, die zich oprecht bekeert, | |
[pagina 216]
| |
eenigszins behoort te twijfelen’, dan staat er weer hetzelfde woord (resipiscenti); het gaat blijkens het verband nog steeds over het terugkeeren van een eens verstootene. Als de voorganger aan den weder op te nemen broeder vraagt: ‘of gij voor God en Zijn gemeente alhier van ganscher harte verklaart, dat gij oprecht berouw hebt’... dan staat er weer hetzelfde woord, (te vere resipiscere). Wat men zooal lezen kan! Om de maat vol te meten, wijs ik er op, dat de eerste volzin, dien we in deze editie bij de ‘Christelijke Gebeden’ aantreffen, hierop neerkomt (bl. 233), dat de dienaar des Woords, of liturg, des morgens na de lezing der wet (of nadat deze gezongen is) de kerk moet vermanen tot ‘resipiscentie’. Volgens ds Douma, ‘Heraut’, ‘Credo’, ‘Utr. Kb’, is dat dus een onmogelijkheid... Als in de kerkordening, art. 78, sprake is van een geval, ‘wanneer iemand, die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de gemeente door boetvaardigheid,’ dan staat er weer in diezelfde editie: resipiscentie, 311. Benevens, dat dan de zondaar volgens ditzelfde artikel professie (belijdenis) moet doen van zijn....resipiscentia! Ja, maar, Calvijns eigen woordgebruik dan? Als hij spreekt over de vrouw, die tot haar man terugkeert (Hos. 2:7) noemt hij dat ‘resipiscentie’, beeld van het terugkeeren met waarachtige droefheid (42, 233). Resipiscenties heeten daar nuttige correcties (ib.)...Als de kerk overeenkomstig Matth. 18 iemand ‘bindt’, is de geëxcommuniceerde zeker van zijn verderf, tenzij hij ‘resipiscentie’ betoont (2, 911). Het doel der excommunicatie is o.m., dat het tot resipiscentie kome (1, 76). En zoo voort; waarom zouden we nog meer aanhalen? Ds Douma heeft nòg iets, waar ik ook met genoegen op antwoorden wil. Maar het lijkt me goed, met hem denzelfden weg te volgen als met dr Kaajan. We zullen eens een weekje wachten, en ds Douma gelegenheid geven, van een en ander kennis te geven aan zijn lezers.Ga naar voetnoot15. Wie weet of dan niet de professoren Kuyper en Hepp en dr Kaajan hem weer even trouw zullen citeeren? ‘Een wolkje als een mans hand’,Ga naar voetnoot16. zou prof. Hepp zeggen...Ga naar voetnoot17. Want heusch het ziet er wat raar uit aan den wetenschappelijken hemel tegenwoordig. |
|