Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |||||||||||||
24. Antwoord aan dr de BondtGa naar voetnoot1.I.Puntsgewijs hebben we in ons nummer van 16 Febr. dr A. de Bondt van antwoord trachten te dienen: 14 punten.Ga naar voetnoot2. Het meeste daarvan gaat dr de Bondt voorbij. Ten onrechte verklaart hij dan, dat de ‘korte zin’ van ons artikel deze was: ‘Calvijn ziet kerken onder het Roomsche juk, maar dat behoeft ons niet te verwonderen, want de reformatie ging in dien tijd langzaam’.Ga naar voetnoot3. We constateeren, dat verreweg het grootste deel van wat we rechtstreeks in antwoord op dr de Bondt opmerkten, onweersproken blijft. Hetgeen ons natuurlijk verblijdt: we komen samen wel verder. Thans met genoegen nog enkele dingen ten antwoord. 1. Dr de Bondt herhaalt zijn verzekering, dat Calvijn voor zichzelf al klaar was met zijn oordeel over de Roomsche kerk, toen hij Sadoletus schreef. Inderdaad; en het zou niet kwaad zijn, als dr de Bondt aan de lezers van ‘Credo’ er bij zei, dat Calvijn het vijandig bedrijf van het roomsche instituut met dat van de secten op één lijn plaatst...juist in dienzelfden brief aan Sadoletus, waarop dr de Bondt zich beriep om te bewijzen, dat volgens Calvijn toch maar de kerknaam voor Rome te behouden viel.Ga naar voetnoota. Maar wat wil dr de Bondt daarmee nu zeggen tegenover wat ik opmerkte? Ik toonde hem met de stukken aan, dat Calvijn - denk alleen maar aan de kwestie Frankfort, waar men ook van gereformeerde zijde allerlei verzoenende formules had onderteekend - wel gedwongen was met het tempo der reformatie te rekenen; het tempo, dat elders langzaam ging, en moest gaan. Dat om de zaak heen praten is op den duur verdrietig. ‘Alle pogingen veroordeelen, om min of meer met Rome tot een compromis te komen’? Ja natuurlijk. Maar er is toch ook nog zoo iets als overheidsdwang? In 1539 schreef Calvijn den bekenden brief aan Sadoletus.Ga naar voetnoot4. Maar in 1543 - vier jaar later, dr de Bondt - richt hij zich met een uitvoerig | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
stuk over de noodzakelijkheid der kerkhervorming tot Keizer Karel VGa naar voetnoot5. (Rijksdag te Spier): of de heeren toch eens willen beginnen? Meent dr de Bondt nu werkelijk, dat Calvijn de onder Karel V gebondenen had moeten toerekenen het langzame tempo van de groote heeren? Dat was een allure geweest niet van een reformator, doch van een revolutionair. 2. Over den brief aan Socinus begint dr de Bondt weer van voren af aan. Van wat ik herhaaldelijk daarover opmerkte, wordt niets bestreden, alleen maar wordt gerepeteerd. We verwijzen dus naar het gezegde. 3. Slechts op één punt snijdt inzake die correspondentie met Socinus dr de Bondt iets nieuws aan. Hij zegt: Prof. Schilder neemt een voorbeeld en zegt: ‘Als iemand zegt, dat dr de Bondt zijn huisvaderlijke plichten zóó en zóó opvat, mag ik dan zeggen: ‘hij vat ze op met een beperking?’ Maar dit voorbeeld is erg ongelukkig gekozen. | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
Tot zoover dr de Bondt. We zijn alweer met elkaar gevorderd. Eerst heette het: de kerknaam aan Rome niet ontzegd. Thans: niet meer in eigenlijken zin toegekend. Waarom het ons te doen was. Over een oneigenlijke kerk spreekt de belijdenis niet. Gelukkig niet. En die ‘overblijfselen’, nu ja, die spreken vanzelf. Zou God in de dagen der Middeleeuwen geen kerk gehad hebben? Jammer, dat dr de Bondt deze concessie aan beter inzicht nog eenigermate verzwakt door volgende toevoeging: Zooals ‘De Heraut’ volkomen terecht heeft opgemerkt, beteekent de Latijnsche constructie sic...ut in zooverre...dat. Die beperking, waarover ik voortdurend gesproken heb, haalde ik dus uit den zin van Calvijn zelf. Ik ontzeg in zooverre den naam kerk aan Rome, dat ik toch niet ontken, dat er overblijfselen van de kerk zijn. Tot zoover dr de Bondt. Hij houdt dus vol, dat ‘sic...ut’ een beperking inhoudt. Ik stel er tegenover, dat het uit het verband moet blijken, of het ergens zoo is. Zonder eenig systeem Calvijn opslaande, om een voorbeeld te vinden, trof ik als eerste voorbeeld 23, 542:Ga naar voetnoot6. het bederf had zóó (sic) de overhand genomen, dat (ut) het elk volk weer vrij stond verschillende goden te vereeren. Bederf dus ‘tot op zekere hoogte’? Bederf, met een ‘beperking’? Welneen: heel erg bederf. Het komt tot uiting daar en daar in. Het tweede voorbeeld: 24, 604; daar behandelt Calvijn kwesties van het vijfde gebod. Hij stelt het geval, dat een zoon overheidspersoon is, en zijn vader privaat burger; wat dan? Wel, dan kunnen ze van beide kanten zóó (sic) sturen, dat (ut) zoowel vader als zoon ieder in eigen positie hun gerechtigheid bekomen. ‘Beperkt’ bestuur dus? Welneen, bestuur, waarvan de wijze nader wordt aangegeven. ‘Sic...ut’ is lang niet altijd beperkend. Ik herhaal: men heeft, en dat was niet geoorloofd, Calvijn's stellige ontkenning, dat Rome kerk mocht heeten, nèt zoo lang gewend en gekeerd, dat er eerst een beperkte ontkenning, en later een ontkende ontkenning (ds J. Dijk) uit te voorschijn getooverd werd. Zóó kan men àlles beredeneeren. Maar het komt niet overeen met dr de Bondt's verzoek, Calvijn eerlijk te lezen. ‘Overblijfselen’ van de kerk onder het pausdom, en dat in dien veelbewogen tijd, die de reformatie nog nooit heeft ten einde zien komen, dat is heel wat anders, dan de pauselijke kerk, het instituut van Rome, kerk te noemen. Om niet te veel ons te laten ophouden door een bestrijding, die trouwens zelf heele stukken laat liggen, bewaren we de rest voor een volgend nummer. | |||||||||||||
II. ‘Symbolen’ en ‘kenmerken’ (I.)Kent u Stapleton?Ga naar voetnoot7. Hij was theologisch hoogleeraar in Douai, later te Leuven, | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Roomsch. Een tijdlang Jezuïet. Schrijver van zeer geleerde werken. Hardnekkig bestrijder van de kinderen der Reformatie. Maar dan eentje, die ze ook bestudeerde. Ge vindt bij hem b.v. breede bespreking van die volzinnetjes, die dr A. de Bondt tegenwoordig uit de Institutie van Calvijn voor den dag haalt, om daarmee de pluriformiteitstheorie, zooals ze door hem wordt voorgestaan, te helpen verdedigen, en Calvijn's naam daarvoor te annexeeren. Van dien Stapleton lees ik (Opera 1, Lutetiae Parisum, 1620, 23Ga naar voetnoot8.): dat protestanten zooals Calvijn (als deze zegt, dat onder het pausdom ‘aliqua ecclesia’, iets van de kerk nog is), of als Melanchton (als hij zegt, dat ze - aldaar - in sommige overblijfselen nog verscholen ligt), of als Luther (als hij datzelfde nog weer wat anders uitdrukt), daarbij dan niet denken aan ‘notae’, maar slechts aan signa der kerk. Slechts aan ‘signa’. ‘Notae’ zijn kenmerken der kerk. ‘Signa’ zijn maar teekenen. (Tusschen beide is een groot onderscheid). Deze Stapleton, die door Bavinck nog al eens geciteerd wordt,Ga naar voetnoot9. wist dus, dat wie Calvijn leest, tusschen ‘notae’ en ‘signa’, wel ter dege onderscheiden moet, en anders hem niet begrijpt. Dit aangaande Stapleton, voorlopig.
*
Kent u Bellarminus?Ga naar voetnoot10. Ook hij was roomsch hoogleeraar, o.a. te Leuven, befaamd verdediger van de roomsche kerk en theologie tegen de reformatoren; Luther, Calvijn, Zwingli, Melanchton toont hij herhaaldelijk goed te kennen; ook bij hem treft ge meermalen citaten uit Calvijn, met nauwkeurige opgave van de vindplaats. Als deze zich bezighoudt met de passage uit Calvijn's Institutie (IV, c. 10, § 27) betreffende de kerkelijke ceremoniën, dan merkt Bellarminus op, dat die ceremoniën - nu spreekt hij in het algemeen, dus ook over zichzelf - groote beteekenis hebben; ze zijn immers zekere ‘symbolen’, waardoor wij van ongeloovigen worden onderscheiden. Ze kunnen ook uitnemend dienst dienst doen als onderscheidingsteekens tegenover de ketters. De sacramenten, die hebben de ketters óók; daaraan kan men dus niet zoo gemakkelijk het onderscheid vaststellen. Maar met behulp van de ceremoniën gaat dat beter. Zoo heeft men oudtijds den sabbath op Zondag in plaats van op Zaterdag gesteld; een onderscheidingsteeken (-symbolum, of -signum) tegenover de Joden. Epiphanius,Ga naar voetnoot11. zoo zegt Bellarminus, schreef afzonderlijk over de ceremoniën der kerk, die konden dienen zoo ongeveer als kenmerken (quaedam | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
veluti notae) ter onderscheiding van de kerk ter eener, en de secten ter anderer zijde. Ook Bellarminus - die de kenmerken der kerk elders behandelt - kent dus het verschil tusschen ‘kenmerk’ en ‘symbool’. Een symbool is ‘zonder meer’ nog geen kenmerk der kerk; geen onderscheidingsteeken, waarmee men met zekerheid de ware kerk kan onderscheiden van de valsche, de kerk van de secte. Er zijn, zoo zegt een ander Jezuïet (SuarezGa naar voetnoot12.) (in zijn polemiek met koning JacobusGa naar voetnoot13.) kerkleeraars, die de kenmerken (notae) der kerk maar vermenigvuldigen. Maar men kan die boventallige dan soms herleiden tot de vier van ouds bekende (eenheid, heiligheid, catholiciteit, apostoliciteit). Of - het zijn niet zoo zeer kenmerken (notae) als wel teekenen (signa) der ware kerk: non sunt tam propriae & certae notae, quam verae Ecclesia verisimillima signa (Defensio F.C., 1614, 778Ga naar voetnoot14.).
*
Dat we op deze roomsche Calvijn-lezers wijzen, vindt zijn aanleiding in dr de Bondt's repliek. We weten, dat dr de Bondt zich er op beroepen had, dat Calvijn toch maar van ‘kenteekenen’ der kerk bij Rome had gesproken. Dr de Bondt dacht daarbij aan Inst. IV, 2, 12. Omdat de passageGa naar voetnootb. slordig wordt aangehaald, zal ik ze met de noodige aanvullingen geven: ‘Kortom, ik zeg dat er kerken zijn, in zooverre (de Heere de overblijfselen van zijn volk, hoe ellendig verstrooid en uiteengejaagd dan ook, daar op wonderlijke wijze bewaart, in zooverre) er eenige kenteekenen (symbola) der kerk blijven bestaan en wel voornamelijk die kenteekenen, wier kracht noch de listigheid van den duivel, noch menschelijke boosheid kan vernietigen. Maar omdat daarentegen daar die teekenen (notae) vernield zijn, waarop wij in deze uiteenzetting voornamelijk moeten letten, zeg ik, dat iedere vergadering en ook het geheele lichaam van het pausdom de wettige gedaante van de (Sizoo: “een”) kerk mist.’Ga naar voetnoot15. Men lette er op, dat deze vertaling van de hand van prof. dr A. SizooGa naar voetnoot16. is. Deze heeft hier ‘symbolen’ door ‘kenteekenen’ en ‘notae’ door ‘teekenen’ weerge- | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
ven. Ik voor mij zou het juist andersom gedaan hebben; Corsmannus' editieGa naar voetnootc. doet het in de aangehaalde plaats óók anders. Daar lezen we de desbetreffende passage als volgt: Om kort te zijn, ick segge, dat onder het Pausdom kercken zijn, ten aensien dat de Heer de overblijfselen van sijn volck, al hoe wel seer jammerlick verstrooyt en gheslinghert, aldaer wonderbaerlick bewaert, ten aensien datter eenighe teeckenen (symbola) van de kercke blijven: en voornemelick die teeckenen, welckers kracht niet en kan verbroken worden, noch door de listigheydt des duyvels, noch door de boosheydt der menschen. Maer dewijl daer-en-tegen aldaer uytghebluscht zijn de merck-teeckenen (notae), die wy in dese disputaty bysonderlick moeten aensien, soo segghe ick, dat..., enz. Nu zijn er heel wat onnauwkeurige vertalingen in omloop, die met de fijne nuanceering van Calvijn's proza geen rekening houden. In de editie Leyden, Jan Paedts & Jan Bouwensz., 1593, wordt in de geciteerde coupure tusschen ‘symbola’ en ‘notae’ geen verschil gemaakt; beide worden weergegeven door ‘teeckenen’. De editie van 1560 is wel zeer slordig.Ga naar voetnootd. Juist die editie, welke dr A. Kuyper heeft laten herdrukken, laat het verschil in de woorden ‘signa’ en ‘notae’ in de aangehaalde plaats uitkomen; men kan daar evenwel weer niet te veel waarde aan hechten, omdat in andere plaatsen de woorden weer omspringen; men leze maar de passages in de naaste omgeving.Ga naar voetnoote. Waar dus de vertalingen geenerlei hulp bieden, daar moet Calvijn zelf spreken, Calvijn, gezien in verband met de theologische opvattingen van zijn tijd. Wij hebben immers in ons nummer van 16 Februari dr de Bondt gezegd, dat, als Calvijn van ‘eenige kenteekenen der kerk’ bij Rome spreekt, daar niet | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
het woord voorkomt, waarmee de ware merkteekenen der kerk van Christus worden aangeduid. Dr de Bondt erkende de juistheid daarvan, maar - zoo | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
poogde hij aan te toonen, zakelijk is er geen verschil. Letterlijk laat dr de Bondt het volgende drukken: Uit dit overzicht blijkt, dat Calvijn voor de merkteekenen van de ware kerk zoowel het woord symbola, als notas gebruikt. Dat dr de Bondt alzoo oordeelt, nadat hij enkele paragrafen van Calvijn heeft doorgelezen, verwondert mij niet. Maar dat de dogmenhistoricus der Vrije Universiteit, prof. Hepp, zijn instemming daarmee betuigen kan, en dan verder daaraan enkele nog al ver dragende woorden verbinden durft, dàt heeft me eenigszins verbaasd. Want de eer der gereformeerde theologie is er mee gemoeid, in het lezen van Calvijn niet achter te staan bij Jezuïeten. Helaas hebben sommigen hunner de onderscheidingsgave getoond te bezitten, waarvan we de blijken ditmaal tevergeefs bij de calvinisten prof. Hepp en dr de Bondt zoeken.
*
Reeds worden we op het goede spoor gezet door Stapleton. Als deze (Opera, t. I, Lutetiae Parisiorum, 1620, 107) een afzonderlijke verhandeling wijdt aan dat deel van Calvijn's Institutie, dat thans ‘Credo’ zoo bezig houdt, en waarop sommigen hun pluriformiteitsbegrip willen fundeeren, dan vindt ge naast een letterlijk citaat der bekende passage volgende opmerkingen: 1. als Calvijn het heeft over de ‘kenmerken der ware kerk’ (notae), die onder Rome zijn ‘uitgewischt’ (deletae), dan bedoelt hij dáármee: a. de zuivere leer (niet maar leer, doch zuivere leer); b. het recht gebruik der sacramenten (niet maar sacramenten, doch recht gebruik er van); 2. spreekt Calvijn daarentegen over die enkele symbolen (aliquot Ecclesiae Symbola), dan heeft hij dáárbij gedacht aan den doop. Want de kerk, zoo zegt Stapleton, heeft verscheiden symbolen. Dat zijn de ‘sacramenten’. Weliswaar beweert Stapleton ten onrechte, dat Calvijn maar één van de vele symbolen der kerk noemt, want in de aangehaalde plaats zegt Calvijn duidelijk, dat er ook ander symbolen der kerk onder het pausdom gebleven zijn; bovendien merkt hij in een door Stapleton eveneens letterlijk geciteerde uitspraak (IV, 2, 11) op, dat de Heere ‘daar Hij Zijn verbond in Frankrijk, Italië, Duitschland, Spanje en Engeland heeft in bewaring gegeven, toen die landen door de tyrannie van den antichrist onderdrukt zijn, opdat Zijn verbond onschendbaar zou blijven, in de eerste plaats Zijn doop daar bewaard (heeft), het getuigenis des verbonds, die, door Zijn mond geheiligd, in spijt van de goddeloosheid der menschen, zijn kracht behoudt’; en hij voegt er in één adem aan toe: ‘vervolgens heeft Hij door Zijn voorzienigheid bewerkt, dat ook andere overblijfselen bleven bestaan, opdat de kerk niet geheel ten onder zou gaan’. Stapleton heeft dus geen recht, Calvijn, ‘dien vos’, te verwijten, dat hij alleen maar den doop als overblijvend symbool der kerk onder Rome bewaard gebleven acht. Maar waar Stapleton wèl gelijk aan heeft, dat is dit: dat hij tusschen ‘notae’ en....‘symbola’ verschil kent. Hij is theologisch te goed geschoold, om dat te | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
kunnen vergeten. Had dr de Bondt gelijk, en was dus ‘nota’ en ‘symbool’ bij Calvijn hetzelfde, dan had Stapleton zijn Jezuïeten aldus kunnen toespreken:
Maar Stapleton weet het wel beter. Hij had anno 1940 zulke troostredenen wèl kunnen schrijven in een overzicht van twee of meer nieuwere gereformeerden, we noemen nu alleen maar dr de Bondt en prof. Hepp. Doch uit Calvijn zelf distilleert hij zulke troostredenen gelukkig niet. Hij schrijft zijn Jezuïeten als volgt:
Want de doop, gelijk het sacrament in 't algemeen, die is een symbool ('t eenige niet, K.S.). Maar het rechte gebruik van het sacrament (ook des doops), dàt is een nota, een kenmerk der ware kerk tegenover de valsche.
*
De Jezuïet Stapleton kan, evenals zijn collega Bellarminus,Ga naar voetnootg. gereformeerden van tegenwoordig behulpzaam zijn bij het lezen van Calvijn. De pijn der ontdekking doet haar heilzaamheid niet te niet. Haar noodzaak evenmin. Of is het niet noodig, de belijdenis te handhaven, die de kenmerken der ware kerk ontzegt aan Rome, het instituut, dat naar dr de Bondt's eigen erkentenis, de valsche kerk is. Feitelijk komt dr de Bondt's conclusie hierop neer, dat de valsche kerk nog kenteekenen der ware heeft. Ik aarzel niet, dit een bewering te noemen, die in strijd is met de belijdenis. En als prof. Hepp van zulke artikelen zoo dankbaar nota neemt, dan vind ik dat zeer onvoorzichtig. | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
Juist vanwege die ‘heilzaamheid’ en ‘noodzaak’ van zooeven zullen we nog even verder gaan, - maar moeten dan meteen wachten tot het volgende nummer; de ruimte is alweer verbruikt. We hopen dan meteen gelegenheid te vinden, ds J. Douma,Ga naar voetnoot17. door dr KaajanGa naar voetnoot18. en ‘De Heraut’ met instemming geciteerd, te beantwoorden. | |||||||||||||
III. ‘Symbolen’ en ‘kenmerken’ (II.)We zagen, twee weken geleden, dat tusschen ‘symbolen’ en ‘kenmerken’ (ter onderscheiding van de ware tegen de valsche kerk) volgens Calvijn-bestrijders van roomsche zijde wel degelijk verschil gezien werd. Een ‘nota’ is (voor wie ze opmerken kan) altijd meteen een symbool, maar een symbool nog lang niet altijd een kenmerk (nota, van waar tegen valsch). Een huwelijksring is symbool der huwelijkstrouw, maar op tijd thuis komen en vrouw en kinderen goed verzorgen, is kenmerk der huwelijkstrouw, tegenover echtbreuk, al of niet in beginsel. Doopshandelingen, avondmaalsceremoniën, gebeden, kerkgezangen zijn symbolen der kerk, maar recht gebruik van den doop, zuivere bediening van het avondmaal, gebeden overeenkomstig de vereischten van den Catechismus, kerkzangen waar het geloof in uitkomt, zijn kenmerken van de ware kerk tegenover het valsche gezelschap van religiosen. Het zwaard is het symbool der gerechtigheid; maar de zuivere rechtspraak, het goed gebruik van het zwaard, is het kenmerk van de eerlijke rechtbank tegenover gangsters of ku-klux-klan. Feitelijk is dit alles reeds oude wijsheid. Een goede vriend herinnerde me aan de woorden, verleden week reeds ter sprake gebracht: signum (teeken) en nota (ken- of merkteeken). AristotelesGa naar voetnoot19. maakt ook al verschil, zoo merkt hij op, tusschen σημεῖον en τεκμηριον. Het eerste woord wil zeggen: teeken, symbool, signum, het tweede: bewijs, Merkmal. Uit het eerste (een symbool, een teeken slechts) kan niet met stelligheid geconcludeerd worden, uit het tweede wel (Rhetorica, IGa naar voetnoot20.). Vergelijk A. Calme - M. Gargon, ‘Algemeen Groot Naam- en Woordboek van den ganschen Bijbel’, Leiden, II, 1727, 360: ‘In de kerktaal wordt Symbolum genaamt, hetgeen de stoffe van 't Sakrament uitmaakt: hetgeen men ziet, en voor oogen speelt. Zoo is het water in den doop het Symbolum van den doop, en van de inwendige reiniging; en in 't Avondmaal is brood en wijn, het Symbolum van 's Heilands vleesch en bloed, dat wezenlijk daarin tegenwoordig is.’ Men zie ook Suicerus,Ga naar voetnoot21. Thesaurus Eccl.:Ga naar voetnoot22. σύμβολον (symbool) is een ‘indicium’, een ‘signum’ (σημεῖον) een teeken, dat te zien is, zooals men soldaten onderscheidt van de vijanden; de theologen gebruiken het woord symbool voor de zichtbare teekenen bij de sacramenten, water in den doop, brood en wijn bij het avondmaal, en deze teekenen (symbolen) hebben | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
betrekking op de beteekende zaak (lichaam en bloed des Heeren). Sacramenten in het algemeen heeten symbolen (Dionysius Areopagita,Ga naar voetnoot23. MaximusGa naar voetnoot24.), ook de doop (Isodorus Pelusiota,Ga naar voetnoot25. AthanasiusGa naar voetnoot26.), ook het avondmaal (TheodoretusGa naar voetnoot27.); ‘alle protestanten’, en ook, vóór kardinaal Petronius,Ga naar voetnoot28. al hun tegenstanders, vatten in deze richting de uitdrukking ‘mystieke symbolen’ op, aldus Suicerus. Om kort te gaan, symbolen der kerk behoeven nog geen kenteekenen der wáre kerk te zijn, al zijn haar kenteekenen, voor wie (nog eens) ze onderscheiden kan, meteen (voor zijn geestelijk oog waarneembare) symbolen. Een symbool kan iedereen zien, ook al kan niet iedereen zijn zin, zijn spraak, zijn tendenz, zijn bewijskracht verstaan. Een kenteeken daarentegen kan niet iedereen zien, dáárvoor is een geoefend oog noodig. Dat een instituut doopwater gebruikt (symbool) ziet ieder; of zij het rècht gebruikt (kenmerk), dat ziet alleen wie er over meepraten kan. Als in de eerste gemeenten wonderen gebeuren (symbolen), wonderen, die men van alle kanten zien en waarnemen kan, dan zijn die wonderteekenen voor wie eenmaal in de pinkstergemeente de ware kerk ziet, symbolen, en voor hèm meteen kenmerken (notae) der kerk, tegenover het Jodendom, dat op den Pinksterdag verlaten werd door den Heere, die vuurtongen gaf niet op de sanhedristen, maar op de visschers, die met den Nazarener geweest waren. Maar die wonderteekenen zijn ‘zonder meer’ nog geen kènmerk der kerk; hebben later ook niet de secten ze gekend? En zal de antichrist niet wonderen en teekenen doen? En zijn er in MöttlingenGa naar voetnoot29. geen al of niet werkelijke wonderteekenen? Sporen der kerk zijn nog geen kenteekenen; de voetstappen des Heeren kunnen ergens geweest zijn, maar Hij kan elders heen verhuisd zijn, om met Calvijn te spreken.Ga naar voetnoot30. Als de antichrist, de pseudoprofeet, wonderen doet, zal men kunnen zeggen: de symbolen der kerk zijn | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
bij hem. Maar de kenmerken zijn er niet. Reeds Gregorius de Valentia,Ga naar voetnoot31. jezuiet, wees in die richting.Ga naar voetnooth. Dit heeft men te bedenken, ook bij de lezing van Calvijn. Bij hem zijn symbolen dingen, die men met de zintuigen waarnemen kan. Zoo is de handoplegging een symbool.Ga naar voetnooti. Als Elia zich over het doode kind van de weduwe van Sarfath uitbreidt (1 Kon. 17:21) of als Paulus het doet ten aanzien van den jongen Eutychus, die uit het venster gevallen was en dood opgenomen was (Hand. 20:10), dan is dat een symbool. Maar wie zal vandaag verlangen, dat een dominee met zijn gestorven kerkleden zoo handelt, om straks, als het niet gelukt, te beweren, dat de kenmerken der kerk bij dien dominee afwezig zijn?Ga naar voetnootj. De zalving met olie bij zieken is een symbool, maar wie wil beweren, dat men à la Möttlingen daarvan een ‘kenmerk’ (nota) der ware kerk dient te maken?Ga naar voetnootk. Calvijn zelf waarschuwt tegen zulke misvatting in betrekking tot het symbool der zalving met olie; men dient wel de kenmerken (notae) der kerk na te jagen, en te vertoonen, anno 1940, maar dit symbool niet.Ga naar voetnootl. Zoo is de besnijdenis een symbool geweest,Ga naar voetnootm. en alweer, de zalving met olie,Ga naar voetnootn. en de ceremonieeën zijn het,Ga naar voetnooto. en de sacramenten,Ga naar voetnootp. en het doopwater,Ga naar voetnootq. alsmede het avondmaalsbrood.Ga naar voetnootr. De doop is een symbool der reiniging; wordt hij opgenomen in een verband van leer en belijdenis, waarin wij hem dus recht toonen te gebruiken, dàn wordt zijn recht gebruik kenteeken (nota).Ga naar voetnoots. Men moet trouwens bedenken, dat in Calvijn's dagen het woord sacrament meer zichtbare teekenen aanduidde, dan bij ons tegenwoordig; zoo is ook de paradijsboom, de boom des levens, symbool, hetgeen voor de sacramentsleer beteekenis heeft.Ga naar voetnoott. Wij dragen onze symbolen, zooals soldaten hun uniform.Ga naar voetnootu. Het sacrament is een zichtbaar woord, daarom | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
kan het ook symbool zijn.Ga naar voetnootv. Op het zichtbaar-zijn komt het telkens weer aan;Ga naar voetnootw. daarom hebben juist de ceremoniën (Israël, Rome) zoo beteekenisvolle plaats onder de symbolen.Ga naar voetnootx. Rekent men nu met die gewone hanteering van het woord ‘symbool’ bij Calvijn, en houdt men dus vol, dat wel de ‘kenteekenen’ (voor den goeden verstaander) ‘symbolen’, maar ‘symbolen’ der kerk nog geen ‘kenteekenen’ zijn,Ga naar voetnooty. dan kunnen alle plaatsen, waarin Calvijn over ‘symbolen’ en ‘kenteekenen’ der kerk handelt, gemakkelijk worden gelezen. En dan zal men niet meer heenglijden over het toch werkelijk niet onbeteekenend onderscheid, dat Calvijn in de bekende passage van Inst. 2, 12 aanbrengt in zijn woordenkeus. Voorzoover onder het pausdom ‘nog een stuk of wat’ (aliquot) ‘symbolen’ der kerk zijn overgebleven, wil hij daarin gaarne de sporen van Gods werk erkennen (net als wij allen het doen, wijl Gods verbond nimmer weg was). Maar de eigenlijke notae (de eigenlijke kenmerken), waarover Calvijn ‘voornamelijk’ gesproken heeft, en die het hart raken, en het kort begrip zijn van de kerkleer, die zijn er niet. Eigenlijk begrijp ik niet, hoe dr de Bondt, en ook prof. Hepp, in zijn adhaesiebetuiging aan deze medewerker, zich zoo hebben kunnen laten gaan, door kalm te beweren, dat Calvijn de woorden ‘symbool’ en ‘kenmerk’ (nota) zonder eenig verschil gebruikt. Dat dit misgezien mòet zijn, blijkt nog hieruit: a. Calvijn spreekt van ‘aliquot’ (een stuk of wat) ‘symbolen’ der kerk. Dat kàn, als men symbolen opvat, zoo, als wij hierboven hem hoorden doen. Maar wie spreekt er van ‘een stuk of wat kenmerken der ware kerk’? Wie, die met Calvijn ze eigenlijk tot twee herleidt: niet maar prediking, doch zuivere prediking; niet maar sacramenten, doch recht gebruik der sacramenten? Wil dr de Bondt eens zeggen, hoe ik, als er maar twéé kenmerken der kerk zijn, kan zeggen, dat er ergens een stuk of wat zijn overgebleven? Bellarminus weet daar wèl raad op, want die breidde het getal tot 15 uit. De gereformeerden hebben evenwel daar genoeg tegen gestreden. Het woordje ‘aliquot’ had dr de Bondt en prof. Hepp moeten waarschuwen. Bij ònze opvatting van ‘symbolen’ heeft men er niet de minste moeite mee; bij Rome zijn nog doopwater, avondmaalsbrood, er gebeuren krachten, er zijn ceremoniën, enz. enz. Maar dat zijn geen kenteekenen der ware kerk tegenover de valsche; óók de secten hebben symbolen der kerk, doch haar merkteekenen niet. b. Calvijn zegt, dat bij Rome een stuk of wat van die ‘symbolen’ zijn gebleven, die een ‘efficacia’ hadden, d.w.z. een krachtdadigheid, een uitwerkingskracht, welke tot op het (vroege) jaar, waarin Calvijn zijn Institutie schreef, noch de Satan, noch de menschen konden verwoesten. Dat ziet natuurlijk op allerlei: er wordt nog gepreekt (symbool), hoewel niet recht, er worden nog ceremoniën gebruikt, die het Woord willen aandringen, er zijn nog dienende handelingen voor zieken, stervenden, etc. Het ziet op allerlei, en met | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
name op den doop, zooals de Jezuieten, die ik aanhaalde, bizonder goed begrepen hebben; Calvijn wijst er onophoudelijk op, dat God de Heere in de donkere dagen der Middeleeuwen Zijn verbond niet heeft laten liggen, Zijn wereld niet zóó heeft laten verkommeren, dat er geen kerk en geen volk Gods meer zijn zou. Maar nu de Reformatie bezig is zich te voltrekken, nu dwingt God tot de groote Entscheidung. ‘Efficacia’, krachtdadigheid, krachtdadige werking, dat is een term, die men met name aan de ‘symbolen’ der kerk verbindt, en aan de sacramenten. Maar het recht gebruik der sacramenten, daarover gaat het bij de ‘notae’ (kenmerken, merkteekenen). Dat gebruik der sacramenten heeft de Satan wel degelijk verwoest, en de menschen ook. Vandaar juist, dat Calvijn de symbolen der kerk weer redden moest uit de handen van Satan en menschen. Heeft dr de Bondt, heeft prof. Hepp er ooit van gehoord dat de kenmerken der kerk ‘efficacia’ hadden? Ik denk het niet.
Slotsom: wat ik indertijd dr de Bondt ‘op een briefje’ gaf,Ga naar voetnoot32. geef ik hem nog op een brief. Hij leze Calvijn voorzichtiger, en prof. Hepp doe desgelijks. En bewere niet, zonder (eigen) bewijs. |
|