Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
20. Frankfort's moeiten en CalvijnGa naar voetnoot1.We hebben gesproken over de wrijving tusschen de uitheemsche en de duitsche gemeente in Frankfort a.d. Main, en zouden nog een en ander opmerken over Calvijn's houding in deze aangelegenheid. In den bekenden brief, dien Datheen aan Calvijn schreef (C.R. 19, 397/8), vermeldt Datheen rondweg, dat er gemeenteleden waren, die, nadat de bovendrijvende partij der lutheranen de funeste raadsbeslissing (weigering van eigen eeredienst voor de buitenlanders) had weten door te drijven, de Frankforter stadskerk niet langer kerk wilden noemen. Was dat een kerk, die de zuivere leer zóó weg-werkte? Die lutheranen hoorden niet bij de kerk van Christus; en wie van hun ambtsdienst gebruik maakte, die bezoedelde zich maar (brief 3852, 19, 523). Anderen waren er, die zóóver niet gingen, maar het toch ongeoorloofd achtten, gebruik te maken van den dienst dergenen, met wie naar Paulus' onderricht zelfs geen brood gegeten mocht worden. Hoe oordeelt nu Calvijn? Wie gelezen heeft, wat èn ‘De Heraut’ èn prof. Dijk over Calvijn en Datheen schreven, zal geneigd zijn, te denken: hij zal, vanwege het-ware-kerk-zijn der Frankforter gemeente wel zeggen: zóó erg is 't toch niet? Ge moogt 't wel onaangenaam vinden, uit het u toegestane kerkgebouw weer verjaagd te zijn, maar in elk geval: een ware kerk blijft over, om den doop te ontvangen. Toch is het wel een ànder geluid, dat Calvijn laat hooren. In brief no. 3807, gericht tot de vlaamsche kerk te Frankfort (19, 461 v.), en gedateerd 18 Juni 1562, geeft hij het advies, liever de stad te verlaten, dan op zij te gaan voor die luthersche partij. Het zou toch een al te kruiperige huichelarij worden, zijn kinderen ten doop te praesenteeren bij menschen, die er voor uitkomen, vijandig te staan tegenover onze waarlijk christelijke religie. Hun bedoeling is duidelijk: ze willen triumfeeren over de zuivere waarheid, die wij door Gods genade belijden. En zou het nu billijk wezen, dat wij hun de hand zouden geven bij hun preeken om hun behulpzaam te zijn bij het vertrappen van de waarheid Gods? Gij zult - aldus Calvijn - mij willen antwoorden, dat onder hen toch de wettige dienst is. Laat me volstaan met er op te wijzen, dat de bediening van het avondmaal onafscheidelijk verbonden dient te zijn met die van den doop. Dat geluid is forsch genoeg. Want door Calvijn's besef is het drijven van hen, die in den strijd tegen de waarheid de hand hebben, schismatiek. Zij, die met alle geweld de duitsche gemeente aan speciaal luthersche partijbelangenpolitiek willen knechten, verbreken dáárdoor de eenheid. Over personen praten wij niet, zoo schrijft Calvijn, want dank zij Gods genade, weet ik wel, dat de waarheid van het sacrament niet afhangt van den persoon, die het bedient. Maar het probleem is hier een ander dan dit. Staat het een geloovige vrij, hem | |
[pagina 149]
| |
als herder te ontvangen, die openlijk de waarheid van het heilig avondmaal met recht gebruik en instelling daarvan, aanrandt en ondersteboven keeren wil? En die vrijwillig zich scheidt van de ware kerken van Christus?Ga naar voetnoota. En al wil ik nu niet alles zoo precies en haarfijn uitpluizen, ik houd dan toch tenminste vol, dat wie zijn kind bij de lutherschen ten doop aanbiedt, open en rond moet uitkomen voor zijn belijdenis aangaande het avondmaal (dat was destijds het voorname geschilpunt) en getuigenis dient af te leggen van zijn eenheid met de kerken, die met hem hetzelfde gevoelen zijn toegedaan. Tot zoover Calvijn's advies, dat men ook heeft opgevolgd,Ga naar voetnootb. zooals Datheen later Calvijn meldt (brief 3852, C.R. 19, 522). Trouwens, het wàs reeds duidelijk geconstateerd, in Datheen's eersten brief, dat de ouders, die in hun verlegenheid dan maar bij de duitschers den doop aanvroegen, voor hun gevoelen inzake het avondmaal plachten uit te komen, en dat er dus van veinzerij geen sprake was. Maar dàt doet hier niet ter zake. Het trekt onze aandacht, dat voor Calvijn's besef de band der gemeenschap wordt doorgesneden dáár, waar men de ware kerk van Christus vervolgt. Wie daaraan meedoet, brengt het schisma; en scheidt zich vrijwillig van de ware kerken van Christus. Deze algemeene regel, door Calvijn gesteld, is hierom te meer van beteekenis, wijl Calvijn daarmee nog geenszins speciaal de Frankforter moeilijkheden toont gepeild te hebben. Zóó, als hij het hier zegt, zóó ziet hij straks de lijnen loopen. Wie de belijdenis der kerk noodeloos verengt, en zelf de oorzaak wordt, dat wie God waarlijk vreezen naar Zijn Woord, van de gemeenschap der kerk worden uitgesloten, die wordt dáárdoor schismatiek. Die waarheid keert zich eerst tegen de duitsche kerk te Frankfort. Versmalt ze haar basis, en drijft ze uit wie over bepaalde punten anders denken dan de machthebbertjes, ook al hebben de andersdenkenden alle formulieren der Frankforter kerk onderteekend, die is schismatiek. Want die wil van een duitsche kerk een niet meer officieus, doch officiëel luthersche maken; van een breedere basis een smallere; van een reformatorische gemeenschap een partijgezelschap.
*
Als nu Datheen in zijn volgenden brief (3852, 19, 523) diezelfde waarschuwing tegen schismatiek drijven, ook tot de calvinistisch gezinden wil gericht zien, liefst ook door Calvijn zelf, dan is dat natuurlijk geheel in den geest van Calvijn zelf. Er waren onder de broeders, die niet naar elders wilden verhuizen (al was de gelegenheid daartoe opengesteld), die dus in Frankfort bleven, maar zóó verstoord er over waren, dat sommige ouders hun kind dan maar lieten doopen bij de stadskerk (de duitsche), dat zij zich van hen afscheidden. Er waren er | |
[pagina 150]
| |
ook, die o zoo hoog opgaven van al de ondeugden en gebreken en fouten der stadspredikanten en die daarmee indruk wilden maken op de ouders-in-kwestie, teneinde hen te overtuigen, dat zij bij zóó slechte personen geen kind moesten laten doopen. Bij deze groep lag dus het bezwaar niet zoozeer in de kerk van Frankfort, als wel in de personen van de dominees. Maar, zoo vraagt Datheen, ligt dat niet op de lijn der Donatisten?Ga naar voetnoot2. Hangt de beteekenis van het sacrament dan af van de waardigheid van den persoon, die het bedient?Ga naar voetnootc. Derhalve zijn het twee vragen, waarop Datheen van Calvijn graag een helder antwoord zou willen ontvangen, om den lastigen broeders in eigen huis den mond te kunnen stoppen: a. of die vergadering, waarin het evangelie verkondigd wordt, en van de sacramenten een recht (zuiver) gebruik gemaakt wordt, ondanks enkele vlekjes in de leer aangaande de sacramentenGa naar voetnootd. en in de zeden, een deel van Christus' kerk was, ja dan neen; b. of het een godvreezend man, die nu eenmaal in Frankfort verblijf houdt, en elders niet terecht kan, en die voor zijn geloofsovertuiging rond en open uitkomt, alsmede tegen ingeslopen bederf protesteert, vrij staat, voor den doop gebruik te maken van den dienst dergenen, die de schuld er van dragen, dat ons kerkgebouw gesloten werd en onze ambtsdienst ons verboden werd (19, 523, 524). Teneinde alle misverstand af te snijden, merken we nog op, dat het probleem van dat doopen in de duitsche kerk opkwam in de periode, waarin de getroffen gemeenteraadsbesluiten nog maar als voorloopig golden. Dat blijkt zeer duidelijk uit de bijlage bij Datheen's brief (19, 524). In April 1561, zoo lezen we daar, kwamen de stadspredikanten den gemeenteraad verzoeken, om òf bij raadsbesluit de vreemdelingen in leer en liturgie gelijk te schakelen met de stadspredikanten, òf anders hun kerkgebouw te sluiten. Op 22 April is door den gemeenteraad in dien geest besloten. Aan de vreemdelingen werd het bekende verbod opgelegd zóólang, tot zeGa naar voetnoote. in leer en liturgie met de stadspredikanten 't eens geworden waren. De onderhandelingen van de getroffen vreemdelingen met den gemeenteraad namen elf volle maanden in beslag. | |
[pagina 151]
| |
En gedurende die èlf maand, terwijl de zaak nog aanhangig was bij den gemeenteraad,Ga naar voetnootf. zijn er kindertjes geboren, huwelijken te bevestigen geweest, enz.; en hebben de stakkers onder de bekende voorwaarden (dus met klare uitspraak van hun gevoelen) zich tot de ‘duitsche’ dominees gewend. Let wel: terwijl de zaak nog aanhangig was (er wordt nog eens en nòg eens, en nòg eens aan herinnerdGa naar voetnootg.) ontstonden de debatten. Bij dien stand van zaken nu houdt men de duitsche kerk van Frankfort voor kerk van Christus, ondanks zijn bedenkingen. Want die dominees-drijvers bepalen toch niet het karakter der kerk? De naam eener kerk, zoo schrijven ze Calvijn, hangt toch niet aan de helft-plus-één, maar wordt toch bepaald door het goede, trouwe deel?Ga naar voetnooth. Anders zou ten tijde van Jesaja, van Simeon, de kerk er niet meer geweest zijn. Deze laatste opmerking is van belang: Datheen en medestanders maken in de Frankforter gemeente een scherp onderscheid tusschen de partijdrijvers, al zijn ze ook invloedrijk, en de trouwe, hartelijk geloovende menschen, die in de gemeente zijn. Het is er ver vandaan, dat de gemeente als geheel officiëel en definitief zou hebben gekozen vóór de exclusieve houding. Al mocht een groote meerderheid den baas spelen over het betere deel (526), toch bleef Gods Woord er. Hoe duidelijk is hier, dat ‘De Heraut’ en prof. Dijk ten onrechte de Frankforter kerk als ‘Luthersche’ hebben aangediend.Ga naar voetnooti. En eveneens, hoe ongemotiveerd was de voorstelling, door hen gegeven, als ware Datheen's oordeel over de ‘luthersche’ kerk geveld, nadat de officiëele eindbeslissing gevallen was. Voor de vierde maal lezen we het in zijn brief (19, 526): ‘niet hieròver loopt de strijd, of men de sacramenten moet gebruiken daar, waar ze zoo zuiver mogelijk worden bediend, als de geloovigen de keus aan zich hebben. Wie zou dat niet weten? Neen, maar de kwestie is deze, of de vreemdelingen gedurende die elf maanden, dat hun proces nog bij den gemeenteraad aanhangig is,Ga naar voetnootj. naar de lutherschgezinden mochten gaan. Hebben niet de heidelbergsche theologen hun goedkeuring er aan gehecht (527)? Wat Datheen betreft, hij kan met vrije consciëntie predikanten eener lutheraansch gezinde kerk broeders noemen, niet wijl ze broederlijk met hem omgaan, maar omdat ze één Vader met hem aanroepen in den Zoon, al zondigen ze dan nòg zoo ernstig tegen de | |
[pagina 152]
| |
broederlijke liefde (527); en zoo heeft ook Bullinger er over gedacht, en AnastasiusGa naar voetnoot3. en anderen met hen. Op den nieuwen brief met bijlagen heeft Calvijn uitvoerig geantwoord, in een missive aan de verdrukte kerk van Frankfort (19, 565 v.). Verstandige menschen, die hun koffers hebben gepakt! (566) Maar de anderen, die niet weg konden, moet men niet lastig vallen. Zouden ze hun overtuiging hebben verzwegen, dàn waren ze verraders geweest; want die heeren-van-invloed, die zoo'n makkelijk leventje hebben, bedoelen de waarheid te onderdrukken (567). Maar als de ouders-in-kwestie door een vrije en volledige belijdenis de arrogantie van die weleerwaarde heeren een duwtje geven, dan kan men hun geen verwijt doen: zijn niet die dominees nog altijd wettig aangesteld (door den gemeenteraad, bij welken men zelf in beroep is, K.S)? Met het avondmaal staat het al anders; dat kan niemand uit hun hand aannemen, tenzij hij zwaar tegen de leer zondigt.Ga naar voetnootk. Alzoo schreef Calvijn 27 October 1562. Onomstootelijk lijkt ons hier vast te stellen, dat z.i., nu de Frankforter kerk zóó geleid wordt, en almeer den speciaal-lutherschen kant uitgedreven wordt, de situatie verandert. Het avondmaal kan men dus nergens gebruiken in die elf maanden. En waar nu volgens Calvijn tot de kenmerken der ware kerk behoort het recht gebruik der (beide) sacramenten en de zuivere oefening der tucht, daar kan zijn oordeel over de Frankforter gemeente nà de definitiefwording der vervolging niet gunstig zijn. Het avondmaal kan men er niet vieren. En de vervolging keert zich tegen ware kinderen Gods. Calvijn is zoo ‘breed’ niet, als men tegenwoordig nog al eens hoort verzekeren, d.w.z. in dien zin niet breed, waarin velen het woord ‘breed’ opvatten. En er ware in de dagen van het gravamen-Buizer, gelijk ook daarna, misschien veel gewonnen, indien de broeders, die van Datheen hoog opgeven, wijl hij de Frankforter gemeente, hangende het proces, een kerk van Christus noemde, er bij verteld hadden, dat volgens Calvijn zelfs reeds gedurende die periode men in die gemeente niet het avondmaal kon gebruiken. Pluriformiteitstheorieën moeten eerst nog maar eens naar de studeerkamer terug, eer zij onder het volk gebracht worden. Men moet niet zoo haastig allerlei denkbeelden onder ons volk brengen. Hebben de broeders 't zelf niet herhaaldelijk verzekerd?
*
We zouden hiermee graag van het onderwerp afstappen, indien niet een verwijzing naar wat in Wezel gebeurd is, leerrijk ware ook voor de rechte waardeering van de gebeurtenissen in Frankfort. De correspondentie met de Frankforter broeders viel in 1562; die met de broeders te Wezel in 1563, enkele maanden later slechts: 1 Jan. 1563, nauwelijks twee maand na Calvijn's laatst aangehaalden brief aan de Frankforter gemeente. Ook te Wezel (19, 619) wilde | |
[pagina 153]
| |
de magistraat de waalsche en andere vluchtelingen dwingen in een luthersch keurslijf. In 1545 hadden de vreemdelingen den magistraat een geloofsbelijdenis overhandigd, op grond waarvan zij toelating hoopten te krijgen. Maar in 1561 waren de lutherschen gaan intrigeeren: de luthersche partij wel te verstaan; deze partij had een andere confessie opgesteld, die de vreemdelingen zouden hebben te onderteekenen. Als men speciaal luthersche denkbeelden hen wil laten aanvaarden, adviseert Calvijn: niet doen! Hij stelt er andere uitspraken voor in de plaats. Als zij moeten uitspreken, dat zij aan de Augsburgsche Belijdenis zich houden, adviseert Calvijn daaraan toe te voegen: in den hierboven (d.w.z. in de nadere verklaringen) aangegeven zin. En ze moeten niet probeeren den vrede met de overheid te koopen door te marchandeeren met de waarheid. Hier ziet men weer, hoe ingewikkeld de toestanden waren in den reformatietijd, en hoe zeer plaatselijke verschillen van ingrijpende beteekenis waren. Men ziet hier en daar de Augsburgsche Belijdenis onderteekend worden; maar als de tegenstellingen op de spits gedreven worden, zet men van calvinistische zijde den voet dwars (vgl. Bullinger aan Calvijn in 1563, brief 3968, C.R. 20, 43), en wil de eventueele onderteekening daarvanGa naar voetnootl. steeds meer tegen misverstand vrijwaren door een nadere interpretatie (ZanchiusGa naar voetnoot4. aan Calvijn, Juli 1563, brief 3971, 20, 47).Ga naar voetnootm. En dat laatste geschiedde op advies van Calvijn. (Zanchius aan Grindallus,Ga naar voetnoot5. brief 3972, 20, 52.) De Augsburgsche Belijdenis is, volgens Calvijn, geen vleesch en geen visch, en is een oorzaak van veel scheuringen en disputen (Calvijn aan Condé,Ga naar voetnoot6. 20, 14). En als men pogingen aanwendt, om ergens een plaatselijke kerk, die een gereformeerd stempel droeg, voor het lutherdom te winnen, dan trekt men aan het klokketouw (brief 3956, Bullinger aan Calvijn, 20, 27). In denzelfden brief, waarin Bullinger Calvijn er aan herinnert (nr 3968, 20, 43) dat zijn kerken de Augsburgsche Belijdenis plus Apologie niet hebben willen aannemen (recipere), vertelt hij hem meteen, hoe er gekuipt wordt om Calvijn's invloed te breken. (Eber's boek over het avondmaal.Ga naar voetnoot7.) Dat was 12 Juni 1563. Een paar weken later (Aug. 1563), schrijft Calvijn daarover aan keurvorst Frederik van de Palts,Ga naar voetnoot8. en klaagt over de lutheranen, die al verder gaan, en al meer van Luther en Melanchton zich verwijderen (20, 76). Ze gaan met hun Augsburgsche Belijdenis al verder den | |
[pagina 154]
| |
verkeerden kant uit (door ze n.l. tot criterium van partijpolitiek te maken) en zijn woelzieke praatjesverkoopers. Zóó groeit de verwijdering, zóó komt de partijzucht boven, en dan gaan de zaken meteen anders staan. Wie iets voor de pluriformiteitstheorie doen wil, moet niet de plaatselijke kerk van Frankfort of Wezel bekijken in den overgangstijd, doch een greep doen uit de litteratuur over de periode daarna. |
|