Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |||||||
11. Een zestal KerstprekenGa naar eind1.1. Het meetsnoer van keizer Augustus overwonnen door dat van DavidGa naar eind2.Tekst: Lucas 2:1,4,6. ‘En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zou worden. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, omdat hij uit het huis en geslacht Davids was. En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou.’ Lezen: Lucas 2:1-12. Als we op de keizersallee te Rome komen, zien we daar keizers, wier glorie het was de hele wereld te beschrijven.Ga naar eind3. Bij het Colosseum zien we drie tafelen waarin de macht van Rome staat afgebeeld in de loop der eeuwen. Zó - vóór Christus, zó - in de tijd van Christus, zó - in de uitbreiding, zó - ingeschrompeld, zó - weer opbloei nu. Hier denken we aan Lucas 2: daar is een keizer. Daar is de hand met het meetsnoer, die de hele wereld meten wil. Maar in de dagen dat Augustus het meetsnoer spant, geeft God het meetsnoer weer aan David terug. Het geloof haalt een streep door al de tabellen van de wereld. God heeft een ander meetsnoer gelegd, dat ook naar Utrecht ging en vandaag hier beschrijven gaat naar de verkiezing in de boeken Gods. Over het | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
pad der wereldhistorie gaan we vandaag zien de werken Gods! Het meetsnoer van keizer Augustus overwonnen door dat van David.
| |||||||
I.Strijd in de wereld over het meetsnoer zien we in Lucas 2. De machten worden gemeten. Dat meetsnoerbeleid is een bijbels beeld. Het wordt gehanteerd en ter sprake gebracht in Psalm 16, Psalm 60, Ezechiël 40, Openbaring 21. Ook de mens, die zich tot God uitroepen laat, hanteert het meetsnoer. Als Italië nu weer droomt over de meetsnoeren, dan hunkert daarin dezelfde mens.Ga naar eind4. In Lucas 2 is het keizer Augustus. Toen het leven rijpte in de schoot van Maria, ging er een dogma, een vast en bindend besluit, uit van Augustus, die verheven geweldenaar, dat men de gehele wereld zou beschrijven. Ziedaar de mens, die als God genaamd wordt. Het huis van David kan alleen maar zwerven. Zijn meetsnoeren gelden niet meer. Rome heeft ze in handen. Rome heeft er meer. Hoeveel meetsnoeren heeft Rome uit andere handen weggeslagen? Vorst na vorst is vernederd, slagveld na slagveld is gedrenkt met het bloed van eigen onderdanen. Onder al die rijken was ook zo'n rijkje, een stipje op de kaart, van een zekere David. Reeds lang onder de macht van Rome was het. Het keizersbeeld kwam reeds in de tempel, de antichrist op de troon; het heugde nog, dat een beeld van Rome's God in de tempel van Israëls God werd gezet. Deze poging was gevoeld als een po- | |||||||
[pagina 242]
| |||||||
ging van de anti-christ.Ga naar eind5. Zo was er meer en al die smarten waren uitgekreund in die werkelijkheid: het meetsnoer van David in handen van Rome's keizer. En wat voor keizer? Juist in de dagen van Lucas 2 komt naast het besluit van vers 1 een ander besluit: hij moet genoemd worden: de goddelijke majesteit. Here, God, Heiland wil hij heten.Ga naar eind6. Al de namen van Jezus in het Nieuwe Testament waren reeds opgeëist voor de keizer van Rome. Psalm 72 wordt in Rome vertaald. Als de Joden zingen van de koning van Psalm 72, die de vrede geeft en die geschenken zal ontvangen, dan zegt Rome tot die allen: ‘Dwazer ding is niet mogelijk. Dood is Uw David en geen kansen zijn er voor de zoon. Hier is de werkelijkheid. Hier is de vrede door de bloedplas van Davids epigonen. Hier in Rome daagt het rijk van vrede en zaligheid. Wat Augustus betreft, zijn naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov' hem vroeg en spâ.’ Als nu deze man zegt daar in Rome: ‘Beschrijf mij de wereld’, dan is het waar, dat deze macht er is, die dwingt. Maar dit moeten wordt een mogen. Elk onder Rome heeft vrede. Augustus laat de hele wereld beschrijven. Zo zijn de meetsnoeren van David in handen van Augustus. Geen mythische werkelijkheid is hier aan de orde. Maar: God heeft dat gedaan. God heeft Augustus dronken gemaakt van de waan. Gods razernijen hebben hem geslagen! Wie naar het woord van Augustus niet luistert, heeft geen dageraad, zegt Augustus. Maar Gods werk voor Zijn dageraad begint niet pas in vers 4 of 7, maar God is al lang bezig te komen in vers 1 en vóór vers 1. Mijn God heeft Augustus waanzinnig gemaakt. God heeft de kaart getekend. Gods spraak is daarin. God heeft in de volheid des tijds laten groeien: de waan van Augustus en het geloof van de Anna's en de Simeons, die Psalm 72 in het geloof zingen. ‘God, de engelen zullen meten, zendt Gij die andere engel, die het meetsnoer zichtbaar kan gaan bedienen. | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
Gij toch zijt onze Vader, de Heiland, de Koning. Ook in die dagen, waarin Gij Bethlehem legt aan Rome's voeten. Uw meetsnoeren gaan de wereld beschrijven naar Psalm 72.’ Dat gebed, dat stil, maar krachtig de hemel zoekt, is geen verduistering der feiten, maar met het oog ervoor open. Als Davids meetsnoer, dat Augustus in handen heeft, het enige was, dan waren we nu de ellendigste van alle schepselen. Een koning, die één meetsnoer heeft, dat hem ontnomen wordt, is slaaf geworden. Maar nu komt naast deze eerste gedachte, de tweede gedachte. | |||||||
II.Davids huis is vandaag bezig Davids andere meetsnoer, het geestelijke te gebruiken. Dus zal daarin Augustus overwonnen worden door het geloof, dat de wereld overwint plus haar machthebbers. Jozef gaat ook op uit Galilea, uit Nazareth naar Judea, naar de residentie van David, naar de stad van Davids herkomst. De familie moet daar zijn, waar ze oorspronkelijk vandaan komt. Die ze alleen vleselijk ziet gaan, zegt: ‘Hier is nu de totale ondergang van David’. Hij is geen rebel, deze Jozef, maar hij is gehoorzaam. De zweep van de keizer jaagt hem. Het dogma bindt. Maar een ander woord is hem gezegd. God zei: ‘Jozef, ga! Gods Zoon staat geboren te worden. Het leven van de Heiland rijpt in de schoot van Maria’. Deze boodschap heeft eerst zijn nachten verkort, zijn nieren gescheurd. Maar het geloof brak door en hij heeft aanvaard de dankbare en ondankbare taak om een wetskoepel te bouwen boven het hoofd van Maria en zo boven Jezus Christus. Daarom gaat Jozef mee met Maria en dat kind naar Bethlehem. De keizer zegt: ‘Ik laat ze gaan’. God zegt: ‘Door Mij gaan ze, | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
keizersharten en slavenharten’. Geen zichtbaar meetsnoer gaat Hij leggen over de wereld. Het is naar de schijn niet veel betekenend, maar desondanks neemt David het meetsnoer van Augustus weer in handen. Augustus heeft maar één meetsnoer. Maar David heeft er twee: één dat ik zie, en één dat ik niet zie. Een wereldlijk en een geestelijk, één dat een wereldlijk rijk meet, en één dat een geestelijk rijk meet, duizendmaal meer. Augustus met één meetsnoer is weg daarmee, zodra het wegslaat. Als David het éne verliest, dan houdt het geloof een tweede over, van een rijk dat komt van boven met geestelijke wapenen. Dit meetsnoer van David nu is het eigenlijke. Reeds in Psalm 16 heeft David het beleden. In die dagen is Davids meetsnoer gevallen over een rijk, dat een kerkhof leek. Het meetsnoer van de wereld had hem een ogenblik betoverd. Joab meet op bevel van David.Ga naar eind7. Toen was David geworden de man met het meetsnoer der wereld. Om die zonde (wereldbeschrijving naar mensenmaatstaf) is David zwaar gestraft. Toen God hem strafte, sterkte God hem om dat andere meetsnoer te zien.Ga naar eind8. In datzelfde uur overwint de Geest het vlees. Het geloof zag het weer zuiver. Als dit geloof triumfeert, dan is dat geloof gebleven tot in de dagen der ballingschap toe en daarna. Dat geloof in de verkiezingsresten bloeit in Jozef, die door het geloof gaat naar Bethlehem. Het bloeit in Maria, in herders, in Simeon, in Anna.Ga naar eind9. Als dat geloof Jozef drijft, dan moge Augustus hem opdrijven, deze Augustus en Jozef ook zijn instrumenten in Gods hand. Het meetsnoer van Psalm 16 is in handen van Jozef, deze held. Dit geloof zoekt de wereld af, zoekt de horizon en Gods trouw. ‘Here, ik dank U, dat Gij Davids meetsnoer niet hebt versplinterd. Uw kind ben ik, niet als schepping alleen, maar van herschepping. Door de Romeinendienst heen zal Uw koninkrijk gebouwd zijn.’ Christus zal het meetsnoer grijpen, dat men eerst niet zien kan, dan wel in de laatste dagen. Dan beschrijft Christus de hele | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
wereld met alle stoelen en machthebbers, uit verkiezing. Nu zie ik Jozef gaan en hij verslaat de wereld, niet pas in vers 6, reeds in vers 4. Als dat geloof de wereld breken gaat, wordt ze meteen gelouterd. Hoe komt het dan? | |||||||
III.Het komt niet van Augustus, noch van Jozef, maar van de Here Zelf. God heeft de meetsnoeren in handen. De tijd is nu vervuld om het kind te baren (vers 6). Juist in die dagen van Rome's bewieroking is gebleken, dat God het meetsnoer van Rome en ook van David in handen heeft. Ook Maria, evenals Jozef, gaat door het geloof. De Romeinse koeriers gaan met het bevel, maar Maria stelt haar lichaam in dienst van God. De Geest plant de Zoon des Vaders, die de Zoon des mensen wordt. De Romeinse keizer kan niet zien het werk in de schoot van Maria. Al de vrouwen, die gebonden zijn geweest aan de natuurlijke gang, daar gaat de keizer over: hij beschrijft het. Maar die éne vrouw kan hij niet alzo beschrijven. De wil des mans is hier uitgeschakeld. Maar dan is God bezig de hele wereld uit te schakelen, wat dat kind betreft. Hier is het wonder, groter dan Genesis 1! Hier is iets gebeurd, dat niemand maken kan. Mensenwil is uitgeschakeld. Natuurgang verbroken. Alle meetsnoeren van de aarde werkeloos, ijdel. God laat pas de schepping meten, als alle hand verslapt is met een zichtbaar meetsnoer. Daarom danken we vandaag God, Die allen, Augustus, Jozef, Maria in eigen handen hield. De één dacht, de ander wist beter, maar samen zijn ze tot dienst gebracht door de levende God. Hier is troost: alle meetsnoeren zijn in Gods handen. Het zichtbare en onzichtbare, het wereldlijke en het geestelijke. Hij komt in de Zoon van David alles maken naar de Geest. Nu durf ik de | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
wereld weer in de ogen kijken. Ik zie machten, in de lijn van Augustus. Ik vrees ze niet. Want God heeft in Christus de wereld gemeten. Als de Here beschrijft, zal niemand Zijn schrift in der eeuwigheid uitdelgen kunnen. Ik durf het leven aan. Want de uitzinnigheid van de wereld, die ook eigenlijk de mijne is, wordt verzoend door de Christus. Mijn hand ontvangt door genade terug een ander meetsnoer, met Gods merk voorzien. Ik sta onder het dogma van God, Die verkiest en verwerpt, Die meet om te hebben en meet om uit te sluiten. Mijn geloof ziet Hem meten, in de kerk en in de wereld. Here, Gij zijt groot, Gij meet, die Psalm 72 zingt naar de Geest. Ik durf de tijd weer aan. Mijn Koning is wel arm geworden naar het vlees, maar heeft getriumfeerd door het kruis; gemeten zijnde door de ban der uitsluiting, is Hij gemeten in de band der insluiting en ik met Hem mee, en mijn kind en de kerk. Wanneer ik dat geloof, heb ik recht. De meetsnoeren zijn niet vals, maar de hand, die meet (zie Psalm 16). Maar als David bekeerd is in zijn Zoon tot zijn Zoon, en als Davids Zoon verzoend heeft de vaderzonden, dan komt het meetsnoer terug in Christus. Davids Zoon mag nu de wereld meten gaan. Ook nu nog in het geloof. Hij heeft de wereld nog niet. Hoe lang nog, Here, hoe lang nog?Ga naar eind10. Vlak bij de troon klinkt de kreet, de kreet van het geloof. Alle plaatsen moeten gemeten. Elk Kerstfeest ziet de kerk beneden en de kerk boven roepende. Hoe lang nog? Weet geen mens. We gaan door een belofte naar de toekomst. Precies op tijd kwam het kind; zo is er ook een wet in Gods dogma. Hij weet het. Deze regelmaat brengt vol de tijd over Augustus en Maria en Jozef en over deze dag, één der dagen, en over de laatste dag. Ik zal Christus zien, de anti-christ verdoemende met het zwaard Zijns monds. De nieuwe hemel en aarde zal wereldlijk, maar nooit werelds onder het meetsnoer gemeten zijn. Looft de Here, in al Zijn meten, aan alle plaatsen Zijner heerschappij! Doch gij, | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
mijn ziel, die Hem zo ziet komen, loof gij Hem bovenal!Ga naar eind11. | |||||||
2. De geboorte van de Christus Gods en Zijn komst in deze wereldGa naar eind12.Tekst: Lucas 2:7a: ‘En zij baarde haren eerstgeboren zoon en wond Hem in doeken.’ Openbaring 12:5a: ‘En zij baarde een mannelijken zoon.’ Lezen: Lucas 2:1-7; Openbaring 12:1-6 We mogen wederom Kerstfeest vieren. Maar daarbij mogen we wel dadelijk bidden om niet te worden geleid in verzoeking, met name in 1937. Want er is grote verzoeking tot ons gekomen, nl. om de wereld te bekijken door een paar namen rondom ons: Japan, China, SpanjeGa naar eind13.; ellende, ontevredenheid. Het is in de wereld niet best vandaag. Het Kerstfeest heeft kwade kansen. Er zijn er, die zeggen: ‘Gelukkig nog Kerstfeest’. Maar die het zo zegt, ziet alles verkeerd. Ge moet zeggen: ‘Kerstfeest is het nu en daarom al die misère’. Het Kind heeft vuur op de aarde geworpen en daarom is nu alles be-roerd. Door het geloof zeggen we nu: ‘Gij komt om te richten’. Leid ons niet in verzoeking, God van het feest. Nooit mogen we in de omstandigheden zien het feest, maar het licht moet vallen op de omstandigheden. En om dat nu te laten geschieden, zien we van twee kanten dezelfde Zoon. In onze tekst twee maal en zij baarde! De geborene is dezelfde, de éne keer van de begane grond gezien, de andere keer onder de grote boog van Gods heelal: zon, maan en sterren. De smart van de moeder is wereldsmart. Dat kind komt niet in doeken alleen, maar hoeden met een ijzeren scepter ook. Het stalle- | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
tje verdwijnt in Openbaring. Wie het zo ziet, ziet zuiver en blijft uit de verzoeking. Niet de tijd verklaart de eeuwigheid, nog niet eens de eeuwigheid de tijd, maar de God van eeuwigheid en tijd verklaart beide! De geboorte van de Christus Gods en Zijn komst in deze wereld.
| |||||||
I.Op twee manieren wordt ons de geboorte van de Christus verhaald. Ten eerste uit de maagd Maria en ten tweede uit de vrouw uit Openbaring 12. ‘En zij baarde’: dat is een onderwerp en een gezegde. Dat ‘baren’ is gelijk, want het gaat over hetzelfde feit. Maar die moeder is een ander. Of liever, het is dezelfde moeder, maar onder ander aspect. In Lucas 2: Maria, onderworpen aan de keizer Augustus. Die Maria: een arme en verdwaalde, die daar verdwijnt onder de menigte. Zij is ‘onderwerp’ in Lucas 2. In Openbaring 12 schijnt het net andersom. Deze moeder staat boven de zee der volkeren, waar de onrust is (zie Openbaring 13). Maria uit Lucas 2 is een waterstofje uit die zee. In Openbaring 12 is de vrouw bekleed met zon, maan en sterren: hemelkoningin. De hele kosmos leeft met haar mee, de ganse wereld leeft mee! Dat brengt de vraag, of Lucas 2 en Openbaring 12 hetzelfde wel verhalen. Is combinatie mogelijk van die armoede en dat wereldgeweld? Is het misschien these en anti-these? Is het tegenstelling? Of is het combinatie? Ja, zegt de Geest, die de Schriften | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
schrijft. Het gaat over dezelfde geboorte en moeder. Openbaring 12 vult aan: Maria blijft inderdaad staan als moeder, maar gezien als lid van het grote kerkgeheel; de vrouw, die hier baart, is de kerk van elke eeuw. Elk boek heeft een eigen manier van vertellen en beschrijven. Het een heeft de manier van de plattegrond, het ander de manier van de vogelvlucht. Loop door een straatje, en dan loopt ge volgens Lucas 2. De Dom steekt er boven uit. De voorbijgangers zijn mensen van vlees en bloed. Wie in een steegje loopt, heeft het plein niet in de gaten. Loop op de begane grond en het is allemaal: mensenstijl. Maar de andere manier is: de vliegmachine. Ze vliegt hoog boven Utrecht. De Dom is een pijp, het kanaal: een streepje, de mensen: speldeknoppen. Niets is er veranderd, maar nu ziet ge Utrecht in vogelvlucht. Alles wordt nu gezien in verband met het grote. Het verband der dingen is geopend. Dit is Openbaring 12. In Lucas 2 is Maria er één, Jozef ook, Augustus ook. Haar smart is de smart van het kind, haar zwakheid is de Zijne. Maar zomin een schuurtje op zichzelf kan staan, zomin Maria en Jozef en Augustus. God neemt Johannes bij de haren en haalt hem in de hoogte, om in vogelvlucht te zien. Keizers vallen weg, Maria wordt opgenomen in groot verband. Deze maagd levert niet de stof voor een aparte roman, maar is lid van de heilige, algemene kerk van Christus. Die kerk is de vrouw van Openbaring 12. Deze vrouw heeft meer kroost. Deze vrouw wordt nu niet getekend als Eva en Maria, maar alle moeders van de kerk en alle bloed van de kerk zijn nu verenigd in het éne beeld der vrouw, om wie de hele kosmos zich beweegt. Deze kerk was er reeds in Genesis 3, is uitgebreid in de lijn van het vrouwenzaad, is volgroeid in Openbaring 12. In Genesis 3 is ook de slang. Als de vrouw in pijn is om te baren is daar de slang. Het is wachten bij alle geboorten van het Oude | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
Verbond. Dat is alles advent. Het gaat bij al die geboorten om het Éne. Het vrouwenzaad komt al meer te staan tegenover het slangenzaad. De vrouw: baart. De slang: vertrapt. De slang heeft een massa leven verwoest: Mozes buiten Kanaän gehouden, Davids troon verwoest, Jozef en Maria straatarm gemaakt. Al die verwoestingen nu waren niets anders dan afwachting van de verwoesting van dat éne kind. Zo wordt de ballingschap, Rode Zee, enz. gezien als een staan van de draak voor de vrouw, niet om te verteren iets of iemand van de kerk, maar om te verslinden die Éne. Het Oude Verbond is altijd advent van Christus. Zo is daar geen strijd tussen Lucas 2 en Openbaring 12. Er is ook geen strijd tussen het kijken van uw kleine jongen in de winkelruit en uw kijken uit de vliegmachine. Het laatste is aanvulling. In Openbaring 12 is het profeteren door al de eeuwen heen. In Lucas 2: Maria, en de romantiek van het Kerstfeest. In Openbaring 12 de kerk en daarin Maria, lid van die kerk! Als Maria lijdt, dan doet de Here de kerk lijden. Want, zoals Maria dit kind verwachten moet niet door coöperatie van de mens, maar door het wonder van de Geest, zo is alles wonder geweest in Openbaring 12. Here God, Gij kunt alles maken en breken. Deze geboorte is niet resultaat van een schokkende moederschoot, niet eens van een schokkende kerkschoot, maar het is Uw werk, o Vader. De gangen der eeuwen zijn de Zijne! Dat God de begane grond, waarop ik sta, belichten wil, dat is reeds Kerstfeest. Sommigen zeggen vandaag: scheidt de plattegrond van de grote gangen Gods. Nee, zeggen wij, want het Woord Gods weerspreekt die gedachte. Het vleesgeworden Woord en het schriftgeworden Woord zegt: nee! Zo ligt in de combinatie van Lucas 2 en Openbaring 12 mijn zaligheid. ‘En zij baarde’, niet door aarderesultaat, maar door Gods kracht. God blijft de Eerste, de Hoogste, de Eeuwige, Die | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
verkiest, Die zegt: ‘Zo zal het gaan’. Omdat Hij Gods Geest overschaduwen laat, daarom staat er twee maal: en zij baarde. Zo zijn de hemelgangen aardeschrompelingen geworden. Op Zijn eigen hoogten blijvende, gaat God in onze laagten: in onze stal, in onze kleren. Wie dat gelooft, dankt Hem, Die ons deze wonderen schonk en weet, dat Hij daarin gedacht heeft aan Zijn genade. Dit slaan al de herders, al de mannen van de straat en heel het kerkverband met verwondering gade, nu onze God zijn heil ons schenkt.Ga naar eind14. | |||||||
II.Zijn opkomst! Ook dit wordt ons op twee manieren getekend: Lucas 2: haar eerstgeboren zoon. Openbaring 12: haar mannelijke zoon. De aanduiding is verschillend. Het eerste wijst erop, dat Christus' rechtspositie en dat Christus in menselijke verhoudingen niet veelbetekenend is. Elke eerste zoon heet: eerstgeboren. Die naam zegt de sociale plaats van die vader en moeder. De zoon gaat de lijn verder trekken. ‘Haar eerstgeboren zoon’ betekent, dat Jezus in sociale zin gebonden is aan vader en moeder. In Maria en 't kind vindt ge de eenheid. Het is hier: uitgehouwen tronkGa naar eind15., verlaten troon, verkeken kans, vergane glorie. Dat is allemaal begrepen in de naam: haar eerstgeboren zoon. Nooit krijgt David meer een kans, de meerderheid. Hier ligt de tragiek van het huis van David bloot. Het profeteren is uit, wat betreft menselijke woorden. Het priesterlijke is weg, eveneens het koning-zijn. Al die diepten liggen in dat: haar! En nu komt God in Openbaring 12: een mannelijke zoon. Mannelijk, dat is krachtig vermogen, opstormende levenswil, veroverend, aanpakkend, beheersend, verpletterend. Het woord ‘mannelijk’ is ook reeds in Genesis 3 verklaard. Het zou verpletteren. | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
Gelijk de slang van de boom nu draak is, zo is ook het zaad groot geworden in Openbaring 12. Die draak is alleen te vermorzelen door bovenmenselijke kracht, die ook sterren wegvagen kan. De verbrijzelaar der slang is er nu. Die de chaotische machten omzetten zal. Verheugt u, o Jeruzalem, verheug u in God, Die de doden levend maakt. Die God is hier bij het graf van David, van de afgehouwen tronk, van de verkeken kansen. Het graf baart een zoon, menselijke kracht. Maar de Geest, Die het doet, wordt niet met mate gegeven aan de Zoon. Die maakt Zijn spankracht naar lichaam en geest zo krachtig, dat het kind van Lucas 2 kan worden de mannelijke Zoon, Die de draak verpletteren kan. Zo is er Kerstboodschap in de combinatie van deze twee teksten. Abrahams geloof is niet beschaamd, als hij wachten moet op het beloofde kind. Als Abraham graf geworden is naar het vaderschap en Sara graf naar het moederschap, dan komt God. Graven zijn Jozef en Maria, wat betreft het verkeken zijn der kansen op wereldheerschappij. Maar nu de opkomst van hun kind is zwakheid en kracht, nu er uit het zwakke wereldinvloed is, nu kan er toekomst voor ogen staan. | |||||||
IIIZijn toekomst! Dubbel getekend: ten eerste is de zwakheid continue; ten tweede is de kracht continue. In Lucas 2: doeken, zwakheid. Geen extra zwakheid, maar gewoon. Geen extra schande, maar in het uur van het overkropte Bethlehem is de kribbe de enig beschikbare plaats. Alles is gewoon naar mensengezicht. De toekomst is bepaald door deze dingen. Niemand zal ooit zijn geboorte te boven komen. Elke dag van uw leven wordt ook bepaald door uw sociale geboorte. Men kan nooit de ereplaats krijgen, tenzij iemand zegt: vriend, | |||||||
[pagina 253]
| |||||||
kom hoger op! Maar dwars door die stal heen, komt Openbaring 12 ook de kracht continueren: heidenen hoeden. Nooit krijgt deze Zoon een profetentoga, een generaalsuniform, een keizerskroon naar het vlees, knecht onder knechten is Hij, maar juist daardoor zal dit kind al de heidenen hoeden. Door Hem ging Zijn moeder de wereld aan. Niet Hij krijgt de zon, enz. omdat Zijn moeder ze heeft, maar omgekeerd. Dit kind verklaart de moeder in Openbaring 12. In Lucas 2: de moeder het kind. Hoeden, dat is een kudde bij elkaar hebben, die beschermen, bewaren. Zo komt Christus de wereld in, herder van Hem, Die de kudde zoekt, de nieuwe mensheid, de kerk van de toekomst. Daarom moet Hij de ganse wereld aangaan. Hij is de herder van de ganse mensheid, zoals de kerk heet. Daar zijn er, die bij deze kudde niet willen komen. Daarvoor moet Hij hebben: een ijzeren roede. Onder de mensen is het zo: er zijn schapen en daarom komt er een herder. Een gewone herder sluit aan bij de toestand van de schapen. Maar deze herder vindt louter wolven, drakengebroed. Hij moet schapen maken, vlesen harten uit stenen harten. Hij moet de oude toegangswegen afzetten, de anti-christ doden, de Satan binden, mijn ziel binden door herbarende genade. Om dat te kunnen, moet Hij geweld gebruiken. Hij moet eerst slaan, om te kunnen strelen. Pas daarna kan Hij de ogen doen schitteren van louter liefde. In deze kwaliteit van herder slaat Hij de wolven dood, vonnist Hij schapenscheerders. Hij maakt de onwillige gewillig. Hij doodt elke oude mens, die Hij als nieuwe wil doen herleven. Zo is Zijn macht: wereldmacht, het evangelie dienstbaar, de wereld leggende onder God. Wie het zo ziet, kent Zijn toekomst. Hij kan oordelen de levenden en de doden. Die toekomst is er in Japan en China, in de wereld en in de kerk. Zij is er, waar de thermometers naar het kookpunt stijgen, waar de zondaar bidt om genade. Wie het Kerstfeest zo ziet, die is niet geleid in verzoeking, maar verlost | |||||||
[pagina 254]
| |||||||
van de boze. Alle macht is onderworpen aan Hem. Wie het geloof heeft, ziet het elke dag door het geloof. Hij neemt aan het wonder der wedergeboorte. Deze aanvaarding van de souvereine genade, die hemelkracht liet schitteren in Bethlehems stal, is er ook vandaag. In die aanvaarding gaan wij straks weer naar de begane grond, ons dagelijks gedoetje, ons huis. We moeten er weer naar toe, totdat de Here ons er uit haalt. Die begane grond is met ons aangenomen. De begane grond verklaart ons niet, maar Christus verklaart de begane grond. In dat geloof wil ik mijn afkomst, aards, zien en nochtans ben ik zaad der kerk, in de handpalmen van God gegraveerd.Ga naar eind16. Mijn verbond met God ligt vast. In dat geloof wil ik mijn opkomst zien. Uit een steegje kroop ik, vergane mogelijkheden, kerkhof, graf en dood, zo was mijn toestand. En ik kon niet verder. Mijn wegen waren afgesloten. Nochtans is daar een geestband. Als ik zwak ben, is Hij machtig en daarom ik ook. Ik zal de engelen besturen. In Hem heb ik een opkomst. In dat geloof wil ik mijn toekomst zien. Ik ben gelegd in doeken, nummero zoveel op de lijst van de burgemeester, hoogstens een drop aan de emmer, die er nog afvalt, een stof op de weegschaal, dat er weer afgeblazen wordt.Ga naar eind17. Maar in Hem op het Kerstfeest ben ik Zijn medearbeider door het geloof. Als zodanig durf ik satan tarten, mits ik gebeden heb de zesde bede. In dat geloof neem ik aan de afkomst, opkomst en toekomst van de Mensenzoon, en kunnen we dankende zeggen: ‘O diepte van rijkdom, beide van wijsheid en kennis Gods! Wie heeft de zin des Heren gekend, of wie is Zijn raadsman geweest?’Ga naar eind18. Wie combineerde Zijn combinaties? Uit Hem is Zijn combinatie, door Hem elke continuatie, tot Hem de eenheid van hemel en aarde! | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
3. Het lied der engelen bij de geboorte van Jezus ChristusGa naar eind19.Tekst: Lucas 2:13 en 14. ‘En van stonde aan was daar met den engel eene menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen!’ Lezen: Lucas 2:1-20. De engelenzang is een geliefkoosd thema van de prediking op de eerste Kerstdagavond. Ook wij willen ons vanavond bij de predikers van dit thema voegen in de dienst des Woords. Het wordt dan een dienst des Woords over een dienst des Woords. Die engelenzang is meer dan zang, is eigenlijk dienst des Woords. Zingen vinden we erg mooi. Maar de Bijbel legt op het zingen zo grote nadruk niet. Ze prezen God, ze zeiden. Dat kan in proza. Dat dit lied een lied is, ligt in de tweedeling. De manier duidt aan, dat het zangstof is. Maar niet zozeer de manier heeft de bijbelschrijver hier gepakt, doch het andere feit, dat de engelen hier dienst des Woords uitrichten. Maar, dat is vernedering, als zij het de mensen komen zeggen. De engel is knecht en het is niet best als de knecht aan de zoon moet zeggen: ‘Vader heeft welbehagen’. Andersom is beter. Daarom jubelt Paulus ook dat eens het wonder zich weer voltrekt, dat door de gemeente de wijsheid Gods aan de machten in de hemel bekend gemaakt wordt.Ga naar eind20. De engelen, de knechten zijn begerig in te zien in ons, niet om te vinden die mooie menselijkheid van de humanist, maar de vruchten van Gods wederbarend werk. Elk Kerstfeest moet stranden als men de zang mooi vindt en niet verder komt. De Kerstvrucht vinde geloof en gehoorzaamheid. | |||||||
[pagina 256]
| |||||||
Het lied der engelen bij de geboorte van Jezus Christus.
| |||||||
I.De tijd van dit lied wordt aangeduid in dat: ‘van stonde aan’. Deze enkele woorden hebben ook hun betekenis. In elk mensenwoord is het van betekenis de tijd te weten. Neem de datum van een brief weg en het verstaan van de brief is voor later tijd onmogelijk geworden. Dit nu geldt temeer van de woorden Gods of van de engelen, die Gods geesten zijn. Wij mensen spreken niet vaak op tijd. Onze zonde heeft ons spreken aangetast en nooit is onze klok bij. Maar als de engelen spreken, is het tijd. Elk van hun woorden past bij het ogenblik. De Eeuwige grijpt door Zijn spreken op de tijd in en maakt die, zoals Hij wil. Zijn boden spreken op Zijn bevel. Die nemen ook de tijd in acht. Gods spreken is origineel, als de engelen spreken of de Zoon, dan is het geboden. Nooit is hier een spreken voor de beurt, maar altijd op Gods tijd. Jesaja 6 schouwde ze. Een ieder had zes vleugelen. Vleugelen waren voor hun aangezicht, omdat ze Gods majesteit niet konden zien uit eigen kracht. Vleugelen waren op de voeten, omdat eigen initiatief tot gaan niet mogelijk was. Na het bevel pas zien de ogen en reppen zich de voeten. Zo hadden de engelen in de nacht van Bethlehem de ogen en voeten bedekt. Toen zei de Here: ‘Ga en zeg het aan de herders’. En daar ging die éne engel en hij sprak op tijd. Toen kwam het bevel aan de menigte en zij gingen op tijd. Die éne engel heeft eerst alles precies gezegd, maar nu komt het lied niet spontaan en enthousiast daarna. Alles is prachtig op tijd. Het is | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
punctueel ‘van stonde aan’, als de eerste uitgesproken is, komen de anderen. ‘Van stonde aan’ spreken de engelen, die de dienst des Woords verrichten op aarde. Zie nu de tegenstelling tussen die eerste engel en de menigte. Die eerste spreekt in proza, de menigte spreekt poëzie. In de hoogste hemelen: zus. Op de aarde: zo. De eerste engel is handwijzer, hij spreekt in bijzonderheden. De menigte komt geen bijzonderheden geven, maar een lied voor alle tijden, dat de hemel en aarde omspant. Is dat geen prachtige tegenstelling? De eerste engel rekent met zwakke hoorders. Hij accommodeert zich aan de zwakheid van het schepsel. Maar de menigte is niet op de hoorders ingesteld. Zij wijst de grote lijnen, roept hoorders op om mee te zingen. ‘Van stonde aan’, een krachtige en krasse overgang! Wij schamen ons weg als we de engelen zo horen. Wat een volmaakte orde en gehoorzaamheid. Keren wij niet vaak de orde andersom? Zeggen we niet veel: proza is veel, poëzie is meer? Hier gaat het proza voorop! Wij willen bekeren door het mooie lied en door de esthetische aandoening zo vaak. Maar de engel zegt: ‘herders, rest der verkiezing, niet eens in staat tot getuigen, zus en zo’ en duidt aan in proza: bekering. Dan komt de uitbrekende jubel. Niet eerder. Een menigte, maar niet één praat er voor z'n beurt, uit respect voor de kerk, die het kind vinden moet en voor het Woord, dat de kerk de weg wijzen moet. ‘Van stonde aan’: de combinatie van belijdenis en lofverheffing, van concrete aanduidingen en een zien uitgaan van God boven alle aardse verbindingen en verhoudingen. Hier ligt de Kerstboodschap en haar passen op ons gebroken leven. Wat heb ik aan een lied als ik geen proza heb, geen hier en nu, dat opgenomen is in de grote vrederaad Gods? Wat heb ik eraan als de hemel blinkt van licht en de aarde donker blijft? Zeg me alleen proza: ik ben verloren, alleen de poëzie: ik ben verlo- | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
ren. Zeg me beide elk op tijd: en ik ben behouden. Die verbintenis van één punt des tijds en alle tijden, die is Kerstfeest. Die het zo ziet, die dankt de hemelse instructeur. We mogen ons conformeren aan het voorbeeld der knechten door Hem, Die profeet is geworden en leerde bidden: ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde’. Zo mogen wij ook de Here uitspreken laten in het nuchter proza van Zijn beloften en dan kome de dankverheffing in de algemene gang van de kerk van elke eeuw. Leer van de engelen dit, dat het zingen mogelijk wordt, als het maar wacht op het uitgesproken-zijn van de boodschap Gods. Wie niet uitspreken laat, moge overstroomd worden door het gevoel, maar wat overstroomt is niet uit God! | |||||||
II.Wie het zo ziet, zal ook de zangers van dit lied verstaan en zich beter bij hen aansluiten. ‘Een menigte van de hemelse heirlegers.’ Wij maken de engelen mooi en zacht. Hier is het geweldig, strijders in uniform. Wij maken de Kerstnacht schitterend van licht. Maar het staat er niet. 't Kan wel. Maar de Here maakt het geweldig voor het gehoor. Menigte, dat is ontzagwekkend; heirleger, dat is meer ontzagwekkend; hemelse, dat is het hoogtepunt. In het Oosten is een heirleger verschrikkelijk. Het overdondert, slaat neer. De schrik ligt erin. ‘Here der heirscharen’, met die naam spreekt God tot de mensen. Of de ogen zagen in die nacht, ik weet het niet. Maar ze hoorden: stormwind, davering. Zo botsen tegen de rotsen van Bethlehem de engelenwoorden. Want zo zegt God: ‘Ik heb eerst in proza gesproken, door een engel, die Uw hart kende’. Dat is: accommodatie. Dan komt hij met geweld: een heirleger. ‘Beef, aarde. Zwijg voor Hem. Het is wel | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
vrede, maar vrede met gezag. Teer is het wel, maar het is met geweld. Wee hem, die “neen” zegt. De bliksem slaat bij hem in.’ Zo komt de Here met legerhorde en legerorde. Het is geen dispuutkwestie, geen groene tafelconferentie. Mijn verbond komt met éénzijdig geweld. Maar dit geweld, dat geloof eist, is geen stortende wolkbreuk, geen dijkdoorbraak, geen wervelwind, maar 't groene geweld gaat samen met accommodatie. Eerst: het oor geopend, het oog geleid, de hand gebracht naar het kindje met een teken. Daarna wordt vinger, hand en oor weggeslagen. Zo blijft het: evangelie, maar het is: een geweldige eis. Het is een belofte, maar eist meteen. Hij weet wat maaksel ik ben. Het is dipleurisch: een engel, die mij het verbond van Vader nog eens zeggen gaat. Maar het is ook monopleurisch: zonder disputeren, zonder vragen, alles of niets, er in of er uit.Ga naar eind21. Zalig is hij, die aan deze legerhorde niet geërgerd wordt, die God verdraagt in de immanentie en transcendentie. De eerste engel zegt: ‘spreek maar, mensenkind’. De menigte: ‘zwijg gij aarde’. Hij is vervloekt, die de eerste zegen afwijst. Hij is meer vervloekt, die ook de tweede zegen afwijst. Het zijn de dreigende wolken van de laatste dagen, die nu opkomen. Als mijn hart nu opengaat, dan is dat meer dan het eerste woord van de engel. Het ligt niet in het zichtbare, in het uiterlijke, ik weet alleen: geweld, hemelentrilling. Dat geluid is veel. Maar een groter geweld heeft gearbeid bij die man, in de kerk vanavond, wiens hart is wedergeboren door de Heilige Geest. Als mijn haten liefde wordt, mijn ongeloof geloof, dan is daartoe een kracht Gods in werk gesteld groter dan dit leger. De Dordtse Leerregels stellen haar kracht gelijk met de opstandingskracht.Ga naar eind22. Kerstnacht is veel, maar Paasmorgen is meer. Daarom zie ik de engelen almeer teruggaan. Zij zijn hier in de Kerstnacht, ze zijn er nog wel op Paasmorgen, al minder bij de Hemelvaart, ze zwijgen op Pink- | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
steren. Daar spreekt de Geest en ook de kerk. Daarom, engelen, wij beven op het geweld van Uw heirscharen, maar in Uw majesteit zien we de Zijne, van Uw en onze God, en daarom zeggen wij met de engelen: ‘De hemel looft, o Heer, Uw wond'ren dag en nacht, Uw waarheid wordt op aard' de glorie toegebracht.’Ga naar eind23. | |||||||
III.Tenslotte de inhoud van dit lied. Het lied ziet naar twee kanten: naar boven en beneden. Het lied is twee-delig. Alle poëzie in de bijbel heeft tweedelige bestaansvorm. Het is geen gebed, geen wens, maar stellend! ‘Gode is in de hoogste hemelen heerlijkheid’. De kant naar boven! Alle begin is van God. Een koning heeft heerlijkheid in zichzelf. Daarom moet hem de onderdaan heerlijkheid toebrengen. Hij prijst zijn naam. Die eer van de onderdaan is erkenning van de heerlijkheid, die de koning heeft. De eer hangt wel af van de heerlijkheid, maar de heerlijkheid niet van de eer. De onderdanen van Nederland eren koningin Wilhelmina. Maar haar heerlijkheid heeft ze niet door onze eer. Al zou de troon weggaan, dan nog bleef de heerlijkheid in de ballingschap. Een aards koning nu kan dit slechts beperkt zeggen. Maar God, de Here is Souverein uit Zichzelf, Koning uit Zichzelf. Die God kan in volstrekte zin zeggen, dat Zijn heerlijkheid niet afhangt van de eer van mensen. Hij is de rijke bron van Zijn eigen glorie, Hij, vóór de wereldschepping: Vader, Zoon en Heilige Geest. Die heerlijkheid is er, ongeacht de schepping, die ‘ja’ zegt tot God. En als die schepping er is, dan is Zijn heerlijkheid niet verrijkt, maar wel beter afgespiegeld. De spiegel kan beslaan (zondeval), maar de zon blijft stralen, die in de spiegel schijnt. Neem God alle mensen af, alle engelen, toch blijft God heerlijk in de hoogste hemelen. Die heerlijkheid is een feit, ongeacht de zonde! | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
Maar nu komt Kerstfeest! De spiegels gaan weer schitteren. God wil er weer eer uithalen, uit de beslagen spiegels. Daarom moeten de engelen vandaag zeggen, dat op aarde vrede komt, een blik naar beneden! God heeft door een eenzijdige beschikking vrede gemaakt in een tweezijdig verbond. ‘Gode heerlijkheid’: afgedaan (hemel). ‘Op aarde vrede’: tweezijdig (schuldverzoening). Kerstfeest komt met een scherpe snede. Hetzij gij, mensen, ten hemel of ter aarde vaart, Gode is heerlijkheid. Al de eer, die Hij krijgt, is vanwege Zijn eigen heerlijkheid, die U erende maakt! En daarom: vrede op aarde, niet van beneden, maar van boven afkomende. Boven: heerlijkheid, en als vrucht daarvan: vrede! ‘Vrede op aarde onder de mensen des welbehagen!’ Geen drie leden, maar twee leden heeft het lied. Er is tegenstelling: hemel tegenover aarde. Heerlijkheid voor God in de hemel, vrede voor mensen op aarde. Maar punt één blijft punt één. ‘Welbehagen’. Geen verdienste, geen eigen werk, maar souvereine verkiezing van God. Niet ‘mensen van goede wil’, zoals Rome het zegt. Hier is weer geweld! Uitverkiezing ligt hier herhaaldelijk uitgesproken. Die is de grond voor de vrede en het samen deel hebben aan die vrede. Vrede is saambinden hier. Verkiezing is uitzoeken door louter welbehagen. Vrede is zacht in de mond. Uitverkiezing is bitter in de buik. Vrede is veranderlijk. Welbehagen is onveranderlijk. Een zachte boodschap met geweld gezegd! Wie loochent de verkiezing tot de vrede, die mag alles hebben, maar die heeft het Woord Gods smaadheid aangedaan. Wie het Woord laat staan, die voelt achteraf vrede, die alle verstand te boven gaat. Als Gods glorie hing aan onze eer, dan waren we weg op Kerstfeest. Maar nu is het andersom. Nu is er blijdschap. Hij kan volharden, die vrede heeft. Als Gods welbehagen afhing van uw vredegevoel, dan was Kerstfeest onmogelijk. Maar nu | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
welbehagen de vrede toewijst, nu hangen we af niet van het gevoel van die vrede, maar van de beschikking van die vrede. Die dit gelooft, kan niet meer verloren gaan, dank zij het afsnijdende woord: verkiezing. Harde woorden! Maar wij zeggen: ‘Spaar ons, Heere, de harde boodschap’. Er is verschil tussen Genesis 3 en Lucas 2. 't Klonk vreedzaam: als God zijn, maar er kwam oorlog. Hier trekt God het oorlogskleed aan, maar het brengt vredesboodschap. Het is geen gebed, maar verklaring. Wie zeggen, dat er geen vrede is? Wie tornen aan de boodschap? Dat zijn zij, die ontkennen de antithese, die deze vrede meebrengt. Maar wie de vrede ziet als geschenk des Heeren, verstaan Romeinen 5 vers 1. Vrede is er met God. Die vrede maakt een kerk tot huis van Gods vrede, bouwt gemeenschap der heiligen. Er is op aarde vrede. Daarom: kom tot die vrede, smeek erom, kus den Zoon of verga van Zijn toorn.Ga naar eind24. Zoo staan de zaken. Men doet naar de feiten. Als het regent, gaat mijn parapluie op. Als de storm komt, gaat de stormbal naar boven. Doet dus er naar, die verstandig is. Gode heerlijkheid en van boven komende: vrede. Hier is geen dispuut. Het is zoo, zegt het Woord. En zoo niet, verga! Het Woord zegt: ‘Kom tot die vrede! Het Kind ligt in de kribbe, daar en daar.’ Ik kan erbij. Er is geen woord Frans bij. De kerk bestaat, de Paaszon bloeit. Doe gij ernaar. Kom tot God, niet als Een, die kansen geeft, maar als Een die garanties geeft. Wie aan deze boodschap niet geërgerd wordt, zal vanavond meer hebben, dan de engelen gezegd hebben en de engelen begeerig maken, om in zijn diepe leven in te zien. Dit gepredikte Woord is meer dan het zien en hooren in de Kerstnacht. Op God wil ik rusten. Hem vertrouw ik. Tot de engelen zeggen we: ‘Wij gelooven nu, engelen, niet meer om Uws zeggens wil, want onze oogen hebben Gods vrede gezien.’ We bedekken de oogen en de voeten, en zeggen Simeon na: ‘Nu laat Gij, Heere, Uw dienst- | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
knecht gaan in vrede, naar Uw Woord.’Ga naar eind25. | |||||||
4. Het zoeken van de laatste psalmdichter naar de vervulling van alle psalmenGa naar eind26.Tekst: Lucas 2:27a. ‘En hij kwam door den Geest in den tempel.’ Lezen: Lucas 2:21-39. Het is een feit, dat we op Kerstfeest heel graag spreken over de schande en vernedering van vader David. Als Maria en Jozef in Bethlehem komen, zien we David in de armoede. Afgehouwen tronkGa naar eind27., dat is het huis van David. Nu is correctie van deze gedachte over de armoede van Davids huis niet nodig. Maar wel uitbreiding. Wanneer David arm gemaakt wordt naar het vlees, dan is het meer dan zijn koningsheerlijkheid wat verloren gaat. Alles van David is weg: zijn kroon, wetenschap en psalmdichtkunst. In de dagen van Christus krioelt het in Jeruzalem van geleerde mensen, maar niet één wijst naar de kribbe De Wijzen komen uit het Oosten, Babylon. En ze moeten dadelijk terug. Ze hebben geen college kunnen geven over hun bevinding. Ook Davids psalmkunst is weg. Kroon en troon had hij, maar ook luit en lied. Gaven van het scheppingsleven, opbloei van wat God in de man lei, van huis uit. Nu komt daar de oude Simeon aanstrompelen, een psalmdichter bij de gratie Gods. Maar wat zit er nu in van de glorie van Davids luit? Opgepoetst wordt die luit niet. Die man weet: deze psalm is mijn ondergang naar het vlees. Hij heeft maar één gedachte meer: de Zaligmaker zien en dan moet ik sterven. De Zaligmaker zien met het vleselijk oog door het geestelijk oog, dan kan ik sterven gaan. Davids bundel is ineen- | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
gekrompen tot twee strophen met één motiefGa naar eind28.: Uw zaligheid. Maar tegelijk blijkt de Zoon van David alles naar de geest. De kroon van David komt geestelijk in de Zoon. De wetenschap van David komt geestelijk terug in Christus' profetie. De luit van David komt geestelijk terug in de zangen van vrijheid door de profetie. De kerk zingt door Hem. Haar lied blijft tot op de dag van Zijn verschijning, al neemt men haar de luit af. David moest arm worden in alles, opdat alle rijkdom in Christus zou zijn. Het zoeken van de laatste psalmdichter naar de vervulling van alle psalmen
| |||||||
I.‘En hij kwam’, d.i. het feit. Hier komt iemand op een plaats, waar iemand, van wie alle psalmen gesproken hebben, zich laat zien, Christus. De psalmen behoren tot de profetie. Want al mogen de psalmen in de eerste plaats spreken van dingen, in de tijd van de dichter zelf, toch is de psalmbundel op Christus gericht (Psalm 16, 132, 110). Israëls profetie zoekt altijd de Messias en ook de niet-profetie doet zulks. Ze vindt in Christus pas haar zin.Ga naar eind29. Als Maria nu met haar kind de tempel intrekt, dan komt de Heer van de tempel in Zijn tempel om een volk te maken en om de tempel af te breken. Zo komt Hij, die alle psalmen gaat vervullen, de tempel in. De priester verstaat het niet, dat vandaag alles naar de ondergang neigt. ‘O tempel, gij zijt oud en verouderd en nabij de verdwijning’. Maar nu geldt het ook van de psalmbundel in de vorm van Israël | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
speciaal. Want voortaan is het geen profetie meer. Het wordt straks verleden. De dienaar van het Nieuw Verbond kan voortaan zijn de ware voorzanger van alle psalmen. Nu brengt God dan voor het laatst een psalmdichter in engere zin in de tempel. ‘Psalmen’, dat is een woord met ruimere betekenis in de bijbel. Ook de liederen buiten de psalmen 1-150 bijvoorbeeld bij Jesaja en anderen zijn psalmen. Zo zijn er ook in de tijden van Lucas 2 psalmen geboren en wel vier.Ga naar eind30. Twee voor, twee na de geboorte van Jezus. Er voor de psalmen van Maria en Zacharias, er na de psalmen van de engelen en van Simeon. De engelen doen al mee met de psalmodie van het Nieuw Verbond. Vandaag komt de laatste psalm van het Oude Verbond. Johannes de Doper spreekt straks proza en heeft geen luit. Jezus Christus laat geen psalmen na, maar spreekt bergproza! Vandaag flikkert de kaars van de psalmodie nog even op. Van deze vier psalmen weten we precies hoe ze ontstaan zijn. Wat de psalmen 1-150 betreft, van sommige weten we wel wanneer ze gemaakt zijn, maar van de meeste weet de kerk niets. De persoon van de dichter schuilt in het donker. Van alle dichters geldt: Hij moet wassen (de stof van de psalm), ik moet minder worden (de auteur van de psalm). Deze regel gaat nu door. Engelen, ze zingen nog in de Kerstnacht, maar ze komen al minder voor met Pasen en Hemelvaart. Met Pinksteren zwijgen ze. Zacharias, ach, hij is stom geweest, maar als hij spreekt, dan gaat het niet over dat stom-zijn, doch wijst hij over zichzelf heen naar het kind, en over het kind heen naar de ander. Hij moet wassen, maar gij, Zacharias, moet minder worden. En dat kind zelf vervult de regel wederom, als hij straks gaat sterven bij een danseres. Maria draagt een psalm bij op Davids half-gebroken luit. ‘Mij geschiede naar Uw woord’.Ga naar eind31. Een zwaard gaat door haar ziel...Ga naar eind32. De oude Simeon. Hoe oud weet ik niet. De Geest had hem ge- | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
bonden om niet te mogen sterven, eer hij de Christus zou hebben gezien. Zo zegt de Schrift. Sommigen zeggen: ‘dat is een prachtige decoratie’. God zegt: ‘dat is belasting’. Simeon, een man, die als laatste erewachter geplaatst is op het pad, waar Christus langs moet. Decoratie? Extra-belasting! Stelt U voor: weten, dat bij de komst van het licht, Uw eigen flikkerend lichtje uitgaat. Deze dienst is een zware dienst. Hizkia weet het ook: nog zoveel jaren, dan is zijn dag met smart vervuld: en hij zweeg van louter verschrikking over zo sterke binding. Simeon weet één ding: als God komt met het licht, dan is mijn levenslampje uitgeblust. Welnu, vandaag komt de fakkel en nu mag Simeon heengaan. ‘Here, Despoot, nu geeft Gij ontslag aan Uw knecht’. Van nu af aan heeft die man geen speciale kerktaak meer. Decoratie? Obligatie! Verplichting! Hij moet wassen, ik minder worden!Ga naar eind33. Naar deze weg heeft God alle profeten en psalmdichters behandeld. Alle roem moet zijn uit God. Niet uit natuur van de scheppingsgaven, niet uit cultuur, maar uit Christus. Dan komt de genade weer naar de natuur en cultuur. Maar eerst, alle vleselijkheid weg. Daarom: de laatste psalmdichter geen dansende jongeling, maar een oude man! Als al Davids kunstmateriaal vergaan is, dan kan God de laatste psalm uit die schorre keel halen gaan! En dan wordt zijn kaars uitgedoofd. ‘Grafgedachten, Simeon!’ Het kerkhofpaadje gaat hij op, maar God haalt er de laatste psalm uit van het Oud Verbond. Van al die psalmisten, van vrouwen geboren, is geen groter dan de oude Simeon. Maar de minste in het rijk der hemelen is meer dan hij. Abraham verlangde naar de dag van Christus en wel zag hij met verheugingGa naar eind34., maar hij noch David hebben dit kind in de armen gehad. Deze psalmist heeft het begroet. Maar de minste vandaag hier in de kerk, die waarlijk geloven kan, die nooit een versje gemaakt heeft, die geen literatuur kent, de armste, de simpelste, is meer dan Simeon. Die zag met het vlees de ogen van Christus. | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
Ik zie Hem vandaag uit het Woord. Ik sta in het Nieuw Verbond. Het is Zondag. Hier is een preek, het ambt, tweede advent. De minste is meer dan deze collega van de Doper. Gelooft gij dat? Dankt gij God voor de uitkleding van de laatste psalmdichter? Ziet gij hem zo? En gelooft gij dan niet om zijns woords wil, maar om Gods wil, dat God vandaag groter dingen doet hier in de kerk dan toen in de tempel? Toen: de aanvang der vervulling, wij: de vervuldheid. Er is gave Paasgezondheid! Wie het geloof heeft en de gangen des Heren ziet van Oud naar Nieuw Verbond, van Simeon naar Johannes in een kerkerhol en naar Golgotha, enz., naar deze kerkdienst, die ziet de gang der eeuwen ook in de psalmodie. | |||||||
II.De oorzaak: ‘door de Geest’. Rome's keizer is met zijn geweld in Lucas 2 de souverein en Maria is niets. Als kunstbeoefenaar is Simeon ook niets. Keizer Nero heeft op de laatste dag van zijn leven gezegd: ‘een groot kunstenaar gaat in mij verloren’. De mensen hebben hem toegejubeld: ‘een stem Gods, niet eens mensen’.Ga naar eind35. Nero, dat brok canailleGa naar eind36., die men ‘God’ noemt, krijgt diploma's. Maar Simeon staat daar, zonder glorie, een gebarsten trompet, de éne hand op eigen doodsbaar. Wie is het, die nu ons de tegenstelling laat zien? De oorzaak van dit zoeken is: de Heilige Geest! ‘Door de Geest’. Daarom kon en wilde Simeon groeten zijn eigen doodsaanzegger. Alleen de Geest kan verbanden leggen tussen psalm en inhoud. Die Geest van Christus was er reeds in de psalmen 1-150. Daarom kon alleen die Geest Simeon drijven naar de tempel voor de laatste psalm. Simeon moet de deur uit en hij moet staan, waar die arme vrouw staat. Als hij gegaan was door fantasie of eigen aandrift, dan ware deze psalm een lasterstuk geworden en dan was het | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
christendom gebouwd op de hypothese van een dwaas. Maar nee, alles wordt geplaatst op de scherpe snede van het heilige Woord Gods. Nu heeft alles zin, door openbaring! Ik kan niet uitvinden, of het de geest is met een kleine g of de Geest met de grote G, die Simeon aandrijft. Ik heb geen bewijs dat God bestaat, ook niet dat Simeon door de Geest aangedreven is. Gods eigen werk is nooit te bewijzen. Als het dat wel was, zou het ophouden Gods werk te zijn. Daarom: die grote G is vandaag geloofsinhoud! Het is vandaag geloofsstuk. Ik kan niets bewijzen. Door het geloof versta ik dat de Heilige Schrift de kerk leidt en haar handel tot de plaats waar het kind is. Simeon moet drie dingen doen: hij moet inluiden het einde van alle psalmodie; hij moet inluiden het einde van alle Oud Verbond; hij moet inluiden zijn eigen einde. Zijn ontslagbrief ligt nu klaar. Nu kan hij zingen gaan. Die man is een bewijs, dat de dood doortocht is naar het eeuwige leven. Waar Christus zo gekend wordt, daar kan het. Nu moeten we oppassen, dat we de datum hier niet afkrabben. Hij kreeg een openbaring. Het was nog Oud Verbond. Dat kindje had nog geen redevoering gesproken. Hier, bij de overgang komt de Geest met een aparte inspraak. Maar ik heb het Woord. Daaraan ben ik gebonden. Zeker, nu nog spreekt de Heilige Geest en nog altijd leidt de Heilige Schrift naar het Kind. Door het Kind zijn we ook kinderen Gods. Maar de manier is anders! Simeon is gedreven als de laatste dichter: dat is arm. Het klopte met alle dichters. Het was geen fantasie. Maar ik krijg geen bijzondere inspraken meer. Ik moet vragen of mijn ervaring klopt met het volle Woord van God. Daarom hoeft geen mens te wachten op aparte inspraken. Maar wel is er: openbaring. Zo krijgen we door het geloof: feest! Alleen door het Woord te geloven, door het na te zeggen. Het Kind moeten we zien op onze datum. Het Kind is nu man in | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
de hemel der heerlijkheid. De Geest is één, bij Simeon en bij ons. Simeon beleeft de Geesteseenheid in de harmonie der psalmen. Wij vandaag ook, in het feit, dat de ervaring der gemeente klopt op het heilige Woord. Straks kan hij, die dit gelooft, zingen de psalm van Simeon: ‘Zo laat Gij, Heer, Uw knecht, naar het Woord, hem toegezegd, thans henengaan in vrede.’ | |||||||
III.De plaats: ‘in de tempel’. Dus niet in een particuliere woning. Want Christus komt verschijnen onder de wet. De eerste zoon moest in de tempel dienst doen. Door een betaling, symbolisch door een offergave, werd elke oudste zoon losgekocht. Maria koopt haar zoon los. Feitelijk is voor dit kind niet te betalen vandaag. Hij is Heer van de tempel. Alles is voor Hem. Hij zal de tempel geven al zijn gerechtigheid. Maar, wijl Hij zondaar gemaakt werd, daarom moet Hij de tempel in. Voor Hem wordt geofferd; dan mag Hij straks offeren naar de wet. Hij is onze tempel. Die tempel van Simeon is dus voor Simeon de plaats waar de offerdienst naar de ondergang neigt. Dit kind zal het offer uitputten in Zijn eigen bloed. Daarom komt Simeon vóór het offer. Zo wijst de laatste psalm niet naar een binnenkamer, naar een conferentie, maar naar het huis Gods met zijn wetsbepaling. Wie heden feest vieren wil, ga de tempel in door de Geest. De tempel van Simeon is ontwricht door die laatste psalm zelf. Als het kindje binnenkomt, kraken de muren! Wij hebben onze tempel, die nooit als tempel geoordeeld wordt, maar wel haar zonden: de kerk! De lauwerkrans van Simeon is vergeten, wij mogen zonder psalmodie van schaduwdienst zingen uit Gods grote rijkdom. Het oordeel gaat over alle zonde, die tempelgang verstoot!Ga naar eind37. ‘Nu laat Gij, Here, op Uw tijd Uw dienstknecht gaan in vrede.’ | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
Zeg dat niet van Uw sterfbed, maar zeg het van Uw doortocht naar het rijke leven! Als Jezus sterft, zegt Hij: Ik beveel mijn geest’.Ga naar eind38. Het is te zeggen van de doortocht naar het eeuwige leven! Zo doen we dienst in Gods huis. Elke dienst, die gelukt is, is ontslag en bevrijding van die dienst. Die in Christus vrijspraak heeft, staat in de vrijheid, als kind, dat heeft een bezit. Zo mag hij zeggen: ‘Here, nu laat Gij Uw knecht, Jezus' broeder, gaan in vrede, door het Woord en in de Geest, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien!’ | |||||||
5. De Kerstzegen van moeder MariaGa naar eind39.Tekst: Lucas 2:34a en 35a. ‘En Simeon zegende henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan.’ Lezen: Lucas 2:25-35. Op de laatste avond van het Kerstfeest gaan onze gedachten terug naar het hele feest. Waar is de Kerstzegen. Waar is de Kerstzegen op het Woord? Kunnen wij hem aanwijzen? Wanneer de mensen gaan antwoorden, antwoorden ze verschillend. Gezegend zijn ze, als het gemoed is aangedaan, als de wil is bewogen, als het verstand is versterkt, enz. Maar: wij moeten hem alleen uit Gods Woord afleiden. En om die te zien uit het Woord, willen we zien de Kerstzegen van Maria. Dichter bij Jezus kan niemand staan dan Maria, de moeder. Wat is Maria's Kerstzegen? Dat ze gezegend wordt, staat in de tekst (34a) en de ontvouwing daarvan ook: zwaard door de ziel (35a). En met één scheur verscheurt God alle spinnerag dat gewezen wordt door | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
ons. Dat zwaard moet Kerstzegen zijn. Pas als ik dat zie, dan zie ik de zegen. Kerstzegen als een zwaard? Simeon en de engel die Maria groette, staan mijlen ver van elkaar, zo schijnt het. Het ene: zegen, het andere: lijkt vervloeking. In het boek Openbaring staat dat Johannes een boekje opeet. En het was zoet in zijn mond en bitter in zijn buik.Ga naar eind40. Zoet - want de spijs is nog één geheel. Het geheel der Woorden Gods is zoet, blijde boodschap. Maar als de spijs komt in de buik, is daar de ontbinding. Alle delen komen naast elkaar te liggen. Zo worden ze bitter in de buik. Er komt kruis mee, strijd, benauwende worsteling. Wie nu het zoete wel wil, maar het bittere niet, die kan niet eten in Gods huis. Spijs kan pas spijs worden, als ze komt in de buik. Zo kan Maria geen deel aan Christus hebben, tenzij het gaat langs de weg van verdrukking. Als Maria de rol eten moet, dan is haar lot geen ander als van Ezechiël en Johannes. De Kerstzegen van moeder Maria:
De Heilige Schrift legt altijd zichzelf uit. Als het een zaak van ons was, dan zou menig misverstand zich indringen. De Heilige Schrift is bezig onze gedachten te zuiveren. Ik denk hieraan, als ik vanavond Simeon hoor zeggen: ‘Zwaard...’ Bitter! Deze uitspraak legt meer dan één Kerstwoord uit. Ze legt o.m. uit: ‘vrede op aarde’. De een zegt: het gaat hier over oorlog en vrede. Een tweede: over polemiek in de kerk. Een derde: over de vrede in het hart. Maar de Bijbel moet het ons uitleggen: één van de elementen is: zwaard! Want de vrede Gods, die Maria's hart vervulde, brengt mee een zwaardslag door haar ziel. Neem Maria's geloof weg, en ze krijgt het gemakkelijk. Laat het Kind blijven | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
haar Heer en God, Zijn juk zal haar zwaar te dragen zijn. Alleen genade maakt er toe bekwaam! ‘Een zwaard’. Speciaal tot Maria wordt dit gezegd. Dit woord moet wel zeer indringend zijn. Sommigen zeiden: Maria zou wel eens twijfelen: een zwaard. Een ander zei: denk eens aan het kruis en de smarten voor haar: een zwaard. Maar wie het zo uitlegt, die zegt te weinig. De twijfel of Gods weg wel haar weg is, is niet met een speerwond te vergelijken, die een levenlang kwelling meebrengt. En wie zegt dat die speerwond op Golgotha komen zal, 33 jaar na dit woord? Jezus Zelf zou het dan gezegd kunnen hebben in de laatste week. Maar reeds vóór Zijn spreken is daar het zwaard, een gespleten leven, niet maar één dies aterGa naar eind41., maar tot in het binnenste toe plagen. ‘En van die eerste dag af aan moet ge dat weten, moeder.’ Waarom Simeon juist Maria aanspreekt? Het antwoord zou kunnen zijn: het Kind is een echt kind. Dat kon dus niet horen, dat zou later Zelf wel ontdekken, dat er een zwaard door Zijn ziel zal gaan. Toen Jezus twaalf jaar was, en toen de wet van Maria zei: ‘mee naar huis’, toen verbrak hij de onderdanigheid naar deze wet. Maar het zwaard sloeg Hem. Jozef dan? Heeft die geen aanspraak nodig? Jozef staat er eigenlijk buiten, zeggen sommigen. Misschien wel gauw doodgegaan, zeggen anderen. Daarom is er maar één, Maria, aangesproken. Deze oplossing is schijn. Jozef staat er niet buiten. Hij heeft voor de zaak des Heeren evenveel gedaan als Maria. De een kent: bloedband, de ander slaat: wetband. De een heeft: moederliefde. De ander moet: vader zijn van niet-zijn-kind. Daar een wetskoepel boven bouwen, dat eist buitengewone inspanning. Jozef is geen achteraankomertje in Abrahams grote schare, maar een held der genade Gods. Christus is geworden uit een vrouw: Maria, geworden onder wet: Jozef. Jozef zal aan zijn eigen zoon de profeten verklaren. Jozef staat er niet buiten. Ook niet: hij gaat | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
wel gauw dood. Of hij nu één jaar of 33 jaar met Jezus meeleeft, elke dag moet een dag der wet zijn. Jozef heeft om die éne tempeldag te beleven, zelfs een aanspraak nodig. Maar wat zoeken we nog? Dat zwaard, dat is Jozef al gezegd. De engel staat naast de mens in het aankondigen, evenals de engelen stonden naast Simeon in het zingen. En reeds daarvoor. Toen Jozef zijn bruid schijn-bruid dacht, lag het zwaard er: Maria ontrouw. En de engel zegt: ‘Hier blijven Jozef. Dat is Gods werk voor U.’Ga naar eind42. Jozef, kleine man, moet van de hele kerk de lasten dragen. Toen was daar: het zwaard. Als David met Goliath strijdt, draagt één jongeling de last van een heel volk, maar Jozef draagt de last van heel de kerk van al de eeuwen. Jozefs bouwen van een rechtsverband boven Jezus' hoofd was buitengewoon zwaar. Maar hij aanvaardde: ‘Mij geschiede naar Uw woord.’ En nu weet ik, waarom Simeon niet het Kind aanspreekt, en ook Jozef niet, maar Maria. Die moet nog een boodschap horen. Haar bloed is reeds gevloeid om de kerk, haar smart is reeds geweest voor de kerk. En nu verademing? Een vrouw die baart heeft droefheid, maar blijdschap daarna.Ga naar eind43. Dus heeft Maria blijdschap. Die is er. Simeon zegende haar. Maar: in de spanning ligt de blijdschap. Maria, gij moeder, voor U geen andere weg dan voor Jozef. Ook voor U: het zwaard. En nu denk ik aan het eerste gezin dat in de wereld was. Want deze groep van de tweede Adam herinnert aan het gezin van de eerste Adam. Toen de eerste Adam stond in het paradijs, was er geen zwaard voor hem en evenmin voor Eva. Dat zwaard is alleen in de wereld van zonde bestaanbaar. Maar toen de zonde binnenstoof, toen was daar het zwaard voor Adam en Eva. Over hun beider hoofd zei God tot de slang: ‘eens verplettering’. Daar was vernedering geweest, de vloek over alle drie: vrouw, man en slang.Ga naar eind44. Nu is het anders. De vloek is in zegen verkeerd. Simeon zegende. Dat staat voorop. Maar ook pas, als de weg tot de bit- | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
terheid ten einde toe is aangewezen. Het is geen vloek meer, maar bitter van de uitwerkende zegen. Daar is nog een ander punt. Als Adam de boodschap hoort van het vrouwenzaad, dan gelooft hij ze. Manninne noemt hij: Eva.Ga naar eind45. Daarin doet hij eigenlijk afstand van die vrouw als zijn eigen vrouw. Man en mannin horen bij elkaar. Hun doel ligt in elkaar. Maar als de mannin Eva heten gaat, dan zegt de man: niet meer voor mij zijt ge, maar voor het kind. Uw kind is meer dan de ontrouwe vader. In die naamsverandering wijkt Adam terug. In het eerste gezin is er het zwaard door Adams ziel, ook vanwege het vrouwenzaad. Hij is gesubordineerd aan zijn eigen zoon. Vader Jozef dito. Adam moest achteruit, Jozef ook! Noem Maria: ‘Moeder’. Maar Jozef slaat het zwaard daarin. Dat is spijs op het Kerstfeest. En wat Eva betreft, ook zij moet tenslotte ondergeschikt zijn aan het kind. Ze moet baren, niet om zichzelf. Eva baart ook om de Messias (naamgeving van de drie zonen). Dat is de slag van het zwaard op de wegen Gods. Zo ook Maria. Haar bloed en tranen zijn op de Messiaanse weg geplengd. Zo brengt God naast elkaar: Adam en Eva, Jozef en Maria. En het vrouwenzaad verbindt die allen. Het evangelie komt als een speerwond. De genade komt niet tenzij door offerande. Zo is daar het zwaard voor Maria niet, omdat de twijfel haar kan bestormen, maar om het zijn bij Christus. Dat brengt lasten mee, zwaar om te dragen. Een kind te hebben en er nooit mee te mogen pronken! Elke dag moet ze haar kind afstaan aan de kerk. Vrouw zijn, dat is een zwak vat zijn en de lasten van alle eeuwen dragen, is dat niet zwaar? Straks gaat zij als moeder urenlang zoeken. Het kind is bij Vader thuis.Ga naar eind46. Nee, zegt Maria, vader is in Nazareth. Kind, waarom hebt ge ons alzo gedaan? Vrouw, wat heb Ik met U te doen? Wist ge niet? Weet ge niet?Ga naar eind47. Zo sprak Hij op de bruiloft. Als zijn moeder en broeders - en als het neven waren, dan waren zij | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
toch familie - Hem zoeken, omdat ze Hem overspannen menen, zegt Jezus: ‘Mijn moeder is hier, mijn zuster is die des Vaders wil doet.’Ga naar eind48. De kerk, het ambt gaat voor. Is dat geen lijden? Moeder te zijn van de mooiste, heerlijkste zoon en dan te horen: ‘niet in Uw baren van Mij zijt ge zalig, maar gij zijt zalig als ge gelooft met de kerk mee’? Die vrouw met die zogende borsten zei onzin.Ga naar eind49. Op Golgotha: ‘Vrouw, zie Uw zoon’. Bloedband ondergeschikt aan het ambtelijke.Ga naar eind50. Op Pinksteren: Maria op een stoeltje in de kerkzaal.Ga naar eind51. Ze staat niet vooraan, zoals Rome wil: hemelkoningin. Petrus is de president. Het bloed: ondergeschikt aan het ambt. Zwaard ach, een zwak beeld nog maar. De klokken Gods in razende vaart bijhouden, wie kan het? In drie jaar doet Maria het, hoeveel tijd hebt gij nodig? Wat kost het U om de Here te billijken? Als de Here Uw bloed uit elkaar scheurt voor de kerk, wat doet gij dan? Maria moet wenen als niet-wenende. David doet veel in de strijd met Goliath. Dat zwakke vat, Maria, doet meer. Elke dag stond op haar kalenderbriefje: ‘De einden der eeuwen zijn op mij gekomen’.Ga naar eind52. Het geloof sterkte haar! Zij kon klagen: ‘Gij weet, o God, hoe ik zwerven moet op aard’, maar ze mocht jubelen: ‘Mijn tranen hebt Ge in Uw fles vergaard’.Ga naar eind53. | |||||||
II.Bitter is de spijs als ze zich uiteenlegt in haar delen. Maar zoet in haar geheel. Daarom ook: Simeon zegende hen. En zegende hen. Nu komt Jezus er bij. Hij is schepsel. Hij moet gezegd. ‘God geeft U, Jezus, moedermelk en een moederziel, die het uithouden kan.’ Jezus kan straks door haar werken. Hij heeft geleerd van moeder. Zijn groeiend knapenverstand heeft van Maria vrucht gehad. Zij droeg hem de Heilige Schrift in het hart. Jozef is ook gezegend. Hij bracht het zwaard reeds mee. Nu | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
staan ze gelijk. Daar is noch man, noch vrouw in Christus.Ga naar eind54. Van dit uur af staan Jozef en Maria dichter bij elkaar! En Maria zelf is ook gezegend. Iemand heeft eens gezegd: ‘Wij moeten door veel verdrukkingen ingaan.’Ga naar eind55. Wij gaan door de weg van Utrecht naar een plaats buiten Utrecht, om in die andere plaats te komen. De verdrukkingen zijn de weg, niet het doel. Daarom kan ik ze niet missen. En daarom: zegen voor Maria. Alle vlees moet haar alle dag gedood worden. Ik zeg misschien dwaze dingen: als Maria het niet had gewild, als ze niet bij het hete vuur was blijven staan, dan zou misschien een zwaar pak van haar afgevallen zijn. Maar dat afschuiven zou eeuwige last geworden zijn. Maar dat geval bestaat niet. Gods raad gaat door. Verkoren! Daarom kan ze, het gelukt. Elke verkiezing blijft zeer speciaal. Daarom is ook haar zwaard een ander dan van Christus. Vader en moeder moeten Jezus niet nabootsen, maar achternakomen op hun eigen plaats. Thomas à KempisGa naar eind56. citeert de tekst: ‘Wie Hij navolgt’, dat wil zeggen: achternagaan. Thomas à Kempis maakt er van: ‘imiteren’. Maar als Maria en Jozef Jezus hadden nagedaan, dan hadden ze de weg verlaten. Zijn zwaard is nooit hun zwaard. Zijn eenzaamheid nooit hun eenzaamheid. Hun zwaard blijft appendix van de zegen. Zijn eenzaamheid is: Middelaarseenzaamheid. Hun eenzaamheid is: die van verlosten. Zijn smart is: verdienend. Hun smart is: verdiende. Zij dienen Christus door Christus zelf. Zij hebben Hem in bijbelse zin nagevolgd. Hij voorop, zij achteraan. Maria is nooit van Christus weggelopen, achter Hem weg. De kinderen zeggen: Hij is uitzinnig.Ga naar eind57. Zij zegt: Spreuken 8. Is zegen succes? Een gemakkelijk leven? Goede naam? Vlot gaan in de wereld? Neen, zegen is dat ik inderdaad het doel van de Here bereik langs de weg van het zwaard door God verkozen. Mijn dienst-doen in de kerk, dat is de zaak Gods. Dat is de zegen! Ook gij moet niet Maria imiteren. Noch Jezus, noch Maria is na | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
te bootsen. Elke dag heeft eigen dagorde. Maar allemaal moeten we de regel volgen: bitter in de buik, is zoet in de mond. Ons kruis op ons nemen, trouw zijn in wat de Here aanwijst. Het geloof kan dan alleen de zegen zien. Zijt gij bereid die weg te gaan? Het was vernedering voor Maria toen Jezus zei: ‘Mijn moeder is iedereen die de wil doet des Vaders’.Ga naar eind58. Gij kunt Jezus' moeder zijn door Uw zwaard door de ziel te krijgen. Blijven staan voor de waarheid Gods, dat is ons zwaard. Die zwaarddrager heet: moeder, broeder en zuster van de Here Jezus. Zwakke vat, zeg niet: de last is mij te zwaar. Zult ge God critiseren? God verkiest! Begin Hem op Zijn Woord te geloven. Dan kunt ge dragen! Als Maria begint de 41ste dag van het moederschap en doorgaat tot Golgotha daarna, dan is zij gesterkt door dit woord: zoete zegen! Nu is zij verheerlijkt, niet op een extra ereplaats, maar door de aanbidding die zij deed aan haar Zoon. Tot die aanbidding roept ons het Kerstfeest. Zalig is hij, die aan de weg van de speerwond niet geërgerd wordt en als het zwaard gaat dreigen. Zo staat het met de kruisdrager. Het zwaard moet ik nemen en het kruis. Neemt gij het zwaard, bloeiend meisje, sterke jongeling? Maria gaat ons voor en wij doen het door Hem, door Hem alleen, om 't eeuwig welbehagen.Ga naar eind59. Dan wordt het allemaal lof, dan ‘vervult het lied, gewijd aan 's Heren lof, hun keel; hun hand aanvaardt een scherp tweesnijdend zwaard’!Ga naar eind60. | |||||||
6. De Wijzen uit het Oosten, getrokken en beheerst door het Woord van God.Ga naar eind61.Tekst: Mattheüs 2:1, 2, 9, 11a. ‘Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, zie, eenige wijzen van het Oosten zijn te | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
Jeruzalem aangekomen, zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? Want wij hebben gezien zijne ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. En zij, den koning gehoord hebbende, zijn henengereisd; en zie, de ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, zijne moeder, en nedervallende, hebben zij Hetzelve aangebeden.’ Lezen: Mattheüs 2:1-12 Het moet wel direct de aandacht trekken, dat het Kerstverhaal slechts op twee plaatsen ons wordt verhaald. Marcus deelt het niet mee en Johannes ook niet. Mattheüs en Lucas geven ons wel het Kerstverhaal. Dat leert ons, dat het Kerstverhaal niets heeft in zichzelf. Indien de aanblik van het Kind alles ware, dan zou Marcus wel zeer te kort geschoten zijn. Ieder heeft ons het Evangelie beschreven met eigen bedoeling. Zo schreef Mattheüs voor de Joden, Lucas voor de heidenen. Bij Mattheüs is David alles. David komt voor de dag in het Kind. Maar de heidenen van Lucas zijn niet van David, vragen niet naar de mooie Jood, maar naar de mooie mens. Zo komt Lucas bij vader Adam. De mens is van hem uit. Zo willen de heidenen het. De schepping is tweemaal verteld, de herschepping ook. Maar nu komt er een prachtige aanvulling. Mattheüs zal nooit een jodenboek schrijven, maar Gods boek voor alle mensen. En Lucas zal nooit een heidenboek geven, maar eveneens Gods boek. Mattheüs laat de heidenen uit het Oosten aanrukken. De zendingsgedachte treedt naar voren en het brede wereldverband. En Lucas is druk bezig met de Joden: Zacharias, herders, Simeon. Het boek is particu- | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
lier, nooit particularistisch, universeel, nooit universalistisch. Het hart, èn van jood èn van heiden, moet besneden worden door het mes van Gods Kerstcritiek. De Wijzen uit het Oosten, getrokken en beheerst door het Woord van God
| |||||||
I.Gelokt worden ze. Dit zegt de Heilige Schrift. Enkele Wijzen komen in de stad der vaderen met behulp van de ster van de geboren koning der Joden. Dat is een hele geschiedenis van lijden en heerlijkheid, van bijgeloof en Gods licht, dat beter is dan de mooiste ster. Bijgeloof is hier. Bovendien is niet te roemen buiten de maat over het natuurlijk licht. Die ster is niet maar een natuurverschijnsel, maar een apart teken dat lokte. Dat durf ik niet zeggen op grond van sterrenkunde, maar omdat er een buitengewone ster was: hij stond stil. God verwekte een licht dat ster heten kon, niet om de gewone gang te beschrijven, maar speciaal voor doffe ogen die zoeken. Gods Woord in de natuur is geen helder Woord. Deze ster is stom, althans het spreken is mat. Toch, die Hij, God, er mee trekken wil, trekt Hij ook. Maar het past niet te roemen in het licht der natuur. De natuur is geen Woord Gods, dat leidt. Sommigen fantaseren over die Wijzen uit het Oosten. Ze waren geleerd, met mystieke inslag, de geheimtaal van de natuur konden ze lezen. Zie je wel: het heidendom kan zien. Het hart van de mens kan zo ook verlangen naar het eeuwige licht. De natuur | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
is genoegzaam om de weg te banen van de voorbereiding naar Bethlehem toe. Het natuurlicht is voorportaal, nl. voor aankomelingen. Het bijbellicht is voor de ingewijden, in de tempel. Maar de Schrift spreekt anders. Het Woord Gods in de natuur deed het. De natuur heeft geen voorbereidende genadediensten te doen. Het natuurlijk licht, zegt de bijbel, is er wel, maar de mens haat zo het licht, dat hij ook dit lampje ten onder houdt. De verdorven mens verderft zich aan alle licht. Paulus zegt ook: het oog heeft niet gezien, het oor heeft niet gehoord, het hart heeft niet uitgedacht.Ga naar eind62. Ook het oog der Wijzen niet. Nee, roem niet de resten van het natuurlijk licht, maar de resten van het bijbellicht. Aantal der Wijzen, namen der Wijzen, scholenkennis der Wijzen weet ik niet. Eén ding weet ik: het land waar ze vandaan kwamen, is van Daniël geweest! In hoofdstuk 1 tekent Mattheüs in de ballingschap de ondergang van David, maar diezelfde ballingschap, zo zegt hij, maakt David naar de geest weer groot. Het geldt van David als koning (hoofdstuk 1), maar ook van hem als profeet (hoofdstuk 2). Daniël, die profeet, ging ook in boeien, de koningszoon, door Babels magiërs overvleugeld.Ga naar eind63. Het Woord van God onder Israël werd vernietigd door het mes van Babel. Maar juist Daniël krijgt gezichten, profetieën, wereldvisioenen over de Zoon des Mensen. Deze Daniël aanschouwt de wereldrijken, Babel, Meden en Perzen, Rome, het rijk van Jezus Christus: de steen!Ga naar eind64. Er is geen profeet misschien die meer het wereldlijke doet zien van Christus dan Daniël. God slaakt straks zijn boeien, hij wordt president van het magiërscollege. Het Jodenbloed heeft toen getriumfeerd door Israëls Geest over het heidenbloed. Een zoon van Abraham, voorzitter van het college der Oosterse Wijzen. Er was geen licht der natuur, maar Daniël zei: ‘Menschen, daar staat geschreven’. Hij sprak van het grote licht dat komen zou. Zo heeft Babel geen vlammetje van natuurlicht, maar het licht van boven, | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
voor de natuur, in de natuur, niet uit de natuur. Toen de Heilige Geest opereerde in deze Daniël, toen heeft God reeds adventsfeest gehouden in Babel. Mattheüs 2 is vrucht van de ballingschap. Maar wat met het licht der natuur gebeurt, gebeurt ook met het licht van de bijbel. Toen Daniël stierf, doofde dat licht. De zonde kwam tot kracht. Het geloof van Daniël liet woorden na, maar het bijgeloof van het Oosten lei er stof overheen. De Wijzen van vandaag zijn gekomen door dat bijgeloof. Meer hadden ze niet. Hun was gebleven de traditie van de koning van het Westland, die zou rijk maken en een poosje lijden. Het blinkende daarvan dromen ze. De doodsnood weten ze niet. Het kruislicht was bezoedeld. De koning van het Westen wachten ze. Ze zoeken de hemel af naar een teken. En ziehier nu de grote genade Gods. Het zand der wereld bedolf de zalen van Daniël, maar na zoveel eeuwen komt de koning. God trekt de lijn van het Oosten naar het Westen. De Here laat Daniël van de hemel uit vruchten zien. God strooit door alle sterren heen: een teken, dat trekt in de taal der Wijzen, binnen het kader van de natuur. De koning is er! Zo komt Gods Woord in de natuur! Wij, die het achteraf lezen, mogen wel bedenken, dat dit ons leert niet te fantaseren over de Wijzen, maar te geloven in de kracht van het Woord. God saneert het bijgeloof ten goede in het teken, maar leidt over van bijgeloof naar geloof. Dat is geen natuurlijke overgang, maar ze is er alleen door souvereine wilsbeschikking. Daarom is er hier ook geen sprake van geleiden, maar van lokken. Lokken is in de liefde het eerste stadium. Lokken is voor de onmondigen. Leiden brengt ons waar we zijn moeten. Dat ligt in het Woord. Vandaar nu de tweede gedachte: geleid door het Woord Gods uit de Schrift. | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
II.Vers 9 zegt: ‘den koning gehoord hebbende’. Ze waren in contact gekomen met de bijbel. Ze zeggen, die Wijzen: waar Daniël geleefd heeft, daar zal ook die koning wel zijn. Nu komen ze en vinden niets dan een slapend volk, een stad vol geleerden, die niet helpen kunnen. Totdat Herodus' argwanendheid die geleerden dwingt de bijbel maar eens open te doen. Hier komt de pijn voor de Wijzen. Hun bijgeloof krijgt de vuurdoop. Het moet verteerd. Geloof moet er komen. Ze verwachten een volk in feest om een koningskind en ze vinden geen enkel feestgedruis. Dat is een koudwaterbad voor de Wijzen. Het onraad slaat de bijbel open.Ga naar eind65. Dat kan, want dezelfde God heeft ook het licht laten schijnen over Israël. De letter bindt de geleerden, de boei van de letter triumfeert. En zo komt er een wijs woord uit de mond van Israëls dwazen. Dan komt er leiding uit de Heilige Schrift. Nu gaan ze op weg. Dat Woord greep hen aan. Niets houdt meer tegen. En als ze zo op weg zijn, pas dan komt de ster terug, die een tijdlang weggebleven was. Toen hun geloof bleek, kwam de ster terug, niet om de leiding te nemen, maar als teken. Wie heeft, die zal gegeven worden, maar die niet heeft, van die zal genomen worden, ook wat hij heeft. Israël had niets. God neemt alles af. Maar de heiden heeft. Hem wordt meer gegeven. Toen ze het uithielden bij een slapende stad, toen ze de Heilige Schrift geloofden, toen kregen ze meer: de ster kwam terug. Dit was geen algemeen gebaar, maar het was precies! Toen deed God nieuwe dingen. Vraag nooit naar dat sterteken. Niemand kan de weg uitschrijven die God bewandelt. Van boven af grijpt de Here in. Zijn stem in de natuur is bijzonder geweest, nu niet meer te wachten. De Wijzen, geen schriftgeleerden, maar een ster kregen ze mee. Maar wat hebben ze toen het kruis in de verte reeds vermoed. Een ko- | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
ning, maar geen residentie. Een koning van het Westland, maar geen Westland voor de koning. Wie zal hun smart tekenen? Wat een lijden! Maar als ze blijven gaan, geleid door het Woord Gods uit de Schrift, naar Bethlehem, dan komt straks de genade Gods feller over hen. | |||||||
III.Want ze komen bij het huis, waar het kind is. In dat huis was Gods Woord in het vlees geopenbaard. En voor dat Woord Gods knielden ze. Het Woord Gods is steeds hetzelfde. Het Woord Gods in de Schrift is reeds krachtiger dan het Woord Gods in de natuur. Toch heeft de Schrift nodig de Geest. In Christus woont Gods Woord. De Geest zonder maat bezit Hij. Voor die Christus liggen ze geknield. Ze hebben de kribbe verdragen en zijn straks gewillig om door een boodschap van boven af een andere weg te gaan. Deze Koning brengt het schisma. In een korte spanne tijds zijn daar zware dingen voor de Wijzen. Hun ziel en hun gedachten zijn tot het uiterste gekerfd. Met Simeon en Anna en Maria hebben zij het zwaard gezien en gevoeld. Wie zó van bijgeloof naar geloof komt, die is wijs. Gelukkig de man en vrouw, die de dwaasheid der prediking wat minder snel leren kan. Zalig de man die, hoe het ook zal gaan, aan de koning niet geërgerd wordt. Voor de koning was geen plaats. Dezelfde wet is er nog. Wel een koning van het Westen, maar geen Westen voor de koning. Hij, de koning, moet ze stuk voor stuk aanbrengen. Deze bitterheid voor Christus, dat er geen restauratie kan zijn, wijl al Zijn gebouwen verwoest zijn, is de Wijzen kort en krachtig aangezegd. Christus moet van de grond op zelf bouwen, zonder materiaal en alleen. Van boven aan draagt Hij alles aan! De Joden | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
moeten nu kiezen of delen. De heidenen kwamen eerst, Abrahams zaad daarna. Hoort het, Joden, uit Daniëls resten eerder bij de kribbe dan van Herodes' hof. Herodes zal de dood zich eten aan dit kind. Wie zich aan Christus stoot, stoot zichzelf dood. Maar wie Hem eert, die zal het kruis zien in het verlengde van de kribbe. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. De bondswraak treft ook in de bondskring hem, die de letter lezen kan, maar zijn geest ver houdt van de Geest der letter. Daar is soevereine genade en verkiezing. God blaast de vonken aan, het lichtje van Daniël tot een grote vlam. God, Die dat doet, durf ik mij toevertrouwen. Nu wil ik gaan roemen in Hem, die ons trekt door het Woord der Schriften. Nog wil Hij elk restje aanwakkeren. Komt tot Hem allen die vermoeid en belast zijt door bijgeloof en schijngeloof in de letter, en Hij zal U rust geven.Ga naar eind66. Het Woord is klaar en duidelijk. Nu geen sterreteken meer. Het Woord zelf is een kracht tot zaligheid. We kunnen nu nog beter Paulus nazeggen: wat het oog niet zag in de natuur, wat het oor niet hoorde in de geschiedenis, wat het hart niet bedacht in de wetenschap, dat heeft God bereid hun, die Hem liefhebben.Ga naar eind67. Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid aan de ene kant. Hij lokt en leidt aan de andere kant tot de grote Kerstvreugde. Want de Kerstvreugde is deze: Geloof in Hem, Die op dit feest alles is! |
|