Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |||||||
10. Des Heeren oordeel over de drempelspringersGa naar eind1.‘Ook zal Ik tenzelven dage bezoeking doen over al wie over den dorpel springt.’ Zefanja 1:9a. Als de kerk in de wereld doordringt, dan is dat een weldaad. Als evenwel de wereld in de kerk binnenkomst, is dat een vloek. Zolang de kerk met het Evangelie tot de wereld komt, heeft zij de belofte van die bekende Pinksterpsalm, waarin beloofd wordt, dat de Filistijn, de Tyriër en ook de Moor, binnen de stad Gods zullen worden voortgebracht.Ga naar eind2. Maar als de kerk haar evangelisch getuigenis nalaat, dan wordt de wereld haar de baas. De Bijbel zegt ons, dat er eenmaal een stad zal zijn zonder tempel.Ga naar eind3. Maar in het eerste geval heeft de tempel de stad vervuld, en zo beheerst. Doch in het tweede geval heeft de stad de tempel overwoekerd. De ‘stad zonder tempel’ is in het ene geval de stad Gods; maar in het andere geval is de ‘stad zonder tempel’ een gewrocht van Satan; het is ‘zijn’ stad, de stad der zonde, de stad van de Antichrist, die in de tempel Gods zal tronen, zeggende dat de mens God is.Ga naar eind4. Hieraan worden we herinnerd als de profeet ZefanjaGa naar eind5. spreekt over Jeruzalem, dat door de Heere, zijn God, zal ‘bezocht’ worden met een oordeel over al degenen die ‘over de drempel springen’. We willen enkele ogenblikken tot u spreken over Des Heeren oordeel over de drempelspringers | |||||||
[pagina 230]
| |||||||
en van dat oordeel drie punten nagaan:
| |||||||
I.In de eerste plaats vragen we, wat is toch de reden van het oordeel, waarmee de Heere hier Jeruzalem bedreigt? De stad zal worden bezocht door een oordeel. Ik zal ‘bezoeking’ doen, zegt de Heere. En Zefanja noemt meteen de reden van die bezoeking, van dit oordeel: er zijn daar in die stad mensen die over de drempel springen. En speciaal deze mensen zijn het, die de hemelse Koning van Jeruzalem terneer komt slaan. Het klinkt een beetje vreemd: is dat nu een zonde, dat iemand over de drempel springt? Wat is daar nu voor verkeerds in? Men heeft wel eens gemeend, dat hier gedoeld wordt op inbrekers. Die inbrekers zouden dan dieven zijn; dieven, die ‘van elders inklimmen’Ga naar eind6.; en dit ‘van elders inklimmen’ zou dan ongeveer hetzelfde zijn als ‘over de drempel springen’. Maar die verklaring is onjuist. Een dief zal, wil hij toegang tot de woning zoeken, liefst niet door de voordeur komen. Hij zal ook niet over de drempel springen, maar liefst er over heen schuiven, stil en geruisloos, indien hij al niet door een raam inklimt. Ook het tekstverband geeft aan deze opvatting geen steun. Er staat wel, dat zij die hier bedoeld worden, de huizen van hun heren vullen met geweld, maar dat steunt nog niet de gedachte, dat zij dieven zijn. Een dief zal immers zoveel mogelijk proberen geweld te vermijden, teneinde even stil weer te gaan als hij gekomen is. En een dief gaat niet speciaal bij zijn heren stelen; hij gaat overal stelen waar maar iets van zijn gading is. Als hij soms bij zijn he- | |||||||
[pagina 231]
| |||||||
ren stelen wil, wel, dan behoeft hij juist niet over de drempel te springen, want in het huis van zijn heer heeft hij vanzelf al toegang; daar heeft hij immers een vast verblijf? Genoeg hiervan. We moeten een andere verklaring van deze tekst hebben. En zie, het tekstverband geeft ons de draad al spoedig in handen. Blijkens vers 8 spreekt de profeet over lieden die in de hoogste kringen verkeren. Hij heeft het over de ‘vorsten’, d.w.z. ministers, raadslieden der kroon, en andere grote heren van de stad; en ook over de koningskinderen, de prinsen-van-den-bloede. We toeven hier met onze gedachten in de paleizen der rijken, der leiders, der eerste kringen. Dan wordt er geklaagd dat men in die paleizen van Jeruzalem met vreemde kleren zich tooit. Dat dragen van vreemde kleren rekent de profeet ook al tot zonde. Want het is niet waar wat een bekend spreekwoord zegt: de kleren maken de man. Maar iets anders is wel waar: de man maakt de kleren. Zo als het binnenste is, zo wordt het buitenste: in de manier waarop iemand zich kleedt, kunt ge zijn hart, zijn ziel, zijn neiging kennen. En nu waren er blijkbaar in Jeruzalem mensen die zich in Gods eigen stad niet kleedden naar de eigen stijl van Israël, doch naar buitenlandse mode. Ze vonden het een zekere ‘breedheid van geest’ als men zich overgaf aan de cultuurvormen en de cultuurstijl der omliggende volkeren. Maar dit stijlverlies was hier zonde. Want de kerk van Israël was wel in nationale banden besloten, tot op de dag van het Nieuwe Testament; maar als het er op aankwam, was Israël eerst ‘kerk’ en dan pas ‘natie’. Het was, om zo te zeggen, slechts daarom een ‘natie’ omdat het geroepen was ‘kerk’ te zijn. Als Israël zijn eigen verleden verloochent, dan verloochent het God de Heere. Als het zich aanpast aan de cultuurvormen en de cultuurstijlen van ‘andere naties’, dan verbindt en verzwagert het zich met heidenen, en neigt het zich, meestal terwille van handelsbelangen, tot de afgoden van die heidenen. Daarom toornt | |||||||
[pagina 232]
| |||||||
de profeet tegen die ‘vreemde kleding’: hij hoort onder dat vreemde kleed een wereldse hartslag. En kijk, dan komt daarna dat profetische dreigement over hen die over de drempel springen, en die, desnoods gewelddadig allen die aan hen ondergeschikt zijn, willen overheersen in het huis van hun heren. Het Nieuwe Testament spreekt van knechten, die hun mededienstknechten slaan.Ga naar eind7. Ze hebben rijke heren; en die rijke heren gaven aan hen een positie van vertrouwen. Ze mogen over anderen, die ook knechten of slaven van die heer zijn, het bevel voeren. Zo kreeg b.v. Jozef in Egypte macht over andere slaven; en hij kon zo het huis van zijn Egyptische heer ‘vervullen’ met vredeGa naar eind8., met de vrede des evangelies. In onze tekst evenwel krijgt ge te doen met mensen, die, om zo te zeggen, het tegendeel van Jozef zijn. Zij bekleden een belangrijke positie in het huis van Jeruzalemse grote heren. Zij beheersen het aan hen ondergeschikte personeel. En nu proberen zij hun eigen wensen, hun eigen wil, hun eigen inzicht op te dringen aan wie onder hen staan. Ze kwamen uit de heidenwereld tot Jeruzalem; ze zijn daar zoiets als een ‘vijfde colonne’. Ze willen in die stad, waar men toch al met heidense cultuur meedoet, en daarin van de Heere ‘afhoereert’ hun kans grijpen, om voor heidense gebruiken en zeden en voor heidense religie ingang te vinden. De profeet Zefanja nu heeft zulke mensen van nabij gezien. Hij trad immers op in de dagen van de bekende koning Josia. Deze koning heeft de afval van Gods volk gezien en betreurd, en getracht te reformeren. En Zefanja heeft hem daarbij geholpen. En hij ontziet zich niet ook de grote heren aan te pakken. En als hij toornt tegen de vreemde gewoonten, dan doet hij niets anders dan b.v. Ezra en Nehemia.Ga naar eind9. Ook zij vochten tegen de buitenlanders, de kanaänitische of Syrische marskramers, die de sabbat van Israël schonden. Of tegen de Joden, die buitenlandse, d.w.z. heidense vrouwen bij zich hielden, tengevolge waarvan hun kin- | |||||||
[pagina 233]
| |||||||
deren niet eens meer hun moedertaal, d.w.z. de taal van de tempel, van de oude religie, konden spreken, maar slechts een mengelmoesje van allerlei vreemde talen. Ze vechten tegen de heidense invloeden die van binnen uit komen (de oude Kanaänieten) of die van het Noorden binnendringen (de Syriërs), of ook wel van het Zuiden (de Filistijnen). Welnu, dat doet ook Zefanja. Want het ‘springen over de drempel’ was te verklaren als een soort heidense zede. Eensdeels van kanaänitische, andersdeels van filistijnse afkomst. Wat die Kanaänieten betreft: men kan u nog tegenwoordig de fotografieën tonen van oude kanaänitische huizen en kelders, waarin men geraamten van mensenlichamen onder de drempel vond. Ook wel van dieren. Waarom dit was? Wel, dat was een rest van hun heidense godsdienst. De heiden kent geen God zoals wij Hem kennen: een God, die zijnerzijds ons verzoent, en die zelfs ons koopt met de door Hem bedachte prijs, d.i. met de prijs, het bloed van zijn eigen Zoon. Integendeel: de heiden meent dat hij van zijn kant de gunst der goden kopen moet. Hij moet aan de goden betalen, en de goden betalen niet voor hem. Hij maakt de goden rijk, geen god maakt hem rijk. Hij ‘koopt’ hun gunst met offers van mensen, soms zelfs van zijn eigen kinderen, of met andere offers, maar hij erkent niet dat machtig mooie woord uit onze belijdenis, dat wij met lichaam en bloed door de Zoon Gods gekocht zijn. Daarom moesten die kanaänitische heidenen, als zij een huis bouwden, de gunst der goden ‘kopen’, en zich tegen de stormwinden en tegen de regenvlagen en de aardbevingen, beschermen door een offer aan de goden te brengen. Zo'n offer werd dan gebracht bij de bouw van het huis. Het dode lichaam werd dan begraven onder de drempel, waar ieder het huis binnenkwam. En, omdat die plaats van dat offer nu voortaan ‘heilig’ was, raakte men de drempel niet aan: men sprong erover heen. De plaats waar men het huis binnenkwam, | |||||||
[pagina 234]
| |||||||
was zogenaamd ‘heilig land’. En wat voorts die Filistijnen aangaat: ook zij kenden de zede van dat springen over de drempel. Eens immers heeft de ark des Heren vertoefd in de tempel van de filistijnse afgod Dagon.Ga naar eind10. De Filistijnen dachten toen dat ze met de ark van de Heere ook de Heere der ark gevangen hadden. Maar deze toonde hun spoedig het tegendeel. Hij liet in een donkere stille nacht zijn almachtige kracht uitgaan in Dagons huis, en, zonder dat iemand het beeld van Dagon ook maar met een vinger aangeraakt had, vond men 's morgens Dagon aan scherven liggen, uitgestrekt voor de ark des Heeren. Die nacht was de Filistijnen nooit uit het geheugen gegaan. De priesters van Dagon hadden gezien hoe de scherven en brokken van Dagon de drempel hadden aangeraakt, en sindsdien plachten zij de drempel niet aan te raken; ze sprongen erover heen. Dat was natuurlijk een soort van ‘geloofsbelijdenis’. Ze hadden gezien: Israëls God is onze god Dagon te machtig. Maar, al hadden ze dat gezien, ze wilden het niet geloven, niet aanvaarden, niet erkennen. Al hun koppigheid en zelfhandhaving, en al hun haat tegen Israëls God komt zich nu straks openbaren en lucht geven in die gewoonte van: over de drempel te springen. Het was, om zo te zeggen, hun volgehouden confessie: leve Dagon, zelfs al wordt hij een tijdlang door Israëls God vernederd. Het was hun strijdkreet: niet Jehova of Jahwe, maar Dagon! Nu is onze tekst licht te verstaan. De Kanaänieten en de Filistijnen, dat zijn de twee cultuurmachten van heidense oorsprong, die meer en meer Israëls leven vergiftigden. Kanaänitische sjacheraars, hoe hebben ze niet Gods volk ten kwade beïnvloed! Zacharia's profetie eindigt met de veelbetekenende woorden, dat er in de grote dag des Heeren geen sjacheraar, geen Kanaäniet, meer zijn zal in het huis des Heeren.Ga naar eind11. En wat de Filistijnen betreft, ook zij hadden Israëls leven van binnenuit ondermijnd. | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
Speciaal in Jeruzalem was dat het geval. Koning David had eens de Filistijnen verslagen; denk maar aan Goliath, hun reus, die David doodde.Ga naar eind12. Maar toen David koning geworden was, nam hij voor zich een lijfwacht uit de Filistijnen.Ga naar eind13. Dat was een symbool van Davids triumf over de Filistijnen. Vroeger moest de kleine arme David de reus der Filistijnen doodslaan, maar later werden de ‘Goliaths’, de flinke, sterke kerels van de Filistijnen aan hem onderworpen, en moesten zij Davids leven beschermen. Hoe vaak horen we van die lijfwacht spreken: haar leden heetten Krethi en Plethi. En die naam ‘Krethi’ wijst op Kreta, waar de Filistijnen eenmaal vandaan kwamen; terwijl de naam ‘Plethi’ wijst op Filistea, waar ze thans woonden. Het was dus een typisch filistijnse keurbende. Ze kregen toegang in de hoogste kringen; ze liepen bij de ministers in en uit. Ze hadden een hoge positie, konden alle kringen infiltreren, maar ze bleven heidenen. De juichkreet van Psalm 60: juich over mij, gij Filistea, gij FilistijnenlandGa naar eind14., was de triumfkreet van koning David, die door Gods genade over de Filistijnen machthebber geworden was. Zolang nu psalm 60 en psalm 87 met elkander samengaan en tegelijkertijd gezongen worden, zolang dus Israël maar het evangelisch Woord des Heeren brengt aan de Filistijnen, zolang zullen de Krethi en de Plethi Israëls God hierom prijzen boven Dagon en Dagon verloochenen. Maar, als Israëls groten de Heere, hun eigen God verlaten, en naar vreemde volken en vreemde culturen lonken, dan gaan de Filistijnen in Jeruzalem Dagon boven de Heere verheerlijken en Hem verdringen. En dan wordt de plaats, die God zich ter woning verkoren heeft, het schouwtoneel van filistijnse koppigheid en zelfverheerlijking en afgodendienst: dan willen de Filistijnen juist daar over de drempel springen. Dat is dan ‘het V-teken’Ga naar eind15. der heidenen; de afgoden van Kanaänieten en van Filistijnen zullen Israëls God wel ten onder brengen; de wereld der heide- | |||||||
[pagina 236]
| |||||||
nen wordt toch de kerk des Heeren de baas. Dagon neemt wraak! Daarom vertoornt de profeet zich over de drempelspringers. Want zij nemen een spons in de hand, en met die spons komen zij naar het zwarte bord waarop de Heere in de school der vrije genade zijn evangeliewoord schrijft: het woord der soevereine ongehouden genade, der genade-om-niet; het woord van het enig zoenoffer van Jezus Christus, en dan vlakken zij dat schrift uit. Het Messiaanse bloed was en is de enige prijs die Gods volk koopt. Bij Israëls God koopt de mens Gods genade niet, maar koopt de Heere zijn volk met de losprijs van zijn eniggeboren Zoon. Dat Messiaanse bloed was afgebeeld in de offeranden. Het had in de nacht van Israëls uittocht uit Egypte ook zijn teken ontvangen: in die nacht was het bloed van het paaslam, een beeld van Christus' bloed, gestreken aan de posten van de deuren der huizen.Ga naar eind16. Kijk, daar hebt ge nu de worsteling tussen tweeërlei bloed, tweeërlei offer, tweeërlei koopprijs. De Heere zegt: strijk het bloed aan de posten van de deur. Boven de drempel. Boven de drempel van Israëls woningen laat God het zinnebeeld aanbrengen van Christus' bloed, dat de zonden der wereld wegneemt om niet. Boven de drempel laat Hij het bloedteken aanbrengen, hetwelk heenwijst naar het woord van onze Catechismus, dat wij namelijk niet ons eigen eigendom zijn, maar Christus' eigendom, omdat Hij ons kocht met zijn bloedGa naar eind17., en niet wij Hem of zijn zaligheidsgeschenk kochten met het onze. Maar de heidenen komen nu dat lamsbloed, en die bloedspraak boven de drempel uitwissen en weerspreken; door over de drempel heen te springen prediken zij de eigengerechtigheid van de Kanaäniet, die zichzelf uit eigen kracht de gunst des hemels kopen wil, of van de Filistijn die de religie van het heidendom wil handhaven tegen de openbaring van het Woord des Heeren. Het is om te huiveren. Ook voor ons. Want hier kunnen we zien | |||||||
[pagina 237]
| |||||||
hoe groot de toorn des Heeren is over een kerk, die zich het evangelie van de vrije genade en van het enige zoenoffer, en van de soevereine gunst, en van de borgtochtelijke gerechtigheid laat ontroven, om daarna in de zelfverheffing te vervallen, die daar roemt in de eigen krachten van de mens die zichzelf wel zal verlossen. Ge kunt hier zien hoe bitter de Heere wraak oefent over hen, die het duidelijke schrift, het handschrift van het evangelie-der-vrije-genade-om-niet uitwissen, of ook maar verbleken laten, en hoe erg het voor de kerk er op aankomt, haar rechtzinnig geloof in Christus' borgtochtelijk lijden onvervalst en onvermengd te handhaven. En hoe gevaarlijk het is als de christen zijn eigen stijl verliest, met iedereen meedoet, en zo de spraak der eigen belijdenis meer en meer verzwakt of disputabel stelt. Soms doen zelfs kerken daaraan mee. Hun ‘leiders’ beginnen gewoonlijk ermee. Zij wissen het handschrift der belijdenis van de souvereine, kopende, vrijmachtige genade uit en laten de inkt ervan verbleken. Het oordeel zullen ze dragen: God laat zich niet bespotten. Als de Heere door het evangelie roept, dan roept Hij in verheven goddelijke ernst; hij laat zijn eer aan geen ander geven. Het evangelie der milde genade is tegelijk de strengste boodschap. Ze wil niet vertreden zijn. | |||||||
II.Dreigt dit oordeel ook ons? Ja zeker. De tijd van dit oordeel is eigenlijk ook en juist onze tijd. De profeet zegt: ‘te dien dage’. Dat betekent in de eerste plaats: ten dage van de komende oorlog tegen Jeruzalem. Straks komen immers de ChaldeeënGa naar eind18., en dan zal bij hun invasie de stad Jeruzalem worden ingenomen. De profeet ziet dus allereerst op de tijd der aanstaande belegering van Jeruzalem, met haar gevolgen: de inneming der stad, de | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
wegvoering der burgers, de ballingschap. Maar tegelijk ziet hij vervolgens ook op een andere dag. Het profetisch perspectief ziet al Gods oordelen in één lijn liggen. Eerst komen de Chaldeeën; later komen de machtige heidense koninkrijken, die b.v. Daniël aanschouwtGa naar eind19.; dan komen de Romeinen, eindelijk komt de Antichrist. In vers 8 spreekt de profeet dan ook van een grote universele slachting; de Heere zal zich een slachtoffer bereiden, de vogelen zullen ‘het vlees der groten eten’. Later knoopt Johannes op Patmos zijn profetie daaraan vast, als hij spreekt over het laatste oordeel.Ga naar eind20. En nu leven wij vandaag onder het Nieuwe Testament; wij leven ‘in de laatste dagen’. Dat wil zeggen: juist onze tijd is de beslissende, de eschatologische; wij hebben met dit alles te doen, wij, die thans leven onder het Nieuwe Verbond. In het Nieuwe Testament staan de snaren nog strakker gespannen dan onder het Oude. De einden der eeuwen zijn op ons gekomen, het gaat dus ons rechtstreeks aan, wat hier Zefanja zegt. | |||||||
III.Juist daarom kunnen tenslotte juist wij verstaan hoe algemeen het hier gedreigde oordeel is. Bij het oordeel dat de Chaldeeën brachten, de vijanden uit Babel, de machten van ‘het Noorden’, Pan-aziaten, bleven nog zeer velen in het leven. Toch wordt eenmaal zeker vervuld wat de profeet hier zegt, dat nl. de Heere allen zal vinden. Allen die over de drempel springen. Met een lantaarn zal de Here Jeruzalem doorzoeken om alle ‘onderduikers’ uit hun schuilplaats weg te halen, zegt vers 12. Dat zal dan geschieden als men in de jongste dag roept: bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons.Ga naar eind21. Geeft ons een schuilplaats, roepen ze dan, zij, die het bloed des kruises onrein geacht hebben.Ga naar eind22. Maar de lantaarn des Heeren zal te dien dage ze allen ontdekken en vin- | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
den. In de jongste dag, als het grote avondmaal van de dag van 's Heeren toorn wordt aangerichtGa naar eind23., zal de Heere allen ten ondergang brengen, die zich hebben afgewend van het enige bloed, welks vrucht niet door ons wordt ‘gekocht’, maar dat alleen koopt uit eigen recht en eigen kracht en uit Gods souvereine genade. Daarom zeggen we tot u: vraagt om de kracht van dat bloed. Wist zijn rode schrift niet uit. Ziet niet naar onder de drempel, naar het bloed der menselijke zelfverlossing, maar ziet op naar boven de drempel, ziet op naar het bloed van het aan het kruis verhoogde Lam, dat alleen reinigt van de zonden. Het evangelie der vrije genade laat zich met geen ander evangelie verbinden. Het wil alleen gelden en onbeperkt; en de genade der rechtvaardigmaking-om-niet is met een andere verlossing niet te verbinden. Laat ons daarom toevlucht nemen tot dat bloed dat alleen in de weg des geloofs ons tot een kracht der zaligheid wordt. Want er is maar een subject der verzoening en der borgtochtelijke daad van kopen: niet wij zijn dat subject, doch God. Niet wij waren de Heere met de wereld verzoenende, maar God was in Christus de wereld met zich verzoenende.Ga naar eind24. Juist andersom. Want dien, die geen zonde gekend heeft, dien heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.Ga naar eind25. Een ander evangelie is er niet. En ook geen andere Naam dan die van Jezus Christus om ons te verlossen.Ga naar eind26. Amen. |
|